Actualiteit

Algemeen handelsrecht

Het Hof van Cassatie opent de deur naar de erkenning van het verweermiddel "verlies van verrijking" (en dit tevens voor de vordering uit onverschuldigde betaling)

· Jonas Vansevenant

In een bestreden arrest van het Brusselse hof van beroep werd uitspraak gedaan over een vordering tot terugbetaling van een onverschuldigde betaling. Het geschil had betrekking op een bijdrage voor het Fonds voor de Gezondheid en Productie van Dieren, die geïnd was door een slachthuis t.a.v. de producent, en vervolgens doorgestort aan de Belgische Staat.  De wettelijke basis voor deze bijdrageplicht (voor het verleden) werd in arresten van het Hof van Cassatie en het Hof van Justitie onrechtmatig geacht. Bijgevolg trachtte de producent zijn bijdrage terug te vorderen van het slachthuis.  Het Brusselse hof van beroep wees de vordering af omdat de betaling reeds uit het vermogen van het slachthuis was verdwenen, en deze verarming te goeder trouw was nu het slachthuis in het kader van de toenmalige wettelijke regeling slechts handelde als een tussenschakel. Het hof van beroep wees daarbij op artikel 1377, tweede lid; artikel 1379 en artikel 1380 B.W, waaruit zou moeten volgen dat de accipiens enkel tot restitutie kan worden gehouden indien de betaling zich nog in zijn vermogen bevindt. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Hoge Raad 17 april 2020: van smallsteps naar Heiploeg (deel 2)

· Inge Vandeplas

In dit arrest stelt de Hoge Raad in Nederland volgende vragen aan het Europese Hof van Justitie met betrekking tot de overname van werknemers in het kader van een pre-pack procedure. Voor meer over de achtergrond van dit arrest zie deel 1. De prejudiciële vragen hebben voornamelijk betrekking op de interpretatie van de voorwaarden voor de toepassing van artikel 5, lid 1 richtlijn 2001/23/EG dat de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure wordt ingeleid met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder en onder toezicht staat van een bevoegde overheidsinstantie. 1. Moet art. 5 lid 1 van Richtlijn 2001/23/EG zo worden uitgelegd dat aan de voorwaarde dat ‘de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure wordt ingeleid met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder’ is voldaan, indien ( i) het faillissement van de vervreemder onafwendbaar is en de vervreemder dus daadwerkelijk insolvent is, (ii) naar Nederlands recht het doel van de faillissementsprocedure is het bewerkstelligen van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers door middel van liquidatie van het vermogen van de schuldenaar, en (iii) in een zogenoemde pre-pack voorafgaand aan de faillietverklaring de overgang van (een deel van) de onderneming wordt voorbereid en na de faillietverklaring wordt uitgevoerd waarbij (iv) de door de rechtbank aangewezen beoogd curator zich voorafgaand aan de faillietverklaring moet laten leiden door de belangen van de gezamenlijke schuldeisers alsmede door maatschappelijke belangen zoals het belang van behoud van werkgelegenheid en de eveneens door de rechtbank aangewezen beoogd rechter-commissaris hierop moet toezien, ( v) het doel van de pre-pack is om in de daarop volgende faillissementsprocedure een wijze van liquidatie mogelijk te maken waarbij (een deel van) de tot het vermogen van de vervreemder behorende onderneming going concern wordt verkocht zodat de hoogst mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers wordt behaald, en (vi) de inrichting van de procedure waarborgt dat dit doel daadwerkelijk leidend is? 2. Moet art. 5 lid 1 van de Richtlijn zo worden uitgelegd dat aan de voorwaarde dat ‘de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure onder toezicht staat van een bevoegde overheidsinstantie’ is voldaan, indien de overgang van (een deel van) de onderneming in een pre-pack voorafgaand aan de faillietverklaring wordt voorbereid en na de faillietverklaring wordt uitgevoerd en ( i) voorafgaand aan de faillietverklaring wordt geobserveerd door een beoogd curator en een beoogd rechter-commissaris, die zijn aangewezen door de rechtbank, (ii) de beoogd curator zich naar Nederlands recht voorafgaand aan de faillietverklaring moet laten leiden door de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en door andere maatschappelijke belangen, zoals dat van het behoud van werkgelegenheid, en de beoogd rechter-commissaris hierop moet toezien, (iii) de taken van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris niet verschillen van die van de curator en de rechter-commissaris in faillissement, (iv) de overeenkomst op grond waarvan de onderneming overgaat en die tijdens een pre-pack is voorbereid, pas gesloten en uitgevoerd wordt nadat het faillissement is uitgesproken, ( v) de rechtbank bij het uitspreken van het faillissement ertoe kan overgaan een ander dan de beoogd curator of de beoogd rechter-commissaris te benoemen tot curator of rechter-commissaris, en (vi) voor de curator en de rechter-commissaris dezelfde eisen van objectiviteit en onafhankelijkheid gelden die gelden voor een curator en rechter-commissaris in een faillissement waaraan geen pre- pack is voorafgegaan en zij, ongeacht de mate van hun betrokkenheid voorafgaand aan de faillietverklaring, op grond van hun wettelijke taak gehouden zijn te beoordelen of de voorafgaand aan de faillietverklaring voorbereide overgang van (een deel van) de onderneming in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers, en indien zij deze vraag ontkennend beantwoorden, te beslissen dat die overgang geen doorgang zal vinden terwijl zij steeds bevoegd zijn om op andere gronden, bijvoorbeeld omdat andere maatschappelijke belangen, zoals het belang van werkgelegenheid, zich daartegen verzetten, te beslissen dat de voorafgaand aan de faillietverklaring voorbereide overgang van (een deel van) de onderneming niet zal plaatsvinden? Het valt af te wachten hoe het Hof van Justitie op deze vragen gaat reageren en of het tot nieuwe inzichten komt met betrekking tot de pre-pack procedure in Nederland. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Hoge Raad 17 april 2020: van smallststeps naar Heiploeg (deel 1)

· Inge Vandeplas

Op 17 April 2020 heeft de Hoge Raad in Nederland een nieuwe prejudiciële vragen met betrekking tot de pre-pack voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie. De onderliggende feiten waren zeer gelijkaardig aan de feiten in de smalsteps zaak (Rechtbank Midden Nederland 24 februari 2016, nr.3821875 / MC EXPL 15-951). ...

Lees de bijdrage

Bank en financieel recht

COVID-#19: Voorstel tot aanpassing regeling consumentenkrediet teneinde uitstel afbetalingen mogelijk te maken

· Regine Feltkamp

In een wetsvoorstel van 9 april 2020, wordt voorgesteld om in het licht van de zware gevolgen van de coronapandemie, een tijdelijke opschorting van lopende consumentenkredieten mogelijk te maken, teneinde te voorkomen dat de volksgezondheidscrisis en de economische crisis ook een sociale crisis veroorzaken. De voorgestelde regeling richt zich vooral tot consumenten met het hoogste risico op schuldenlast die ingevolge de genomen coronamaatregelen inkomsten derven en problemen ondervinden met het tijdig betalen van hun maandelijkse aflossingen van een consumentenkrediet. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 12 maart 2020: te laat kan geen kwaad voor hypothecaire schuldeisers

· Inge Vandeplas

In dit arrest lost het Hof van Cassatie een twistpunt op met betrekking tot een late of vergeten aangifte van schuldvordering van een hypothecaire schuldeiser. De algemene regel is dat schuldeisers tijdig aangifte moeten doen van hun schuldvordering om in aanmerking te komen voor uitdeling (art. 62 Faill. W., thans art. XX.155 WER). Daarnaast geldt dat schuldeisers die in gebreke blijven om hun schuldvordering aan te geven of te bevestigen, niet in aanmerking komen voor de uitdelingen in het faillissement (art. 72 Faill. W., thans art. XX.165 WER). ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Orb. Waals Brabant 31 januari 2020: post-Plessers uitspraak

· Inge Vandeplas

Op 16 mei 2019 heeft het Europese Hof van Justitie zich uitgesproken over de overeenstemming van de Europese richtlijn 2001/23/EG betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen met de artikelen 61, §4 WCO (thans art. XX.86 WER). ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

L'irrecevabilité de l'action sur pied de l'art. III.26, §2 CDE après la loi du 2 mai 2019 (Entr. Hainaut, div. Tournai, 23 janvier 2020)

· . Library

Le Tribunal de l'entreprise du Hainaut, div. de Tournai, s'est prononcé dans un jugement du 23 janvier 2020 sur l'irrecevabilité d'une action sur pied de l'art. III.26, §2 du Code de droit économique après la loi du 2 mai 2019. La loi du 2 mai 2019 a supprimé le §2 de l'art. III.26 CDE, lequel prévoyait: "Dans le cas où l'entreprise commerciale ou artisanale est inscrite en cette qualité à la Banque-Carrefour des Entreprises, mais que son action principale, reconventionnelle ou en intervention, introduite par voie de requête, conclusions ou d'exploit d'huissier, est basée sur une activité pour laquelle l'entreprise n'est pas inscrite à la date de l'introduction de cette action ou qui ne tombe pas sous l'objet social pour lequel l'entreprise est inscrite à cette date, l'action de cette entreprise est non recevable. L'irrecevabilité est cependant couverte si elle n'est pas proposée avant toute autre exception ou moyen de défense". En pratique, la question s'est posée de l'impact de cette suppression sur une exception d'irrecevabilité soulevée avant son entrée en vigueur (le 27 mai 2019) dans le cadre d'une procédure qui ne sera tranchée qu'après son entrée en vigueur. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

HvJ 30 januari 2020: actio pauliana bij splitsing vennootschap

· Inge Vandeplas

In 2009 droeg Costruzioni Ing. Iandolo Sr een deel van haar vermogen over aan I.G.I. in het kader van een splitsing. Een aantal schuldeiser van Costruzioni stelden beroep in tegen deze overdracht omdat zij van mening zijn dat een groot deel van het vermogen werd weggesluisd via deze splitsing. Met deze vordering wensten de schuldeisers de splitsingshandeling onverbindend laten verklaren. In eerste aanleg werd deze vordering toegekend. Tegen dit vonnis stelden Costruzioni Ing. en I.G.I. hoger beroep in. Zij wierpen op dat tegen de splitsingshandeling enkel verzet kon worden ingesteld en dat wanneer een verzetsprocedure ontbreekt de gevolgen van deze splitsing onherroepelijk worden. De verwijzende rechter moest oordelen of de schuldeisers alsnog de splitsing kunnen aanvechten en hoe deze aanvechting zich verhoudt tot de Zesde richtlijn (82/891/EEG) van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag, betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen, (PB 1982, L 378, blz. 47), zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 (hierna, Zesde Richtlijn).  ...

Lees de bijdrage

Internationaal privaatrecht

Sortie du Royaume-Uni de l'Union européenne

· Guillaume Croisant

Après les nombreuses péripéties que l’on connaît, le Royaume-Uni a finalement quitté l’Union européenne le 31 Janvier 2020. Quels en sont les impacts pour le droit international privé ? L’accord de retrait (ou « Withdrawal Agreement ») prévoit tout d’abord une période de transition à compter de la date de son entrée en vigueur jusqu’au 31 décembre 2020, au cours de laquelle le droit européen reste applicable au Royaume-Uni et la Cour de justice reste compétente pour son interprétation. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 16 januari 2019 (nr. C.19.0294.N): buitengewone schuldvorderingen in de opschorting nader bepaald

· Inge Vandeplas

Binnen de procedure van gerechtelijke reorganisatie worden schuldeisers met een zakelijke zekerheid gekwalificeerd als buitengewone schuldeisers in de opschorting. Over de invulling van zakelijke zekerheden is reeds wat inkt gevloeid (zie een eerdere blog over orb. Antwerpen 1 maart 2019 https://www.rdc-tbh.be/news/orb-antwerpen-afd-antwerpen-1-maart-2019-kwalificatie-buitengewone-schuldvorderingen-in-de-opschorting/ en de annotatie bij dit vonnis in nummer 2019/10 TBH). In het huidig arrest spreekt ook het Hof van Cassatie zich uit over een schuldvordering gewaarborgd door een pand op schuldvorderingen en in welke mate een pand op alle bestaande en toekomstige schuldvorderingen aanleiding kan geven tot een kwalificatie als een buitengewone schuldvordering. ...

Lees de bijdrage