Actualiteit

Verzekeringen

Devoir d’information de l’intermédiaire d’assurance: jurisprudence et guide pratique de la FSMA

· Béatrice Toussaint

Le devoir d’information de l’intermédiaire d’assurance avant la conclusion du contrat n’est pas illimité.  Ainsi, la Cour d’appel de Mons rappelle par son arrêt du 6 octobre 2021 (2019/RG/405 - ECLI:BE:CALIE:2021:ARR.20211006.1) ...

Lees de bijdrage

Bank en financieel recht

Gedelegeerde Verordening 2021/2139 van de Commissie tot aanvulling van de Taxonomieverordening

· Regine Feltkamp

Sinds 1 januari 2022 is de Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van 4 juni 2021 in werking getreden (de “Gedelegeerde Verordening”). De Gedelegeerde Verordening strekt tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (de “Taxonomieverordening”) door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder eenspecifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen. De technische screeningscriteria om te bepalen of een economische activiteit substantieel bijdraagt tot de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, moeten ervoor zorgen dat de economische activiteit positieve gevolgen heeft voor de klimaatdoelstelling of negatieve gevolgen voor de klimaatdoelstelling vermindert. Ze verwijzen daarom naar drempels of prestatieniveaus die de economische activiteit moet behalen om te kunnen worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan één van die klimaatdoelstellingen. ...

Lees de bijdrage

Bank en financieel recht

Wetgever verbiedt activiteiten van cryptowisselplatformen en -bewaarnemers uit derde landen

· admin

Activiteiten met betrekking tot virtuele activa ontsnappen op heden grotendeels aan het toepassingsgebied van de financiële reglementering. Enkel in uitzonderlijke gevallen zal de dienstverlener onder het toezicht vallen van een financiële toezichthouder, bijvoorbeeld wanneer de verhandelde virtuele activa gekwalificeerd worden als financiële instrumenten. De Europese wetgever verstrengde het reglementair kader inzake deze activiteiten reeds door middel van de vijfde AML-richtlijn[1]. Meer bepaald onderwierp de wetgever aanbieders die zich bezighouden met diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (“cryptowisselplatformen”) en aanbieders van bewaarportemonnees (“cryptobewaarnemers”) aan de geldende antiwitwasreglementering. Verder vereist de Europese wetgever dat de lidstaten dienen te waarborgen dat cryptowisselplatformen en -bewaarnemers voor anti-witwasdoeleinden worden geregistreerd bij een nationale toezichthouder. ...

Lees de bijdrage

Vennootschapsrecht

Le Conseil d'État constate prima facie que la signature d'une offre de marché public doit désormais être considérée comme un acte de gestion journalière au sens du Code des sociétés et des associations

· Laurent De Pauw

Dans un arrêt du 5 février 2021 (Conseil d'État, 5 février 2021, n°249.726), rendu dans le cadre d'une procédure en extrême urgence lors desquelles il procède à un examen prima facie, le Conseil d'État s'est penché sur la question de savoir si la signature d'une offre de marché public doit être considérée comme un acte de gestion journalière au sens du Code des sociétés et des associations (CSA). Dans le cas d'espèce, l'offre a été signée par un groupement de sociétés (partenariat temporaire). Une personne des différentes sociétés participantes ayant donné une procuration pour signer l'offre au nom du partenariat temporaire. Toutefois, une procuration spéciale a été signée par l'administrateur délégué de l'une des sociétés participantes. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Maximum betalingstermijn van 60 dagen vanaf 1 februari 2022, ook toepasselijk op lopende contracten.

· Olivier Vanden Berghe

Ingevolge de wet van 14 augustus 2021 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002, mag de conventionele betalingstermijn in handelstransacties nooit meer dan 60 dagen bedragen. Een beding in een overeenkomst dat voorziet in een langere betalingstermijn wordt voor niet geschreven gehouden. Ten gunste van KMO's was dit plafond al ingevoerd bij wet van 2019. Nu wordt dit plafond uitgebreid naar alle ondernemingen.  De wet trad in werking op 1 februari 2022. Op een parlementaire vraag antwoordde de Minister van Economie Pierre-Yves Dermagne  ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Kan de opgezegde contractspartij haar recht op opzegvergoeding verliezen door haar houding na de opzegging? - Cass. 13 januari 2022

· Olivier Vanden Berghe

In een arrest van 13 januari 2022 (C.21.0357.N) heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over volgende vraag bij de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur: kan de opgezegde partij haar recht op een opzegvergoeding verliezen door de houding die zij aanneemmt na opzegging ? Het geschil had betrekking op een overeenkomst tussen de VZW Kristelijk Medico-Sociaal Leven en een tandarts. De overeenkomst was ongeschreven, van onbepaalde duur, en liep reeds meer dan 25 jaar. De VZW had per email van 2 december 2013 meegedeeld dat haar raad van bestuur had beslist beslist "om de samenwerking met u op korte termijn te beëindigen", met uitnodiging aan de tandarts om contact op te nemen om de timing en modaliteiten van de stopzetting van de samenwerking te bespreken. Ofschoon de kennisgeving nog niet meldde wanneer de samenwerking precies zou eindigen, oordeelde het hof van beroep te Antwerpen op basis van de concrete feiten dat de VZW effectief was overgegaan tot opzegging van de overeenkomst, zonder dat de de gesprekken nadien over de modaliteiten hieraan afbreuk deden. Toch heeft het hof van beroep de vordering van de tandarts tot een opzegvergoeding afgewezen ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 2 december 2021, nr. C.21.0052.N: restitutie na cassatie

· Inge Vandeplas

De feiten ten grondslag aan dit arrest zijn als volgt. In 2015 zinkt het schip van eisers ter hoogte van Zeebrugge en worden eisers veroordeeld tot de berging van het schip. Dit vonnis wordt bevestigd door het hof van beroep te Gent, waarna eisers overgaan tot de berging in 2016. Zij sluiten hiervoor een contract met een gespecialiseerde onderneming die de berging uitvoert. Echter, in 2017 wordt het arrest van het hof van beroep vernietigd door een arrest van het Hof van Cassatie, waarna eisers zich terug richten tot verweerders tot terugbetaling van de bergingskosten. De eisers laten hiervoor een bevel tot betaling betekenen aan de verweerders. Deze laatsten tekenen tegen dit bevel tot betaling verzet aan bij beslagrechter, die op zijn beurt dit verzet gegrond verklaard. Ten slotte, richtten eisers zich tot het Hof van Cassatie ter vernietiging van dit arrest. ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cass. 2 december 2021: bewijslast bij bestuurdersaansprakelijkheid faillissement

· Inge Vandeplas

Op basis van artikel 265, 1ste lid  van het oude W. Venn. (thans art. XX.225 WER) kunnen "de zaakvoerders of gewezen zaakvoerders, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van de schulden van de vennootschap ten belope van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement." Bestuurders kunnen worden vrijgesteld van deze aansprakelijkheid, indien "de gefailleerde onderneming over de drie boekjaren voor het faillissement, of, indien de onderneming sedert minder dan drie jaar is opgericht, alle boekjaren voor het faillissement, een gemiddelde omzet van minder dan 620 000 euro, buiten de belasting over de toegevoegde waarde, heeft verwezenlijkt en wanneer het totaal van de balans bij het einde van het laatste boekjaar niet hoger was dan 370 000 euro." De vraag voor het Hof van Cassatie is bij wie de bewijslast ligt om aan te tonen dat de bestuurder wel of niet aan deze voorwaarden voldoet om te ontsnappen of net in aanmerking te komen voor deze bestuurdersaansprakelijkheid. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

De verjaring van de verbintenis zonder tijdsbepaling begint in de regel reeds te lopen vanaf haar ontstaan- Cass. 9 december 2021

· . Library

In een Cassatiearrest van 9 december 2021 (C.21.0075.N) oordeelde het Hof van Cassatie over het ogenblik waarop de verjaring van een verbintenis zonder tijdsbepaling begint te lopen. Het onderliggende bodemgeschil was er één tussen ouders en hun zoon. De ouders hadden op  1 maart 2004 schriftelijk verklaard een bedrag van €450.000 verschuldigd te zijn aan hun zoon.  Er was echter geen betalingstermijn voorzien.  Op 30 augustus 2013  richtte de zoon via diens raadsman een ingebrekestelling aan zijn ouders.  Daar werd geen gevolg aan gegeven, en op 20 juli 2018 ging de zoon over tot dagvaarding. De ouders beargumenteerden dat de vordering verjaard zou zijn gelet op de gemeenrechtelijke tienjarige verjaringstermijn van artikel 2262bis, §1 oud BW. Er was namelijk meer dan 10 jaar verstreken tussen de schriftelijke schulderkentenis en de dagvaarding.  De appelrechters haalden artikel 2257 oud BW  aan, waaruit ze afleidden dat de verjaring pas begint te lopen vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is. ...

Lees de bijdrage

Algemeen handelsrecht

Le juge peut refuser de reconnaître l'acte désavoué sans devoir procéder à la vérification d'écriture - Cass. 29 octobre 2021

· . Library

Selon l'article 1324 de l'ancien Code Civil "dans le cas où la partie désavoue son écriture ou sa signature, et dans le cas où ses héritiers ou ayants cause déclarent ne les point connaître, la vérification en est ordonnée en justice." Dans un arrêt du 29 octobre 2021 (C.21.0026.F) la Cour de cassation a statué que la procédure de la vérification d'écriture ne s'impose pas à chaque fois qu'une partie désavoue son écriture. L'affaire au fond portait sur une convention de cession d’actions. Une première convention actait un prix de cession de € 25.000,  alors qu'une deuxième convention, datée de 4 mois plus tard, mentionnait un prix de € 250.000. Selon le vendeur, la première convention était antidatée, et signée au même moment que la seconde convention. L'acheteur aurait voulu, par une simulation, cacher le prix de l'achat à son épouse. L'acheteur quant à lui désavouait la signature de la seconde convention. La cour d'appel de Mons avait décidé que la preuve de l'existence de la seconde convention ...

Lees de bijdrage