Article

Actualité : Hof van Cassatie, 23/06/2016, R.D.C.-T.B.H., 2016/9, p. 872

Hof van Cassatie 23 juni 2016

Zaak: C.14.0092.N [1]
TUSSENPERSONEN HANDEL
Concessie


INTERMÉDIAIRES COMMERCIAUX
Concession


Artikel 23, 1. EEX-verordening voorziet dat wanneer partijen van wie er ten minste één woonplaats houdt op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht of de gerechten van die lidstaat bevoegd zijn. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.

Volgens voormalig artikel 4, eerste lid alleenverkoopwet, huidig artikel X.39 WER, kan de benadeelde concessiehouder bij de beëindiging van een verkoopconcessie met uitwerking voor het gehele Belgische grondgebied of een deel ervan, in elk geval de concessiegever in België dagvaarden.

De hiërarchie der normen heeft tot gevolg dat een internationaalrechtelijke norm die rechtstreekse gevolgen heeft in de interne rechtsorde voorrang heeft op een internrechtelijke norm die daarmee in strijd is. Bijgevolg dient voorrang te worden verleend aan artikel 23, 1. EEX-verordening boven artikel 4, eerste lid alleenverkoopwet, ook al gaat het om een bepaling van dwingend recht.

De Belgische rechter voor wie de concessiegever wordt gedagvaard op grond van artikel 4, eerste lid alleenverkoopwet zal zich dus onbevoegd moeten verklaren indien de concessieovereenkomst een geldig beding bevat in de zin van artikel 23, 1. EEX-verordening, dat het gerecht of de gerechten van een andere lidstaat aanwijst voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van de concessieovereenkomst zijn ontstaan.

[1] www.cass.be.