Actualiteit

Economisch strafrecht

Cassatie spreekt zich uit over valsheid in geschriften door een bankagent ten nadele van een bank

Stijn Lamberigts en Marie Vanbelle – Op 17 september 2024 deed het Hof van Cassatie (P.24.0470.N) een belangrijke uitspraak over het controlecriterium bij valsheid in geschriften in het kader van een financiële instelling (ECLI:BE:CASS:2024:ARR.20240917.2N.6 (juportal.be)).

De eiser, beklaagde, stelde een cassatieberoep in tegen een arrest van het Hof van beroep te Antwerpen. Het cassatieberoep werd verworpen.

Een bankagent, eiser in de procedure voor het Hof, bevestigde t.a.v. de financiële instelling in het kader van twee interne controles de bedragen die op dat moment in de kas en de kluis aanwezig zouden zijn. In casu vroeg de bank, zonder op dat moment iemand naar het agentschap te sturen, aan de bankagent om te attesteren hoeveel gelden er op dat moment aanwezig waren. Hij vermeldde echter hogere bedragen dan hetgeen werkelijk aanwezig was. Hij had zelf gelden uit de kas en de kluis ontvreemd en wilde deze verduistering verbergen door foutieve, hogere bedragen te vermelden op kasbladen.

Het Hof van Cassatie ging in op de draagwijdte van het controlecriterium m.b.t. valsheid in geschriften in het kader van financiële instellingen.

De eiser voerde aan dat de bewust foutief ingevulde kasbladen geen beschermde geschriften uitmaken in de zin van artikel 193 Sw. Het Hof bracht haar standpunt met betrekking tot door de wet beschermde geschriften in herinnering: zo’n geschrift kan in zekere mate tot bewijs strekken, dit houdt in dat het zich opdringt aan het openbaar vertrouwen, zodat “de overheid of particulieren die ervan kennis nemen of aan wie het wordt voorgelegd, kunnen overtuigd zijn van de waarachtigheid van de rechtshandeling of van het rechtsfeit in dat geschrift vastgelegd of kunnen gerechtigd zijn daaraan geloof te hechten.” Een geschrift dat slechts bewijswaarde krijgt na aanvaarding door de bestemmeling dringt zich niet op aan het openbaar vertrouwen, behalve wanneer de bestemmeling de vermeldingen in het geschrift niet kan controleren of de uitreiker van het geschrift controle onmogelijk maakt.

Het Hof oordeelde dat ook een geschrift dat opgesteld wordt bij een occasionele controle door de agent van de bankinstelling en dat een opgave bevat van de op dat moment aanwezige contante gelden, een geschrift is dat t.a.v. de bank in zekere mate tot bewijs kan strekken. Hoewel een navolgende inspectie door de bankinstelling mogelijk is, vond het Hof dat het voor de bank niet mogelijk was om dat geschrift onmiddellijk op zijn echtheid te controleren. Volgens het Hof oordeelde het hof van beroep terecht dat de dienst permanente controle van de bankinstelling ervan mocht uitgaan dat de bedragen op de kasbladen waarheidsgetrouw zijn. Een tekort op deze kasbladen zou hoogstwaarschijnlijk tot een grondiger intern onderzoek leiden. Door onjuiste bedragen in te vullen heeft de eiser een grondigere inspectiecontrole willen vermijden. Hij wist dat hij instond voor de waarachtigheid van de bedragen ingevuld op de kasbladen en dus ook dat de controle van de kasbladen niet meer mogelijk was. De geschriften geven namelijk slechts een momentopname weer van de situatie van de kas en kluis. Hierdoor is een latere objectieve controle door de bank niet meer mogelijk. Dat er uiteindelijk toch een grondigere controle plaatsvond, doet hier geen afbreuk aan, gezien deze controle gebeurde naar aanleiding van een toevallige gebeurtenis.

Met andere woorden, ondanks de mogelijkheid van een latere controle, oordeelde het Hof dat voormelde kasbladen toch geschriften zijn die zich opdringen aan het openbaar vertrouwen, omdat een onmiddellijke controle door de bank niet mogelijk zou zijn.

De eiser voerde ook aan dat het misdrijf van misbruik van vertrouwen nog niet voltooid was op het moment van de aanhangigmaking van de zaak bij het vonnisgerecht, aangezien bij de toe-eigening van vervangbare zaken, gelden, het misdrijf pas voltooid is als vaststaat dat hij niet (meer) de mogelijkheid of bedoeling heeft de gelden terug te betalen. Het Hof vond dat dit middel niet kon worden aangenomen, omdat de enkele omstandigheid dat het om vervangbare zaken gaat er niet toe leidt dat de persoon die het geld ontvangt daarover zonder meer de vrije beschikking krijgt. De eiser heeft zich volgens het Hof dus vanaf de wegneming van de gelden die hem toevertrouwd waren voor de permanente goede werking van het bankkantoor als eigenaar gedragen.

Tot slot bevestigde het Hof dat een bank morele schade, waaronder reputatieschade, kan leiden, ook als er geen gelden van klanten verduisterd worden. Wanneer een agent geld verduistert, ondermijnt dit het vertrouwen van het publiek in de bank, haar personeel en haar goede werking.

Comments are closed.