Op respectievelijk 15 september en 6 oktober 2022 traden de Wet van 20 juli 2022 betreffende vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies[1], de Wet van 20 juli 2022 betreffende beursvennootschappen[2] en de Wet van 21 augustus 2022 tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België[3] in werking. De drie wetten zorgen voor de verdere omzetting van de bepalingen van Richtlijn Beleggingsondernemingen[4].
Het eerste deel van Richtlijn Beleggingsondernemingen werd reeds omgezet bij de Wet van 11 juli 2021 tot omzetting van Richtlijn 2019/2034[5]. Naast de Richtlijn Beleggingsondernemingen vaardigde de Europese wetgever ook Verordening Beleggingsondernemingen[6] uit.
Gelet op de bijzondere aard van de risico’s die de meeste beleggingsondernemingen inhouden, heeft de Europese wetgever een specifieke prudentiële regeling vastgesteld voor beleggingsondernemingen, die niet noodzakelijk meer gebaseerd is op de regeling voor kredietinstellingen.
Om deze nieuwe aanpak om te zetten naar Belgisch recht, achtte de wetgever het passend het bestaande wettelijke kader te wijzigen door Boek XII van de Bankwet[7] op te heffen en te vervangen door een afzonderlijke wet die het wettelijk kader overneemt inzake dat het statuut van en het prudentieel toezicht op de beursvennootschappen.
Voor wat betreft de beursvennootschappen zijn dus de voornaamste beginselen en de belangrijkste wettelijke bepalingen grotendeels ongewijzigd gebleven (overname van de bepalingen van Boek XII van de Bankwet), met dien verstande dat de prudentiële regels worden aangepast. De nieuwe regeling houdt daarbij rekening met de verschillende categorieën beleggingsondernemingen die in het kader van de Richtlijn Beleggingsondernemingen worden onderscheiden. Daarbij worden de systeemrelevante beleggingsondernemingen (de zogeheten class 1 investment firms) gekwalificeerd als kredietinstellingen via een wijziging van de definitie van kredietinstelling. Deze systeemrelevante beleggingsondernemingen blijven dus onder de toepassing vallen van de Bankwet. Voor de zogeheten class 1 minus investment firms, class 2 investment firms, class 3 investment firms geldt de regeling van de nieuwe wet beursvennootschappen. Daarbij geldt een (aanzienlijk) minder strenge prudentiële regeling voor de laatste categorie.
Daarnaast blijft de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies gelden, met een aantal aanpassingen in de algemene bepalingen voor alle beleggingsondernemingen en de aanpassing van het prudentieel kader voor vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies.
Régine Feltkamp (advocaat, docent VUB) & Nicolas Michiels (advocaat, wetenschappelijk medewerker VUB)
[1] Wet van 20 juli 2022 tot wijziging van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, en houdende diverse andere bepalingen tot omzetting van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen.
[2] Wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen.
[3] Wet van 21 augustus 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen voor wat betreft bepaalde versnelde procedures voor beroep bij de Raad van State (de “Wet van 21 augustus 2022 tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België”).
[4] Richtlijn 2019/2034/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU.
[5] Wet van 11 juli 2021 tot omzetting van Richtlijn 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019, van Richtlijn 2019/879 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019, van Richtlijn 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019, van Richtlijn 2019/2177 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2019, van Richtlijn 2021/338 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2021 en houdende diverse bepalingen (de “Wet van 11 juli 2021 tot omzetting van Richtlijn 2019/2034”).
[6] Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014.
[7] Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen.