Op 7 februari 2017 stelt dhr. H.K. (hierna, appellant) beroep in tegen de homologatie van een reorganisatieplan opgesteld door BVBA SOMATBEL in het kader van een procedure van gerechtelijke reorganisatie.
De voorliggende rechtsvraag is: beschikt appellant, op basis van een vermeende subrogatie in de rechten van een vrijwillig tussengekomen partij, over de noodzakelijke partijhoedanigheid om beroep in te stellen tegen het homologatievonnis?
De appellant, ook zaakvoerder van SOMATBEL, stelt dat hij de schuld van SOMATBEL t.a.v. Bank CBC heeft betaald en hierdoor zelf schuldeiser is geworden van SOMATBEL. De partijhoedanigheid van appellant zou volgen uit het feit dat Bank CBC vrijwillig is tussengekomen in de procedure van gerechtelijke reorganisatie (d.d. 17 november 2016) en dat appellant, ingevolge zijn betaling aan Bank CBC, in de rechten van Bank CBC is gesubrogeerd. Derhalve meent appellant dat hij het recht heeft om beroep in te stellen tegen het homologatievonnis op grond van artikel 56 WCO.
In eerste instantie, verwijst het hof naar artikel 5 WCO dat stelt dat belanghebbenden enkel partijhoedanigheid kunnen verwerven door middel van een vrijwillige tussenkomst in de procedure van gerechtelijke reorganisatie voor de rechtbank van koophandel. Een schuldeiser verwerft geen partijhoedanigheid doordat hij wordt gehoord voor de rechtbank of een geschrift laat neerleggen om zijn opmerkingen te laten gelden, iets te vorderen of middelen naar voor te brengen. Bijgevolg oordeelt het hof dat zelfs indien appellant als schuldeiser wordt beschouwd binnen de procedure van gerechtelijke reorganisatie, hij hierdoor geen partijhoedanigheid zal verwerven.
Wat betreft het argument dat appellant partijhoedanigheid heeft verworven via subrogatie in de rechten van Bank CBC, oordeelt het hof dat de feiten niet toelaten om te oordelen dat appellant effectief in de rechten van Bank CBC is gesubrogeerd. Het hof stelt dat appellant nooit is verschenen voor de rechtbank van koophandel als gesubrogeerde in de rechten van Bank CBC. Bovendien wijst het proces verbaal van de vergadering van schuldeisers de appellant enkel aan als zaakvoerder van SOMATBEL en maakt het PV geen melding van de betaling van appellant aan Bank CBC. Aangezien de subrogatie van appellant in de rechten van Bank CBC onvoldoende wordt aangetoond, spreekt het hof zich niet verder uit over de rechtsvraag of partijhoedanigheid kan worden verworven door middel van subrogatie in de rechten van een vrijwillig tussengekomen partij.
Ter besluit, is er in casu geen enkele grondslag waarop appellant kan worden beschouwd als partij in de procedure van gerechtelijke reorganisatie voor de rechtbank van koophandel. Appellant beschikt bijgevolg niet over de nodige partijhoedanigheid om beroep in te stellen tegen het homologatievonnis.