Actualiteit

Algemeen handelsrecht

Cass. 12 maart 2020: wie louter hulpzaken ter beschikking stelt die worden gebruikt voor de uitvoering van een andere overeenkomst, is geen uitvoeringsagent

· Jonas Vansevenant

In een arrest van het Hof van Cassatie van 12 maart 2020 (nr. C.19.0408.N) verduidelijkte het Hof  het begrip "hulppersoon" (ook wel: "uitvoeringsagent") in het kader van de leer van de quasi-immuniteit voor de uitvoeringsagent. Aan de grondslag van het arrest ligt een geschil tussen een bedrijf gespecialiseerd in de verhuur van opslagtanks en een chemieproducent.  Een partij visolie was gecontamineerd geraakt omdat er voorheen in de aangewende opslagtank meststoffen waren gelost. Dit zou mede het gevolg geweest zijn van een verkeerde nummering van de tanks. De verhuurder van de tanks, die voor de nummering instond, werd dan ook aangesproken door de chemieproducent die de visolie had gekocht. De verhuurder van de tanks trachtte zich echter te beroepen op de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent, en dit omdat de verkoopovereenkomst voor de verkoper de verplichting voorzag om te voorzien in tijdelijke opslag. Voor die tijdelijke opslag was de litigieuze tank gebruikt en de verhuurder meende dus ingeschakeld te zijn als uitvoeringsagent van de verkoper in het kader van deze laatste verplichting. Het hof van beroep te Gent verwierp dit verweer. De verhuurder werd volgens de appelrechters immers niet daadwerkelijk belast met de uitvoering van de verplichting om de goederen tijdelijk te bewaren, maar stelde louter een goed ter beschikking. De verhuurder stelde Cassatieberoep in tegen dit oordeel. Het Hof van Cassatie ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Overdracht van accessoire rechten bij koop? Niet altijd volgens het Hof van Cassatie - Cass. 13 februari en 9 maart 2020

· Jonas Vansevenant

In een cassatiearrest van 13 februari 2020 (nr. C.19.0047.N) boog het Hof van Cassatie zich over de mate waarin bepaalde accessoire vorderingen toch bij de overdrager van een goed kunnen verblijven indien hij  er nog belang bij heeft. De vennootschap A.I.M.C. had een vordering tegen een aannemer ingesteld wegens gebreken bij werken aan een onroerend goed. De aannemer stelde op zijn beurt een (tegen)vordering in tot betaling van bepaalde openstaande facturen. In eerste aanleg werd de vordering van A.I.M.C. afgewezen, en de tegenvordering van de aannemer gedeeltelijk toegekend. A.I.M.C. tekende dan ook hoger beroep aan, maar verkocht voor het instellen van het beroep het onroerend goed in kwestie. Voorts ging ze in vereffening. Het hof van beroep te Gent wees de vordering van A.I.M.C. opnieuw af, deze maal omdat “het onroerend goed thans eigendom is van een derde (...) en vreemd aan de vereffening”. Hiertegen werd door A.I.M.C. cassatieberoep ingesteld. Het Hof van Cassatie herinnerde eraan dat uit artikel 1615 BW volgt dat de overdracht van een zaak in beginsel ook de voor overdracht vatbare rechten omvat die zodanig nauw verbonden zijn met de zaak dat het belang bij die rechten afhankelijk is van de eigendom ervan.  Hieruit volgt dat, behoudens andersluidend beding, enkel de overnemer de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang heeft om de bedoelde rechten in rechte uit te oefenen. De vordering met betrekking tot verborgen gebreken inzake aanneming werd al in een eerder arrest als een dergelijk accessoir recht gekenmerkt (Cass. 29 februari 2008, nr. C. 06.0303.F). Dergelijke accessoire rechten gaan volgens het Hof wel degelijk in beginsel over wanneer de overdracht  geschiedt na het instellen van de rechtsvordering. Toch  stipuleert het Hof van Cassatie een uitzondering op dit beginsel, ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Les circonstances qui ont présidé à la naissance d’un droit ne peuvent pas être constitutives d’un abus de ce droit

· Jonas Vansevenant

Dans un arrêt du 20 décembre 2019 , la Cour de Cassation a eu l'occasion de préciser quelles circonstances peuvent être prises en compte lorsque le juge apprecie l’existence d'un abus de droit. L'aquéreur d'actions d'une société avait invoqué certaines garanties contractuelles à l'encontre des cédants, visant à obtenir un remboursement du prix. La cour d’appel de Liège avait rejeté la demande, au motif qu'elle constituait un abus de droit. Les éléments que l’aquéreur invoquait pour fonder son appel à la garantie, lui étaient en effet parfaitement connus lorsqu’il avait signé la convention de cession d'actions, et l'acquéreur savait pertinemment bien lors des négociations que certaines déclarations des cédants n’étaient pas conformes à la réalité.  La circonstance que l’acquéreur avait en plus pris soin d'insérer dans la convention une clause qui lui permetait de faire appel aux garanties des cédants "alors même qu’il pourrait connaître l’inexactitude des déclarations au terme d’une due diligence préalable à la cession des actions", confirmait sa mauvaise foi. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

KB nr. 15 betreffende de tijdelijke opschorting ten voordele van ondernemingen van uitvoeringsmaatregelen en andere maatregelen gedurende de COVID-19 crisis

· Inge Vandeplas

Op 24 April 2020 is een Koninklijk Besluit gepubliceerd waarin een tijdelijke opschorting van uitvoering- en andere maatregelen wordt toegekend ten voordele van ondernemingen gedurende de corona-crisis. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Het Hof van Cassatie bevestigt: de opschortende voorwaarde van het bekomen van krediet is niet zuiver potestatief

· Jonas Vansevenant

In een arrest van 30 januari 2019 diende het hof van beroep te Antwerpen zich uit te spreken over de geldigheid van een aankoopoptie. In het contractuele document was opgenomen dat de betalingsverbintenis zou worden uitgevoerd nadat een krediet van 10.000.000 EUR werd bekomen bij een bankinstelling. Het hof van beroep achtte deze voorwaarde nietig omdat ze zuiver potestatief was. In zijn arrest van 5 december 2019 (C.19.0220.N) vernietigde het Hof van Cassatie dit arrest. Het Hof van Cassatie herinnerde er daarbij aan dat krachtens artikel 1174 Burgerlijk Wetboek weliswaar iedere verbintenis die is aangegaan onder een potestatieve voorwaarde aan de zijde van degene die zich verbindt, nietig is. Dit geldt echter enkel voor de voorwaarde die uitsluitend afhangt van zijn wil, d.w.z. de zuiver potestatieve voorwaarde. Het Hof van Cassatie vernietigde het bestreden arrest, aangezien de vervulling van de voorwaarde “nadat voormeld krediet van 10.000.000 EUR werd bekomen bij een bankinstelling” volgens het Hof van Cassatie niet uitsluitend afhangt van de wil van de partij die zich verbonden heeft.     ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Het Hof van Cassatie opent de deur naar de erkenning van het verweermiddel "verlies van verrijking" (en dit tevens voor de vordering uit onverschuldigde betaling)

· Jonas Vansevenant

In een bestreden arrest van het Brusselse hof van beroep werd uitspraak gedaan over een vordering tot terugbetaling van een onverschuldigde betaling. Het geschil had betrekking op een bijdrage voor het Fonds voor de Gezondheid en Productie van Dieren, die geïnd was door een slachthuis t.a.v. de producent, en vervolgens doorgestort aan de Belgische Staat.  De wettelijke basis voor deze bijdrageplicht (voor het verleden) werd in arresten van het Hof van Cassatie en het Hof van Justitie onrechtmatig geacht. Bijgevolg trachtte de producent zijn bijdrage terug te vorderen van het slachthuis.  Het Brusselse hof van beroep wees de vordering af omdat de betaling reeds uit het vermogen van het slachthuis was verdwenen, en deze verarming te goeder trouw was nu het slachthuis in het kader van de toenmalige wettelijke regeling slechts handelde als een tussenschakel. Het hof van beroep wees daarbij op artikel 1377, tweede lid; artikel 1379 en artikel 1380 B.W, waaruit zou moeten volgen dat de accipiens enkel tot restitutie kan worden gehouden indien de betaling zich nog in zijn vermogen bevindt. ...

Lees de bijdrage

Vennootschapsrecht

COVID-19 -- Les solutions apportées par le gouvernement pour éviter ou réduire la présence physique lors de réunions de l'organe d'administration ou d'assemblées générales

· David Haex

L'arrêté royal de pouvoirs spéciaux n°4 adopté par le gouvernement fédéral belge le 9 avril 2020 (l'"Arrêté Royal n°4") introduit des solutions temporaires qui vont au-delà des possibilités prévues par le nouveau Code des sociétés et des associations (le "CSA") pour éviter ou réduire la présence physique lors de réunions de l'organe d'administration ou d'assemblées générales. Les mesures exceptionnelles prévues par l'Arrêté Royal n°4 décrites ci-après sont d’application durant la période du 1er mars 2020 jusqu’au 3 mai 2020 inclus. Concernant plus particulièrement les assemblées générales, ces mesures s'appliquent uniquement (sauf extension) aux assemblées générales qui (i) ont été ou seront convoquées entre le 1er mars 2020 et le 3 mai 2020, (ii) qui devraient être tenues entre le 9 avril 2020 et le 3 mai 2020, ou (iii) qui auraient dû être tenues entre le 1er mars 2020 et le 9 avril 2020 en application d'une règle légale ou statutaire mais n'ont pas été tenues (en raison, par exemple, d'incertitude sur la manière de tenir la réunion en sécurité). ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Hoge Raad 17 april 2020: van smallsteps naar Heiploeg (deel 1)

· Inge Vandeplas

Op 17 April 2020 heeft de Hoge Raad in Nederland een nieuwe prejudiciële vragen met betrekking tot de pre-pack voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie. De onderliggende feiten waren zeer gelijkaardig aan de feiten in de smalsteps zaak (Rechtbank Midden Nederland 24 februari 2016, nr.3821875 / MC EXPL 15-951). ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Hoge Raad 17 april 2020: van smallsteps naar Heiploeg (deel 2)

· Inge Vandeplas

In dit arrest stelt de Hoge Raad in Nederland volgende vragen aan het Europese Hof van Justitie met betrekking tot de overname van werknemers in het kader van een pre-pack procedure. Voor meer over de achtergrond van dit arrest zie deel 1. De prejudiciële vragen hebben voornamelijk betrekking op de interpretatie van de voorwaarden voor de toepassing van artikel 5, lid 1 richtlijn 2001/23/EG dat de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure wordt ingeleid met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder en onder toezicht staat van een bevoegde overheidsinstantie. 1. Moet art. 5 lid 1 van Richtlijn 2001/23/EG zo worden uitgelegd dat aan de voorwaarde dat ‘de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure wordt ingeleid met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder’ is voldaan, indien ( i) het faillissement van de vervreemder onafwendbaar is en de vervreemder dus daadwerkelijk insolvent is, (ii) naar Nederlands recht het doel van de faillissementsprocedure is het bewerkstelligen van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers door middel van liquidatie van het vermogen van de schuldenaar, en (iii) in een zogenoemde pre-pack voorafgaand aan de faillietverklaring de overgang van (een deel van) de onderneming wordt voorbereid en na de faillietverklaring wordt uitgevoerd waarbij (iv) de door de rechtbank aangewezen beoogd curator zich voorafgaand aan de faillietverklaring moet laten leiden door de belangen van de gezamenlijke schuldeisers alsmede door maatschappelijke belangen zoals het belang van behoud van werkgelegenheid en de eveneens door de rechtbank aangewezen beoogd rechter-commissaris hierop moet toezien, ( v) het doel van de pre-pack is om in de daarop volgende faillissementsprocedure een wijze van liquidatie mogelijk te maken waarbij (een deel van) de tot het vermogen van de vervreemder behorende onderneming going concern wordt verkocht zodat de hoogst mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers wordt behaald, en (vi) de inrichting van de procedure waarborgt dat dit doel daadwerkelijk leidend is? 2. Moet art. 5 lid 1 van de Richtlijn zo worden uitgelegd dat aan de voorwaarde dat ‘de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure onder toezicht staat van een bevoegde overheidsinstantie’ is voldaan, indien de overgang van (een deel van) de onderneming in een pre-pack voorafgaand aan de faillietverklaring wordt voorbereid en na de faillietverklaring wordt uitgevoerd en ( i) voorafgaand aan de faillietverklaring wordt geobserveerd door een beoogd curator en een beoogd rechter-commissaris, die zijn aangewezen door de rechtbank, (ii) de beoogd curator zich naar Nederlands recht voorafgaand aan de faillietverklaring moet laten leiden door de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en door andere maatschappelijke belangen, zoals dat van het behoud van werkgelegenheid, en de beoogd rechter-commissaris hierop moet toezien, (iii) de taken van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris niet verschillen van die van de curator en de rechter-commissaris in faillissement, (iv) de overeenkomst op grond waarvan de onderneming overgaat en die tijdens een pre-pack is voorbereid, pas gesloten en uitgevoerd wordt nadat het faillissement is uitgesproken, ( v) de rechtbank bij het uitspreken van het faillissement ertoe kan overgaan een ander dan de beoogd curator of de beoogd rechter-commissaris te benoemen tot curator of rechter-commissaris, en (vi) voor de curator en de rechter-commissaris dezelfde eisen van objectiviteit en onafhankelijkheid gelden die gelden voor een curator en rechter-commissaris in een faillissement waaraan geen pre- pack is voorafgegaan en zij, ongeacht de mate van hun betrokkenheid voorafgaand aan de faillietverklaring, op grond van hun wettelijke taak gehouden zijn te beoordelen of de voorafgaand aan de faillietverklaring voorbereide overgang van (een deel van) de onderneming in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers, en indien zij deze vraag ontkennend beantwoorden, te beslissen dat die overgang geen doorgang zal vinden terwijl zij steeds bevoegd zijn om op andere gronden, bijvoorbeeld omdat andere maatschappelijke belangen, zoals het belang van werkgelegenheid, zich daartegen verzetten, te beslissen dat de voorafgaand aan de faillietverklaring voorbereide overgang van (een deel van) de onderneming niet zal plaatsvinden? Het valt af te wachten hoe het Hof van Justitie op deze vragen gaat reageren en of het tot nieuwe inzichten komt met betrekking tot de pre-pack procedure in Nederland. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Hoge Raad 17 april 2020: van smallststeps naar Heiploeg (deel 1)

· Inge Vandeplas

Op 17 April 2020 heeft de Hoge Raad in Nederland een nieuwe prejudiciële vragen met betrekking tot de pre-pack voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie. De onderliggende feiten waren zeer gelijkaardig aan de feiten in de smalsteps zaak (Rechtbank Midden Nederland 24 februari 2016, nr.3821875 / MC EXPL 15-951). ...

Lees de bijdrage