Article

Hof van beroep Brussel, 13/03/2018, R.D.C.-T.B.H., 2019/2, p. 263-267

Hof van beroep Brussel 13 maart 2018

BIJZONDERE OVEREENKOMSTEN
Lening - Lening op interest - Bank- en kredietwezen
De vrijheid van opname wordt beoordeeld aan de hand van contractuele bepalingen.
Een opnameperiode van 3 maanden was voorzien met een reservatiecommissie van 0,10% per maand voor het nog niet opgenomen kapitaal. Het feit dat een niet-opnamevergoeding van 6 maanden rente verschuldigd is op het kapitaal dat niet is opgenomen, ontneemt niet de vrijheid van de kredietnemer om het krediet op te nemen. Er werd geen aflossingstabel verstrekt op het moment van het afsluiten van het krediet, wat bevestigt dat de bank niet op de hoogte was van het bedrag dat uiteindelijk zou worden opgenomen.
Het investeringskrediet van bepaalde duur, was opgenomen in een kaderkredietfaciliteit van onbepaalde duur met de mogelijkheid om uitstaande bedragen tussentijds terug op te nemen en was voorzien van een ondeelbaarheidsclausule.
Een dergelijk krediet vormt een kredietopening en geen lening. Artikel 1907bis is niet van toepassing.
De parameters die worden gebruikt om de funding loss-vergoeding te berekenen, zijn objectief en hebben effectief tot doel om het inkomstenverlies van de bank als gevolg van de vervroegde terugbetaling te vergoeden.
CONTRATS SPÉCIAUX
Prêt - Prêt à intérêt - Banque et crédit
La liberté de prélèvement s'apprécie à l'aune des stipulations contractuelles.
Une période de prélèvement de 3 mois avait été prévue avec une commission de réservation de 0,10% par mois sur le capital non encore prélevé. La stipulation d'une indemnité de non-prélèvement de 6 mois d'intérêt dus sur le capital non prélevé à l'issue de la période de prélèvement ne prive pas le crédité de sa liberté de ne pas prélever. Aucun tableau d'amortissement n'avait été fourni lors la conclusion du crédit, ce qui corrobore le fait que la banque ne connaissait pas à l'avance le montant qui serait finalement prélevé.
Le crédit d'investissement à durée déterminée avait été inséré dans une ouverture de crédit-cadre à durée indéterminée avec possibilité de reprise d'encours et pourvue d'une clause d'indivisibilité.
Un tel crédit constitue une ouverture de crédit et non un prêt. L'article 1907bis est inapplicable.
Les paramètres utilisés pour le calcul de l'indemnité de funding loss sont objectifs et tendent effectivement à l'indemnisation de la perte de revenus de la banque en raison du remboursement anticipé.

KBC Bank NV / X

Zet.: B. Lybeer (voorzitter), C. Van Santvliet en E. Herregodts (raadsheren)
Pl.: Mrs. H. Van Der Mullen loco P. Marnef
Zaak: 2014/AR/151

(…)

Overzicht van de relevante feiten

6. Op 19 februari 2009 sloten de partijen een kredietovereenkomst, waarbij appellante een kredietopening van 380.500 EUR toestond aan geïntimeerde. Om haar verbintenissen ten aanzien van appellante te waarborgen, diende geïntimeerde een hypotheek in tweede rang te verlenen op een appartement, alsook haar handelszaak in pand te geven.

Deze kredietopening kon worden opgenomen onder de vorm van een exploitatiekredietlijn van 12.500 EUR (op te nemen onder de vorm van een kaskrediet van 12.500 EUR) en onder de vorm van een investeringskrediet van 368.000 EUR voor de aankoop van bedrijfsuitrusting.

Het investeringskrediet moest worden opgenomen binnen een periode van 3 maanden en voor het niet-opgenomen bedrag zou een reserveringsprovisie van 0,10% per maand worden toegepast, met dien verstande dat deze provisie niet zou worden aangerekend tijdens de eerste maand. De terugbetaling van dit krediet diende plaats te vinden door middel van 18 zesmaandelijkse gelijke kapitaalaflossingen vanaf 1 september 2009. Op het uitstaande kapitaalsaldo was vanaf diezelfde datum driemaandelijks een rente verschuldigd van 4,64% per jaar. Deze rentevoet was vast voor de volledige looptijd.

Het contract van kredietopening, dat beheerst werd door de algemene kredietvoorwaarden (versie van 23 oktober 2006) van appellante, voorzag in casu niet in de mogelijkheid van een vervroegde terugbetaling (zie infra).

Geïntimeerde nam het volledige bedrag op van het investeringskrediet en leefde de terugbetalingstermijnen na.

7. In de loop van het jaar 2011 liet geïntimeerde weten dat zij wenste over te gaan tot de vervroegde terugbetaling van het krediet en de vrijgave wenste te bekomen van een hypothecaire inschrijving in tweede rang ten voordele van appellante.

Hoewel de mogelijkheid van een vervroegde terugbetaling contractueel niet was voorzien en zelfs was uitgesloten (zie infra), antwoordde appellante dat zij hiermee akkoord kon gaan, mits geïntimeerde een wederbeleggingsvergoeding van 24.938,86 EUR zou betalen. Op dat ogenblik bedroeg het kapitaal, dat vervroegd zou worden terugbetaald, 265.777,80 EUR.

Op 4 oktober 2011 maakte zij de afrekening over aan de notaris.

Door middel van een schrijven van 11 oktober 2011 betwistte de raadsman van geïntimeerde deze afrekening. Hij achtte de aangerekende wederbeleggingsvergoeding in strijd met artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek en maande appellante aan de afrekening aan te passen. Indien dit niet meer tijdig in der minne kon worden geregeld, zou zijn cliënte de betaling verrichten onder voorbehoud en zou zij nadien het onverschuldigde terugvorderen.

Appellante reageerde niet op deze brief en geïntimeerde ging op 21 oktober 2011 over tot betaling van het bedrag conform de haar overgemaakte afrekening. Ter gelegenheid van deze betaling verwees zij naar het schrijven van haar raadsman van 11 oktober 2011.

Nadat de raadsman van geïntimeerde op 9 november 2011 zijn schrijven van 11 oktober 2011 in herinnering had gebracht, antwoordde appellante op 17 november 2011 dat artikel 1907bis BW niet van toepassing was, zodat er geen gevolg kon worden gegeven aan het verzoek tot aanpassing van de afrekening.

8. Op 17 februari 2012 ging geïntimeerde over tot dagvaarding.

Bespreking

9. Artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat, bij gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een lening op interest, in geen geval van de schuldenaar buiten het terugbetaalde kapitaal en de vervallen interest, een vergoeding voor wederbelegging kan worden gevorderd, groter dan 6 maanden interest, berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst bepaalde rentevoet.

De lening op interest die wordt bedoeld in artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek mag niet worden verward met een kredietopeningsovereenkomst die een consensuele, wederkerige overeenkomst onder bezwarende titel is. Dit artikel is bijgevolg niet van toepassing op de overeenkomst van kredietopening. In zijn arrest van 7 augustus 2013 (arrest nr. 119/2013) heeft het Grondwettelijk Hof dit verantwoord geacht, gelet op het door de wetgever nagestreefde doel.

Artikel 1907bis BW regelt de wederbeleggingsvergoeding die kan worden gevorderd van de ontlener bij de vervroegde terugbetaling van zijn lening. Het preciseert dat ze “in geen geval” meer mag bedragen dan het bepaalde maximum.

Bijgevolg heeft het maximum dat artikel 1907bis BW bepaalt niet enkel betrekking op de wederbeleggingsvergoeding die forfaitair en voor het afsluiten van de leningsovereenkomst wordt bedongen, maar ook op elke wederbeleggingsvergoeding die wordt gevorderd van de ontlener bij de vervroegde terugbetaling van zijn lening.

Het arrest dat beslist dat de gevorderde vergoeding niet onderworpen hoorde te worden aan het door artikel 1907bis Burgerlijk Wetboek ingestelde plafond op grond van het feit dat geen enkele gehele of gedeeltelijke terugbetaling was toegestaan, schendt voornoemde wetsbepaling (Cass. 24 november 2016, C.15.0409.F).

10. In zoverre appellante inroept dat geïntimeerde heeft aanvaard om een wederbeleggingsvergoeding van 24.938,86 EUR te betalen, overweegt het hof het volgende.

Artikel 20.5. van de algemene kredietvoorwaarden, waarvan geïntimeerde verklaarde kennis te hebben genomen en deze te aanvaarden, luidt als volgt:

Partijen komen het volgende overeen met betrekking tot de vervroegde terugbetaling van investeringskredieten:

a) kredieten met een vaste (niet-herzienbare) rentevoet kunnen niet vrijwillig vervroegd terugbetaald worden;

b) kredieten met een herzienbare (variabele) rentevoet kunnen niet vrijwillig vervroegd terugbetaald worden tijdens de periode tot aan de eerste datum van renteherziening. Na deze periode kunnen de kredietnemers op elke rentevervaldag hun krediet geheel of gedeeltelijk vervroegd terugbetalen, mits een schriftelijk voorbericht van 10 bankwerkdagen voor de geplande terugbetaling én mits de betaling van de wederbeleggingsvergoeding waarvan sprake sub d);

c) (...);

d) bij vrijwillige vervroegde terugbetaling overeenkomstig de bepalingen sub b) alsook bij de gedwongen vervroegde terugbetaling, is een actuariële wederbeleggingsvergoeding verschuldigd voor het verlies aan inkomsten dat de bank lijdt door de vervroegde terugbetaling. De bank en de kredietnemers komen overeen dat het verlies aan inkomsten voor de bank gelijk is aan het verschil tussen enerzijds de som van de geactualiseerde inkomsten die het krediet zou opgebracht hebben zonder de vervroegde terugbetaling en anderzijds het vervroegd terugbetaalde kapitaal.

De te actualiseren inkomsten zijn de te betalen bedragen (kapitaal en rente) op elk van de vervaldagen, vanaf de vraag tot vervroegde terugbetaling tot de datum van de volgende renteherziening (of, indien er geen renteherziening meer zal plaatsvinden, de eindvervaldag van het krediet). De rentevoeten gebruikt bij de actualisatie van de inkomsten zijn de rentevoeten die op de interbankenmarkt gelden voor deposito's waarvan de respectieve (...) looptijd overeenstemt met de termijn tussen enerzijds de datum van vervroegde terugbetaling en anderzijds de respectieve (...) vervaldagen van het krediet tot de datum van de volgende renteherziening (of, indien er geen renteherziening meer zal plaatsvinden, de eindvervaldag van het krediet).

De wederbeleggingsvergoeding bedraagt minimaal zes maanden rente, berekend op het vervroegd terug te betalen kapitaal, tegen de rentevoet van toepassing op het betrokken investeringskrediet.

(…)

Geïntimeerde had bijgevolg contractueel niet het recht om het investeringskrediet, waarbij de rente vast was en niet kon herzien worden, vervroegd terug te betalen.

Desondanks stemde appellante in met een vervroegde terugbetaling, op voorwaarde dat geïntimeerde een “herbeleggingsvergoeding” van 24.938,86 EUR zou betalen.

Door middel van een schrijven van 11 oktober 2011 liet de raadsman van geïntimeerde weten aan appellante dat deze vergoeding flagrant in strijd was met artikel 1407bis van het Burgerlijk Wetboek, krachtens welke bepaling de vergoeding voor wederbelegging beperkt moet blijven tot 6 maanden interest op het openstaande kapitaal. Hij stelde appellante dan ook in gebreke om deze afrekening aan te passen. Indien dit niet meer tijdig kon geregeld worden, zou geïntimeerde de betaling onder voorbehoud uitvoeren en nadien het onverschuldigde terugvorderen.

Appellante antwoordde op 17 november 2011 dat artikel 1907bis BW niet van toepassing was, aangezien het krediet met een vaste, niet herzienbare rentevoet krachtens artikel 20.5., a) van de algemene kredietvoorwaarden niet vervroegd kon worden terugbetaald. Indien de bank, in afwijking van dit verbod van vervroegde terugbetaling, toch dergelijke terugbetaling wilde aanvaarden, mocht zij daaraan een voorwaarde koppelen, zoals in casu de betaling van een vergoeding, waarop artikel 1907bis BW niet van toepassing was.

De omstandigheid dat geïntimeerde het krediet niet vervroegd mocht terugbetalen en artikel 20.5., d) van de algemene kredietvoorwaarden - het beding dat voorziet in de betaling van een wederbeleggingsvergoeding - niet van toepassing was, staat er niet aan de weg dat appellante heeft ingestemd met deze - in beginsel niet toegelaten - vervroegde terugbetaling en derhalve met de vrijgave van de zekerheden, op voorwaarde dat geïntimeerde een wederbeleggingsvergoeding van 24.938,86 EUR zou betalen.

Voor zover er in casu sprake zou zijn van een lening op interest, zoals bedoeld in artikel 1907bis BW, - dit zal worden nagegaan in de volgende randnummers - zou deze bepaling eveneens van toepassing zijn op de door appellante gevorderde vergoeding. Dat deze vervroegde terugbetaling niet was toegestaan in het kredietcontract, doet hieraan geen afbreuk (zie vorig randnr.).

Geïntimeerde heeft uitdrukkelijk ingeroepen dat de door appellante aangerekende wederbeleggingsvergoeding artikel 1907bis BW schond, vooraleer zij dit bedrag heeft betaald, en heeft verwezen naar dit voorbehoud op het ogenblik dat zij tot betaling is overgegaan.

Door in die omstandigheden de door geïntimeerde betaalde som in ontvangst te nemen en de zekerheden vrij te geven, heeft appellante aanvaard dat deze betaling onder voorbehoud werd uitgevoerd.

Bijgevolg kan zij niet voorhouden dat geïntimeerde heeft verzaakt aan het inroepen van de beweerde schending van artikel 1507bis BW.

11. Een overeenkomst van kredietopening is een contract waarbij een persoon - de kredietgever - zich ertoe verbindt om gedurende een vaste tijdsduur fondsen ter beschikking te stellen van een ander - de kredietnemer - tot beloop van een overeengekomen bedrag. Terwijl de kredietgever onmiddellijk en onherroepelijk gehouden is tot het nakomen van zijn belofte, is de verwezenlijking van het krediet volgens de bedongen modaliteiten onderworpen aan het verzoek van de kredietnemer, die er een beroep op zal doen, indien en wanneer hij dit nodig acht.

12. Artikel 2 van het tussen partijen gesloten kredietcontract bepaalt het volgende:

Deze kredietopening mag opgenomen worden zoals hierna beschreven.

(…)

Een exploitatiekredietlijn van 12.500 EUR met nummer (...)

(…)

Een KBC-investeringskrediet van 368.000 EUR met nummer (...)

Met dit krediet zullen de kredietnemers volgende investering financieren: aankopen bedrijfsuitrusting.

De kredietnemers moeten het krediet opnemen binnen een periode van 3 maanden. Die periode start hij de ondertekening van dit kredietcontract.

Voor het niet opgenomen bedrag geldt een reserveringsprovisie van 0,10000% per maand. De bank zal die echter niet aanrekenen tijdens de eerste maand.

De terugbetaling van dit krediet begint op 1 september 2009 en gebeurt in 18 zesmaandelijkse gelijke kapitaalaflossingen.

Op het uitstaande kapitaalsaldo is driemaandelijks een rente van 4,64000% per jaar verschuldigd. Die rente is een eerste maal verschuldigd op 1 september 2009.

Dit krediet heeft voor de volledige looptijd een vaste rentevoet.

Artikel 20.4. van de algemene kredietvoorwaarden die van toepassing waren op deze kredietopening, luidt als volgt:

De kredietnemers hebben de mogelijkheid om het investeringskrediet al dan niet op te nemen. Indien de kredietnemers ervoor opteren het krediet te benutten, dan dient het krediet evenwel uiterlijk op het tijdstip dat tussen partijen wordt overeengekomen volledig opgenomen te zijn.

In elk van de volgende gevallen zal een vergoeding verschuldigd zijn gelijk aan zes maanden rente, berekend op het niet-opgenomen bedrag en tegen de rentevoet van toepassing op het investeringskrediet:

° van zodra de kredietnemers tijdens de opnemingstermijn te kennen geven het krediet geheel of gedeeltelijk niet meer binnen de opnemingstermijn te zullen opnemen;

° of, ook al is de opnemingstermijn nog niet verstreken, van zodra dat blijkt dat de kredietnemers niet of niet tijdig zullen kunnen voldoen aan de overeengekomen voorwaarden met het oog op de terbeschikkingstelling van het krediet;

° of indien het krediet uiterlijk op het tijdstip dat tussen partijen werd overeengekomen om welke reden dan ook niet of niet volledig werd opgenomen, zelfs indien de niet-opneming veroorzaakt werd door derden of door feiten buiten de wil van de kredietnemers.

(…)

Op grond van deze duidelijke en ondubbelzinnige bedingen oordeelt het hof:

- dat geïntimeerde niet verplicht was om het kredietbedrag onmiddellijk noch in één keer op te nemen; het stond haar vrij het kredietbedrag in schijven op te nemen en derhalve de opnames te spreiden in de tijd en zij was vanaf het begin van de tweede maand een redelijk beperkte reserveringsprovisie (0,10% per maand) verschuldigd op de niet-opgenomen bedragen;

- dat geïntimeerde de vrijheid had om het krediet op te nemen, maar daartoe niet verplicht was (zie eerste zin van art. 2 van het kredietcontract en de eerste zin van art. 20.4. van de algemene kredietvoorwaarden);

- dat, indien zij ervoor opteerde het krediet te benutten, dit uiterlijk op het overeengekomen tijdstip - in casu binnen een periode van 3 maanden, termijn die kon worden verlengd met het akkoord van appellante - volledig diende opgenomen te zijn (zie de hierboven geciteerde tekst van art. 2 van het kredietcontract en de tweede zin van art. 20.4. van de algemene kredietvoorwaarden);

- dat, indien het krediet om welke reden ook niet volledig werd opgenomen binnen voormelde periode, geïntimeerde een vergoeding verschuldigd zou zijn gelijk aan 6 maanden rente, berekend op het niet-opgenomen bedrag en tegen de rentevoet van toepassing op het investeringskrediet (zie derde zin van art. 20.4. van de algemene kredietvoorwaarden).

Bijgevolg werd er bij het sluiten van de overeenkomst geen aflossingstabel opgesteld. Appellante wist immers niet op voorhand hoeveel er zou worden opgenomen. De terugbetalingsverplichting nam slechts een aanvang meer dan 6 maanden na de datum van de ondertekening van het kredietcontract.

Appelante diende als kredietgever het gehele kredietbedrag te blokkeren en te reserveren ten voordele van geïntimeerde. Dit verklaart dat er een reserveringsprovisie werd aangerekend, alsook een vergoeding wanneer het kredietbedrag niet volledig werd opgenomen. Dit spreekt niet tegen dat geïntimeerde de vrijheid had om het kredietbedrag niet onmiddellijk op te nemen, om de opnames in de tijd te spreiden en om het kredietbedrag niet volledig op te nemen. Krachtens artikel 3.1. van de algemene kredietvoorwaarden kon over het kredietbedrag slechts beschikt worden eens de bedongen zekerheden waren gevestigd.

Verder werd bedongen dat de kredietopening van onbepaalde duur was, zelfs indien bepaalde gebruiksvormen beperkt werden in de tijd (art. 7.1. van de algemene kredietvoorwaarden) en dat deze kredietopening, na de terugbetaling van bepaalde kredietvormen en met het schriftelijk akkoord van de partijen, opnieuw kon worden opgenomen onder de oorspronkelijke gebruiksvorm of onder andere beschikbare gebruiksvormen (art. 2.1. van deze voorwaarden). Hierdoor kon worden vermeden dat er opnieuw zekerheden moesten worden gevestigd.

In artikel 2.2. van deze voorwaarden werd bepaald dat alle rekeningen binnen de kredietopening slechts onderdelen vormden van één ondeelbare rekening-courant, waarvan de credit- en de debetsaldi elkaar voortdurend compenseerden. Artikel 3.2. voegde hieraan toe dat de verscheidenheid van de vormen waaronder het krediet werd opgenomen en de bijzondere voorwaarden eigen aan iedere kredietvorm geen afbreuk deden aan de eenheid van kredietopening.

13. Het hof besluit op grond van deze vaststellingen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van 19 februari 2009 geen lening is van een vast bedrag dat op voorhand is vastgelegd, noch een belofte om dit volledige bedrag te zullen lenen waarna een lening ontstaat eens de gelden worden vrijgegeven in uitvoering van deze belofte, waarbij de ontlener niet de vrijheid heeft om dit bedrag niet of slechts gedeeltelijk op te nemen.

Het gaat daarentegen om een overeenkomst van kredietopening, dat een consensueel en wederkerig contract onder bezwarende titel is, waarop artikel 1907bis BW derhalve niet van toepassing is. De partijen hebben deze overeenkomst overigens uitdrukkelijk gekwalificeerd als een contract van kredietopening (zie de bijzondere voorwaarden en art. 2.1. van de algemene kredietvoorwaarden).

Voormelde termijn van 3 maanden, de verplichting om de opgenomen bedragen terug te betalen in 18 zesmaandelijkse gelijke kapitaalaflossingen en de hierboven beschreven provisie en vergoeding, doen hieraan geen afbreuk. (…)

15. Ondanks het feit dat dit contractueel niet was toegelaten, heeft appellante op verzoek van geïntimeerde de voorwaarden meegedeeld waaronder zij toch zou instemmen met de vervroegde terugbetaling van het krediet. Eén van de voorwaarden was de betaling van een wederbeleggingsvergoeding van 24.938,86 EUR.

Er was geen sprake van een herbeleggingsbeding voor een vervroegde terugbetaling - deze terugbetaling was in casu immers niet toegelaten - noch van een schadebeding, zodat geïntimeerde vruchteloos vraagt dat dit zou worden gematigd.

Geïntimeerde heeft het bedrag van de door appellante gevraagde vergoeding betaald en de zekerheden werden vrijgegeven.

Uit de overwegingen in de vorige randnummers volgt dat het door geïntimeerde gemaakte voorbehoud - de schending van artikel 1907bis BW - onterecht was.

Appellante maakt voldoende aannemelijk dat zij de door haar gevorderde vergoeding heeft berekend, zoals bepaald in artikel 20.5., d) van haar algemene kredietvoorwaarden (de contractueel vastgelegde herbeleggingsvergoeding in de daarvoor voorziene gevallen) en derhalve aan de hand van objectieve parameters.

De door haar gehanteerde berekeningswijze wijst erop dat deze vergoeding ertoe strekt het verlies aan inkomsten te dekken dat zij lijdt door de vervroegde terugbetaling.

Er wordt niet bewezen dat hier sprake is van rechtsmisbruik in haar hoofde noch van een gebrek aan goede trouw. De vaste terugbetalingstermijnen waren immers eveneens in haar voordeel bedongen.

Om deze redenen:

Het hof, rechtdoende na tegenspraak,

(…)