Op 25 januari 2024 heeft het Hof van Justitie een langverwachte uitspraak gedaan in de AUDI-zaak (C-334/22).
In tegenstelling tot de conclusie van Advocaat-Generaal Medina, oordeelde het Hof dat de invoer en het te koop aanbieden van een reserveonderdeel (nl. een grille voor een wagen) dat een element bevat dat is ontworpen voor de bevestiging van een embleem in de vorm van een ingeschreven merk een merkinbreuk kan uitmaken.
Anders dan het modellenrecht (art. 110 Modellenverordening 6/2002), oordeelt het Hof dus dat het merkenrecht niet in een uitzondering voorziet voor het invoeren of te koop aanbieden van reserveonderdelen of het (laten) uitvoeren van reparaties met deze onderdelen. De merkbescherming geldt dus ook in deze context ten volle.
De invoer en het te koop aanbieden van een reserveonderdeel waarop een teken wordt gebruikt dat identiek is aan of lijkt op het merk van een autofabrikant kan afbreuk doen aan de functies van het merk, zoals de herkomstaanduiding of investeringsfunctie. Het relevante publiek dat overgaat tot aankoop van het reserveonderdeel om een auto te (laten) repareren kan immers een materieel verband leggen tussen dit onderdeel, dat door een derde wordt aangeboden, en de houder van het AUDI-merk.
Het is nu aan de nationale rechter om te oordelen of deze vorm een teken is dat gelijk is aan het merk AUDI en dat deze grilles, als reserveonderdelen, dezelfde zijn als de waren waarvoor dat merk is ingeschreven. Desgevallend zal hij artikel 9, lid 2, onder a), van verordening 2017/1001 moeten toepassen en tot de inbreuk besluiten.