Actualiteit

Insolventie

Wijziging aan RegSol: aangifte van schuldvorderingen wordt gratis

· Inge Vandeplas

Op 27 november 2018 is een nieuw KB gepubliceerd waarin wijzigingen worden gemaakt aan het KB van 27 maart 2017 houdende de bepaling van het bedrag van de retributie, evenals de voorwaarden en de modaliteiten van de inning ervan in het kader van het Centraal Register Solvabiliteit. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

HvJ 14 november 2018, nr. nr. C296/17: de exclusieve bevoegdheid van de insolventierechtbank nader bekeken

· Inge Vandeplas

Wiemer & Trachte is een besloten vennootschap met zetel te Dortmund en met een filiaal in Bulgarije.  Op 3 april 2007 wordt een insolventieprocedure geopend in hoofde van Wiemer & Trachte door het Amtsgericht, te Dortmund, en een voorlopig curator aangesteld. Centraal in dit arrest staan transacties tussen de bestuurder van het Bulgaarse filiaal van de vennootschap Wiemer & Trachte en de heer Tadzher. Deze transacties bestonden uit het overschrijven van bepaalde bedragen van de rekening van Wiemer & Trachte naar de heer Tadzher voor reiskosten en beroepskosten. Echter, deze transacties vonden plaats op 18 en 20 april 2017 en dus na de opening van de insolventieprocedure. Bijgevolg stelt de vennootschap Wiemer & Trachte een vordering in ten aanzien van de heer Tadzher bij de Bulgaarse rechter (Sofiyski gradski sad) voor de terugvordering van deze gelden in de insolvente boedel. Hierbij rees de vraag of de Bulgaarse rechter de bevoegdheid had om over deze zaak uitspraak te doen, wanneer er reeds een insolventieprocedure is geopend bij het Duitse Amtsgericht. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

HvJ 4 oktober 2018, C‑337/17: bepaling van het forum bij een Europese pauliaanse vordering

· Inge Vandeplas

De rechtsvraag naar het forum spruit voort uit een kluwen van feiten. In de spil van dit verhaal vinden we twee Poolse ondernemingen Coliseum en Feniks. Deze twee partijen sloten een overeenkomst waarin Feniks optrad als investeerder van een vastgoedproject van Coliseum. Coliseum op zijn beurt sloot verschillende contracten met onderaannemers. Echter, wanneer Coliseum het naliet om deze onderaannemers te betalen, werd Feniks aangesproken voor de uitstaande schulden van Coliseum op basis van haar mede-aansprakelijkheid als investeerder en werd Feniks een schuldeiser van Coliseum. Hierna verkocht Coliseum een onroerend goed aan Azteca, een Spaanse onderneming. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 12 oktober 2018: immuniteit van de uitvoeringsagent en bestuurdersaansprakelijkheid

· Inge Vandeplas

Het cassatiearrest van 12 oktober 2018 is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen (d.d. 15 juni 2017) dat betrekking had op de aansprakelijkheid van twee bestuurders van een failliete vennootschap. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Beroepsprocedure tegen tweede kans reorganisatieplan: een uitstap naar het gerechtelijk recht

· Inge Vandeplas

Voor de bespreking van dit arrest verwijzen we eerst naar een eerdere actualiteit (d.d. 15 augustus 2018) waarin de weigering tot homologatie van het reorganisatieplan door de rechtbank van koophandel te Luik werd besproken. In dit vonnis oordeelde de rechtbank van koophandel dat het voorliggende reorganisatieplan in strijd was met de openbare orde, omdat het plan niet de continuïteit van de onderneming nastreefde. De schuldenaarde is tegen deze beslissing in beroep gegaan en het arrest van het hof van beroep te Luik (9 oktober 2018, nr. 2018/RG/483) is het voorwerp van deze blogpost. ...

Lees de bijdrage

Vennootschapsrecht

UBO register

· David Haex

Alle Belgische vennootschappen, (internationale) verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen, fiducieën en trusts worden verplicht om bepaalde informatie in verband met hun uiteindelijk begunstigde(n) (zogenaamde "Ultimate Beneficiary Owners") te registreren in het UBO-register van de Algemene Administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën. De wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten (BS 6 oktober 2017) voerde deze verplichting in. Het koninklijk besluit van 30 juli 2018 betreffende de werkingsmodaliteiten van het UBO-register (BS 14 augustus 2018) regelde onlangs de nadere uitwerking van deze verplichting. De FOD Financiën publiceerde intussen ook bijkomende informatie op haar website, waaronder een gebruikershandleiding voor de UBO applicatie en een FAQ. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Le tribunal de commerce devient le tribunal de l'entreprise à partir du 1er novembre 2018

· Jonas Vansevenant

Op 1 november 2018 treedt de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht in werking.  De wet zal onder meer het Wetboek van Koophandel ontmantelen, en de noties van “handelaar” en “daden van koophandel” vervangen door het nieuwe ondernemingsbegrip (nieuw artikel I,1° WER).  Het nieuwe ondernemingsbegrip omvat onder meer alle privaatrechtelijke rechtspersonen en natuurlijke personen die zelfstandig een beroep uitoefenen (dus ook vrije beroepen, VZW’s en stichtingen). Om het afscheid van het begrip "daden van koophandel" te belichten, gaan de rechtbanken van koophandel voortaan als "ondernemingsrechtbanken" door het leven. Het Gerechtelijk Wetboek wordt dan ook in die zin gewijzigd. Artikel 573 Ger.W. m.b.t. de materiële bevoegdheid van deze rechtbank, kreeg ook een inhoudelijke wijziging. De rechtbank van koophandel was reeds sinds 1 juli 2014 bevoegd voor geschillen tussen "ondernemingen", maar dit werd gedefinieerd als “personen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven”. Door de aanknoping bij het nieuwe ondernemingsbegrip van artikel I.1, 1° WER wordt haar bevoegdheid dus verruimd.  Bovendien verdwijnt de vereiste dat het geschil betrekking moet hebben op een handeling die is verricht in het kader van de verwezenlijking van het economische doel van de onderneming. Voor ondernemingen-natuurlijke personen wordt wel een uitzondering gemaakt. De ondernemingsrechtbank zal namelijk niet bevoegd zijn voor geschillen m.b.t. handelingen die “kennelijk" vreemd zijn aan de onderneming van de natuurlijke persoon. Bij twijfel over het ondernemingskarakter van de handeling is de ondernemingsrechtbank in principe bevoegd (zie ook de memorie van toelichting). ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

De rechtbank van koophandel wordt de “ondernemingsrechtbank” vanaf 1 november 2018

· Jonas Vansevenant

Op 1 november 2018 treedt de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht in werking.  De wet zal onder meer het Wetboek van Koophandel ontmantelen, en de noties van “handelaar” en “daden van koophandel” vervangen door het nieuwe ondernemingsbegrip (nieuw artikel I,1° WER).  Het nieuwe ondernemingsbegrip omvat onder meer alle privaatrechtelijke rechtspersonen en natuurlijke personen die zelfstandig een beroep uitoefenen (dus ook vrije beroepen, VZW’s en stichtingen). Om het afscheid van het begrip "daden van koophandel" te belichten, gaan de rechtbanken van koophandel voortaan als "ondernemingsrechtbanken" door het leven. Het Gerechtelijk Wetboek wordt dan ook in die zin gewijzigd. Artikel 573 Ger.W. m.b.t. de materiële bevoegdheid van deze rechtbank, kreeg ook een inhoudelijke wijziging. De rechtbank van koophandel was reeds sinds 1 juli 2014 bevoegd voor geschillen tussen "ondernemingen", maar dit werd gedefinieerd als “personen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven”. Door de aanknoping bij het nieuwe ondernemingsbegrip van artikel I.1, 1° WER wordt haar bevoegdheid dus verruimd.  Bovendien verdwijnt de vereiste dat het geschil betrekking moet hebben op een handeling die is verricht in het kader van de verwezenlijking van het economische doel van de onderneming. Voor ondernemingen-natuurlijke personen wordt wel een uitzondering gemaakt. De ondernemingsrechtbank zal namelijk niet bevoegd zijn voor geschillen m.b.t. handelingen die “kennelijk" vreemd zijn aan de onderneming van de natuurlijke persoon. Bij twijfel over het ondernemingskarakter van de handeling is de ondernemingsrechtbank in principe bevoegd (zie ook de memorie van toelichting). ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Bewijs in handelszaken wordt “ondernemingsbewijsrecht”: nieuw artikel 1348bis BW van kracht vanaf 1 november 2018

· Jonas Vansevenant

Op 1 november 2018 treedt de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht in werking. Met deze wet verdwijnt het Wetboek van koophandel, waaronder zijn Titel III en IV betreffende de koopmansboeken en het handelsrechtelijk bewijs. Deze bepalingen worden vervangen door het nieuwe artikel 1348bis Burgerlijk Wetboek. De vroegere materiële bewijsregels in handelszaken gelden voortaan grotendeels tussen en tegen ondernemingen in de zin van het nieuwe artikel I.1, 1° WER. Het nieuwe ondernemingsbegrip is aanzienlijk ruimer dan het vroegere begrip “handelaar”. Zo vallen voortaan onder meer de vrije beroepen, de VZW’s en de stichtingen onder deze bewijsregels. Er wordt wel een uitzondering gemaakt voor natuurlijke personen die een onderneming uitoefenen. Zij zijn niet aan deze regels onderworpen wanneer het gaat om bewijs van rechtshandelingen die kennelijk vreemd zijn aan de onderneming. Naast deze uitbreiding van het toepassingsgebied ratione personae valt ook de vereiste dat de boekhouding "regelmatig" gevoerd moet zijn om als bewijs te gelden tegen de onderneming weg.  Binnen de regel dat de aanvaarde factuur geldt als bewijs wordt de verwijzing naar de verkoop geschrapt. De beperkingen op de mogelijkheid van de rechter om de overlegging van de volledige boekhouding op te leggen worden evenmin behouden.  De mogelijkheid van de rechter om maatregelen op te leggen om de vertrouwelijkheid van de desbetreffende stukken te vrijwaren wordt wel benadrukt. Voor een uitvoerige bespreking van het nieuwe ondernemingsrecht zie de bijdrage van Jules Stuyck in het TBH  nummer van april 2018. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

La preuve en matière commerciale devient la preuve en matière d'entreprise - nouvel article 1348bis du Code civil entre en vigueur le 1er novembre 2018

· Jonas Vansevenant

Op 1 november 2018 treedt de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht in werking. Met deze wet verdwijnt het Wetboek van koophandel, waaronder zijn Titel III en IV betreffende de koopmansboeken en het handelsrechtelijk bewijs. Deze bepalingen worden vervangen door het nieuwe artikel 1348bis Burgerlijk Wetboek. De vroegere materiële bewijsregels in handelszaken gelden voortaan grotendeels tussen en tegen ondernemingen in de zin van het nieuwe artikel I.1, 1° WER. Het nieuwe ondernemingsbegrip is aanzienlijk ruimer dan het vroegere begrip “handelaar”. Zo vallen voortaan onder meer de vrije beroepen, de VZW’s en de stichtingen onder deze bewijsregels. Er wordt wel een uitzondering gemaakt voor natuurlijke personen die een onderneming uitoefenen. Zij zijn niet aan deze regels onderworpen wanneer het gaat om bewijs van rechtshandelingen die kennelijk vreemd zijn aan de onderneming. Naast deze uitbreiding van het toepassingsgebied ratione personae valt ook de vereiste dat de boekhouding "regelmatig" gevoerd moet zijn om als bewijs te gelden tegen de onderneming weg.  Binnen de regel dat de aanvaarde factuur geldt als bewijs wordt de verwijzing naar de verkoop geschrapt. De beperkingen op de mogelijkheid van de rechter om de overlegging van de volledige boekhouding op te leggen worden evenmin behouden.  De mogelijkheid van de rechter om maatregelen op te leggen om de vertrouwelijkheid van de desbetreffende stukken te vrijwaren wordt wel benadrukt. Voor een uitvoerige bespreking van het nieuwe ondernemingsrecht zie de bijdrage van Jules Stuyck in het TBH  nummer van april 2018. ...

Lees de bijdrage