Actualiteit

Insolventie

GWH 22 April 2021, nr. 62/2021: de botte bijl van de vervaltermijn voor kwijtschelding herbekeken

· Inge Vandeplas

Volgens artikel XX.173, §2 WER zal een gefailleerde worden kwijtgescholden van zijn schulden, indien de gefailleerde het verzoek tot kwijtschelding toevoegt aan zijn aangifte tot faillissement of uiterlijk drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis neerlegt in het insolventieregister. De termijn van drie maanden om een verzoek tot kwijtschelding in te dienen is een vervaltermijn. De prejudiciële vraag voor het Grondwettelijk Hof betreft de bestaanbaarheid van de vervaltermijn voor de indiening van een verzoek tot kwijtschelding met  het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Meer bepaald, het feit dat een gefailleerde natuurlijke persoon die binnen die termijn geen verzoek tot kwijtschelding van restschulden indient, zijn recht op kwijtschelding onherroepelijk verliest, terwijl een gefailleerde natuurlijke persoon die wel binnen die termijn een verzoek tot kwijtschelding indient, er nagenoeg zeker van kan zijn dat zijn restschulden zullen worden kwijtgescholden.  ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Arbh. 24 maart 2021: Plessers toegepast

· Inge Vandeplas

Dit arrest is het sluitstuk van een procedure die begon in 2017 in de nasleep van het Nederlandse Smallsteps-arrest. Net zoals in het Smallsteps-arrest betrof het hier een overdracht van een onderneming in het kader van  insolventieprocedure, meer bepaald een overdracht onder gerechtelijk gezag. Onder de toenmalige Wet Continuïteit Ondernemingen lag de keuze voor de over te nemen werknemers bij de overnemer (art. 61, §4 WCO, thans, art. XX.86, §3 WER). Echter, ingevolge een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie bleek de keuzevrijheid van de overnemer binnen een overdracht onder gerechtelijk gezag in strijd te zijn met de Europese richtlijn betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen. Op basis van het Belgische recht moet de overnemer niet op voorhand aantonen dat het ontslag is ingegeven door economische, technische of organisatorische redenen zonder verboden differentiatie. Hierdoor worden in het Belgische recht te weinig garanties geboden om werknemers tegen een ongerechtvaardigd ontslag te beschermen. Hierop werd de zaak terug verwezen naar het arbeidshof. Na de uitspraak van het Hof van Justitie had de werknemer afstand gedaan van haar vordering tegen de overnemer en richtte zij zich nog uitsluitend tot de Belgische Staat. De vordering betrof schadevergoeding op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid van de overheid. Het arbeidshof oordeelde dat het artikel 61, §4 WCO aangaande het keuzerecht van de overnemer niet vatbaar was voor een richtlijnconforme interpretatie en dat de Belgische Staat een fout had begaan. Wat betreft het oorzakelijk verband tussen de fout en schade, was volgens de werknemer het enige richtlijnconforme alternatief om het keuzerecht te laten wegvallen waardoor de overnemer verplicht wordt om alle werknemers over te nemen. Indien de werknemer niet werd overgenomen, dan had de werknemer in elk geval recht op een opzeggingsvergoeding. Het arbeidshof ging niet mee in deze redenering. Volgens het arbeidshof bestond er nog een alternatieve regeling waarbij de overnemer verplicht wordt om vooraf aan te tonen dat de ontslagen in het kader van de overname te wijten zijn aan technische, economische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich meebrengen en die geen intrinsiek verband houden met de overgang. Aangezien er nog een alternatieve route bestond, kon er geen voldoende oorzakelijk verband worden aangetoond tussen de fout van de Belgische Staat en de beweerde schade van de werknemer.  Ten slotte, ging het arbeidshof wel mee in de redenering van de werknemer wat betreft haar laatste punt en oordeelde het hof dat de werknemer een schadevergoeding verschuldigd is vanwege het verlies van een reële kans op tewerkstelling bij de overnemer. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Het inroepen van een onontvankelijkheid pas na het verstrijken van de verjaringstermijn kan rechtsmisbruik uitmaken (Cass. 8 februari 2021)

· Olivier Vanden Berghe

Misbruik van recht bestaat in de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon. In een arrest van 8 februari 2021 (S.20.0009.N) bevestigde het Hof van Cassatie een arrest van het arbeidshof te Gent dat oordeelde dat het procedureel gedrag van een verweerder rechtsmisbruik uitmaakte. ...

Lees de bijdrage

Vennootschapsrecht

La Cour constitutionnelle annule partiellement la disposition sur le règlement d'ordre intérieur et se prononce sur la flexibilité offerte aux coopératives dans le Code des sociétés et des associations

· David Haex

La Cour constitutionnelle, dans l'arrêt n° 135/2020 du 15 octobre 2020, a annulé l'article 2:59, alinéa 1er, 3° du Code des sociétés et des associations (CSA), relatif au règlement d'ordre intérieur, et l'article 6:13, alinéa 1er, 4° du CSA qui impose la mention du nombre d’actions dans les statuts d’une société coopérative. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Résolution (pour faute) pour les mêmes motifs que ceux invoqués dans une résiliation (avec préavis) antérieure - Cass 7 janvier 2021

· . Library

Dans un arrêt 7 janvier 2021 (C.20.0258.F) la Cour de cassation s'est prononcée sur la possibilité d'une résolution (pour faute) d'un contrat pour les mêmes motifs que ceux invoqués précédemment pour résilier ce même contrat avec préavis. En l'occurrence il s'agissait d'une concession de vente à durée indéterminée (Livre X du Code de droit économique) mais les enseignements de l'arrêt devraient logiquement s'appliquer à tous les contrats synallagmatiques. Le 26 mai 2015, le concédant avait communiqué au concessionnaire les résultats d’un audit révélant des irrégularités commises par le concédant. A défaut de justifications fournies par le distributeur, le concédant lui avait notifié, le 26 août 2015, la résiliation du contrat, avec effet au 31 août 2017. Par citation du 14 septembre 2016, le distributeur avait assigné le concédant devant le tribunal de l'entreprise de Liège en vue d'obtenir, entre autres, sa condamnation au paiement d'une indemnité compensatoire de préavis et d'une indemnité complémentaire de rupture. Dans l'intervalle, un nouvel audit avait été réalisé et de nouvelles irrégularités étaient apparues. Eu égard à ces irrégularités, le concédant avait formulé une demande de résolution judiciaire dans la procédure en cours. Le premier juge avait déclaré non fondées tant la demande du distributeur que celle du concédant. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Volstaat het gebrek aan bewijs van het bedrag van de schade niet om de vordering tot schadevergoeding af te wijzen? (Cass. 5 maart 2021)

· . Library

In een arrest van het hof van beroep te Gent van 4 januari 2019 wezen de appelrechters een vordering van Telenet tegen een aannemingsbedrijf af, nu het bewijs van de schade onvoldoende werd geacht. Het hof van beroep vond dat er onvoldoende maatregelen waren genomen om de schade tegensprekelijk vast te stellen, en bevond de stukken die ter staving van de schade werden voorgelegd, te eenzijdig om als afdoende bewijs van het bedrag van de schade te worden aangenomen. Het stond wel vast dat er een bepaalde schade moest zijn geweest, nu het geschil betrekking had op een door graafwerken beschadigde telecominstallatie. Het Hof van Cassatie vernietigde op 5 maart 2021 (C.20.0166.N) dit arrest op volgende gronden: "de rechter die het bestaan aanneemt van schade, veroorzaakt door een fout in de zin van artikel 1382 Oud Burgerlijk Wetboek, kan de vordering tot vergoeding van die schade niet afwijzen op de enkele grond dat de benadeelde het gevorderde bedrag niet bewijst."  ...

Lees de bijdrage

Intellectuele eigendomrecht en technologie

De zaak VG Bild-Kunst: een nieuwe toevoeging aan de notie “publieke mededeling” in de online wereld

· contributeur invité gastcontributeur

Met een prejudicieel arrest van 9 maart 2021, breidde het Hof van Justitie de reeds omvangrijke rechtspraak aangaande de complexe toepassing van de notie “publieke mededeling” in de online wereld verder uit. Het Hof diende zich in deze zaak te buigen over de vraag of het gebruik va een werk door middel van de techniek van framing een mededeling aan het publiek uitmaakt in de zin van artikel 3 (1) Infosoc-richtlijn. Dit in het bijzonder indien een werk wel met toestemming van de rechthebbende reeds op een vrij toegankelijke website beschikbaar was, maar waarbij de rechthebbende tegelijk ook maatregelen had genomen om framing te verhinderen en die maatregelen werden omzeild. ...

Lees de bijdrage

Verzekeringen

Le principe du libre choix de l’avocat en assurance protection juridique à nouveau confirmé

· Béatrice Toussaint

Un arrêt de la Cour d’appel de Bruxelles du 1er mars 2021 (2020/AR/767) rappelle la portée du principe du libre choix de l’avocat en assurance protection juridique à l’occasion de la mise en œuvre de la loi du 22 avril 2019 par laquelle le législateur entendait rendre l’assurance protection juridique plus abordable afin de faciliter l’accès à la justice. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 22 januari 2021, nr. C.20.0143.N/1: Matiging van het nemo plus iuris- beginsel

· Inge Vandeplas

De feiten die aan dit arrest ten grondslag liggen, gaan terug tot 2007. Partijen A en B verkopen hun aandeel in een onroerend goed gelegen te Schaarbeek aan partij C. Partij C verkrijgt een kredietopening en tot zekerheid hiervan vestigt bank BNP Paribas Fortis (BNPPF) een hypotheek op het onroerend goed te Schaarbeek. In het najaar van 2009 wordt echter een voorlopig bewindvoerder aangesteld tot beheer van het vermogen van partij A. Deze vordert voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel de nietigverklaring van de verkoopovereenkomst die gesloten werd in 2007. De rechtbank willigt de vordering in. Nadat de vordering van BNPPF in hoger beroep ongegrond wordt verklaard, gaat hij in cassatie. Het Hof van Cassatie vernietigt het arrest van het hof van beroep in de mate deze de vordering van BNPPF, die ertoe strekte de verkoop slechts ex nunc nietig te verklaren, als ongegrond heeft afgewezen. Nadat ook het hof van beroep te Antwerpen na verwijzing de vordering van BNPPF ongegrond verklaart, stelt BNPPF nogmaals een voorziening in cassatie in. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Absence d’intérêt légitime (art. 17 C. Jud.) – deux arrêts récents de la Cour de cassation

· Olivier Vanden Berghe

Deux arrêts récents de la Cour de cassation traitent de la  condition de l’intérêt légitime pour agir en justice (art. 17 C. Jud.). Dans les deux cas un immeuble (repectivement une véranda et un chalet) érigé en contravention avec la règlementation urbanistique avait été endommagé ou détruit. Dans les deux cas la demande d’indemnisation avait été rejetée pour absence d’intérêt légitime, mais les motifs laissent entrevoir une éventuelle divergence entre les deux arrêts. Selon l’arrêt du 30 novembre 2020 de la troisième chambre, francophone (C.20.0008.F), « l’intérêt n’est pas légitime lorsque l’action tend au maintien d’une situation contraire à l’ordre public ou à l’obtention d’un avantage illicite. Le fait que la victime d’un trouble anormal de voisinage demande, non la réparation en nature de l’atteinte causée au bien érigé en contravention avec la réglementation urbanistique, mais une compensation pécuniaire, ne rend pas son intérêt légitime. » ...

Lees de bijdrage