Op 16 mei 2019 heeft het Europese Hof van Justitie zich uitgesproken over de overeenstemming van de Europese richtlijn 2001/23/EG betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen met de artikelen 61, §4 WCO (thans art. XX.86 WER).
De vraag was of de gerechtelijke reorganisatie met overdracht onder gerechtelijk gezag (GROG) valt onder de uitzondering van de richtlijn 2001/23/EG waardoor de werknemers niet verplicht moeten overgaan naar de overnemer. In een eerder arrest had het heeft het Hof reeds beslist dat een overname valt onder de uitzondering van artikel 5 van de richtlijn 2001/23/EG wanneer de vervreemder is verwikkeld in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke procedure (1) met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder (2) onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (3) (HvJ 22 juni 2017, nr. C-126/16).
Op 16 mei 2019 heeft het Hof van Justitie beslist dat de GROG niet gelijk kan worden gesteld met een faillissementsprocedure, noch een soortgelijke procedure (ro. 42-43). Met betrekking tot de tweede voorwaarde oordeelt het Hof dat de GROG niet wordt ingesteld met het oog op liquidatie, maar daarentegen wordt gebruikt met als doelstelling het behoud van het geheel of een deel van de activiteiten van de schuldenaar (ro. 44-45). Ten slotte oordeelt het Hof dat de taak van de gerechtsmandataris binnen de GROG beperkter is dan deze van de mandataris in een faillissementsprocedure en bijgevolg de GROG niet plaatsvindt onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (ro. 47.). Bijgevolg voldoet de GROG niet aan de voorwaarden van artikel 5 richtlijn 2001/23 en zijn de artikelen 3 en 4 richtlijn 2001/23 van toepassing.
Op 31 januari 2020 is de ondernemingsrechtbank van Waals Brabant met deze uitspraak van het Hof van Justitie aan de slag gegaan. Het ging in casu om de goedkeuring van een GROG. De ondernemingsrechtbank stelt vast dat het Hof van Justitie heeft beslist dat het Belgische recht op dit ogenblik niet in overeenstemming is met de Europese richtlijn 2001/23/ EG. De GROG valt namelijk niet onder de uitzondering van artikel 5 van de richtlijn, maar het WER laat wel toe dat de overnemer kiest welke werknemers overgaan bij een GROG. De ondernemingsrechtbank gaat verder dat een Europese richtlijn geen directe werking heeft en geen verplichtingen creëert voor burgers. Daarnaast hebben rechters de taak om het nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met het Europese recht te interpreteren, maar zij mogen hierbij niet ingaan tegen het nationale recht. Een interpretatie contra legem is niet toegestaan. In casu is de ondernemingsrechtbank van oordeel dat een interpretatie van het nationale recht in overeenstemming met het Europese recht zou leiden tot een interpretatie contra legem en dus niet toegelaten is. Bijgevolg besluit de ondernemingsrechtbank om, in afwachting van een wettelijk tussenkomen, het nationale recht toe te passen waarbij de GROG met keuze van werknemers door de overnemer nog mogelijk is.