Actualiteit

Algemeen handelsrecht

Nieuw Burgerlijk Wetboek van start met Boek 8 “Bewijs”

Het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) is er. Althans het als eerste op 4 april 2019 goedgekeurd Boek VIII “Bewijs”. Dit Boek, dat in werking zal treden op de eerste dag van de achttiende maand na publicatie in het Belgisch Staatsblad, codificeert het bestaande bewijsrecht, bevat veel verduidelijkingen, beslecht een aantal betwiste kwesties en voert een aantal nieuwigheden in.

Hierna een aantal aandachtspunten:

  • De regels van de bewijslast worden in de regel behouden (en verduidelijkt), maar art. 8.3 van het NBW voorziet dat de rechter in het licht van buitengewone omstandigheden, bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis kan bepalen wie de bewijslast draagt wanneer de toepassing van de in normale regels kennelijk onredelijk zou zijn. De Memorie van Toelichting preciseert dat de loutere materiële onmogelijkheid om het bewijs te leveren, niet automatisch een reden is om de bewijslast om te keren. De rechter kan trouwens slechts gebruik maken van deze mogelijkheid wanneer hij alle nuttige onderzoeksmaatregelen heeft bevolen en erover gewaakt heeft dat de partijen meewerken aan de bewijsvoering, zonder op die manier voldoende bewijs te verkrijgen.

 

  • Artikel 8.5 bepaalt dat bewijs geleverd moet worden met een redelijke mate van zekerheid (er is dus geen nood aan een wetenschappelijke of absolute zekerheid). Krachtens artikel 8.6 kan hij die de bewijslast draagt van een negatief feit, genoegen nemen met het aantonen van de waarschijnlijkheid van dat feit. Hetzelfde geldt voor positieve feiten waarvan het vanwege de aard zelf van het te bewijzen feit niet mogelijk of niet redelijk is om een zeker bewijs te verlangen.

 

  • Het vrije bewijsstelsel wordt toepasselijk tegen alle “ondernemingen”. Deze overstap van “handelaar” naar “onderneming” trad reeds in werking door de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht, met de invoering van het (tijdelijke) artikel 1348bis BW. Het nieuwe artikel 8.11, §2 NBW preciseert dat de rechter de boekhouding van de onderneming (de voorwaarde van “regelmatige” boekhouding wordt weggelaten) mag aannemen als bewijs tegen die onderneming. Tegen een andere onderneming heeft de boekhouding van een onderneming slechts een wettelijke bewijswaarde (die de rechter dus bindt) indien de vermeldingen in de boekhouding van de onderscheiden ondernemingen overeenstemmend zijn. Tegen personen die geen onderneming heeft de boekhouding van een onderneming geen wettelijke bewijswaarde.

 

  • Het NBW preciseert dat de bewijswaarde van een aanvaarde factuur niet enkel geldt bij “verkoop” (zoals vroeger bepaald in het Wetboek van Koophandel), maar voor allerhande soorten overeenkomsten. Het uitgangspunt blijft dat een aanvaarde factuur de rechtshandeling bewijst, maar het NBW preciseert dat dit vermoeden weerlegbaar is (daartoe zullen evenwel ernstige bewijselementen vereist zijn, aldus de Memorie van Toelichting).

 

  • Ook tegen niet-ondernemingen kan een aanvaarde factuur ingeroepen worden als bewijs, maar daartoe moet het gaan om een uitdrukkelijke aanvaarding of een omstandig stilzwijgen, en zal de factuur enkel een feitelijk vermoeden kunnen vormen. Belangrijk is dat deze beperkte bewijswaarde van een factuur tegen een niet-onderneming van dwingend recht is. Clausules die een strengere bewijswaarde toekennen aan facturen zijn aldus nietig.

 

  • Het basisbeginsel krachtens hetwelk rechtshandelingen vanaf een bepaald bedrag verplicht bewezen moeten worden met een geschrift, wordt versoepeld door het plafond van 375 euro aanzienlijk te verhogen. Voortaan is (tegen een niet-onderneming) een ondertekend geschrift vereist als de te bewijzen rechtshandeling betrekking heeft op een waarde gelijk of hoger dan 3.500,00 euro. Deze regel geldt niet in geval van materiële of morele onmogelijkheid zich een akte te verschaffen of indien het gebruikelijk is geen akte op te stellen. Het geschrift kan ook worden vervangen door een bekentenis, een beslissende eed of een begin van bewijs door geschrift voor zover dit laatste wordt aangevuld met een ander bewijsmiddel.

 

  • Het NBW versoepelt het bewijs inzake eenzijdige rechtshandelingen. Zowel voor derden als voor de steller van de eenzijdige rechtshandeling geldt het vrije bewijsstelsel (art. 8.10 NBW). Er blijft een uitzondering voor de eenzijdige verbintenis tot betalen. Het bewijs daarvan moet de handtekening bevatten van de persoon die zich verbindt en de door hemzelf geschreven vermelding van de som voluit in letters uitgedrukt (art. 8.21). De termen “goed voor” of “goedgekeurd voor” zijn evenwel niet noodzakelijk.

 

  • Het NBW laat het bewijs door en tegen derden toe met alle bewijsmiddelen, met de uitzondering van de vaste datum van de onderhandse akte, die (oplossing geïnspireerd door het huidige art. 1328 BW) verkregen wordt op de dag waarop zij is geregistreerd, op de dag waarop de hoofdinhoud ervan is vastgesteld in een authentieke akte, ofwel als de partijen de akte niet meer kunnen wijzigen (onder meer door overlijden van een van hen).

Een uitgebreide commentaar van het nieuwe bewijsrecht verschijnt binnenkort in TBH.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *