Hof van beroep Gent 1 juni 2015
VERVOER
Vervoer van goederen over de weg - Internationaal vervoer - CMR-Verdrag - Begrip beschadiging
De aansprakelijkheid van de wegvervoerder kan slechts worden weerhouden voor zover er effectief sprake is van een beschadiging van de goederen en deze beschadiging wordt aangetoond. “Risico op” of “mogelijke vermindering van de kwaliteit” is geen bewijs van daadwerkelijke beschadiging.
|
TRANSPORT
Transport de marchandises par route - Transport international - Convention CMR - Notion avarie
La responsabilité du transporteur routier ne peut être invoquée pour autant qu'il y ait avarie et que cette avarie soit prouvée. « Risque de » ou « diminution potentielle de qualité » ne sont pas de réelles preuves d'avarie.
|
Locatrans BVBA / Movianto Belgium Dirk Raes NV, Sanofi Pasteur MSD SNC, NV Sanofi Pasteur MSD et Zurich Insurance Plc
Zet.: P. Vanherpe (kamervoorzitter), F. Deschoolmeester en G. De la Ruelle (raadsheren) |
Pl.: Mrs. P. Rubens en F. Ponet, K. Mackay |
Zaak: 2013/AR/713 |
(…)
Feiten en procedure in eerste aanleg |
2. De relevante feiten kunnen kort als volgt worden samengevat.
Tussen derde geïntimeerde en eerste geïntimeerde werd op 15 februari 2008 een overeenkomst gesloten met betrekking tot de opslag en het vervoer van geneesmiddelen in opdracht en voor rekening van tweede geïntimeerde.
In het kader van deze overeenkomst nam eerste geïntimeerde onder meer de verbintenis op om (1) de medicijnen van derde geïntimeerde te bewaren in haar koelhuizen gelegen te Drongen en te Erembodegem en (2) op ad hoc verzoek van tweede geïntimeerde te voorzien in het vervoer van en naar de koelhuizen of, indien van toepassing, naar een andere locatie. (...).
In uitvoering van deze overeenkomst gaf derde geïntimeerde op 19 augustus 2009 de opdracht aan eerste geïntimeerde om een koeltransport uit te voeren van in totaal 24 paletten medicijnen vanuit Drongen naar Solna in Zweden, (...).
Zoals ook op de voormelde vrachtbrief vermeld dienden deze medicijnen te worden vervoerd aan een temperatuur van +5°C en werd aan eerste geïntimeerde ook de opdracht gegeven om bij het transport twee “loggers Testo-T1” te voegen en deze serienummers ervan aan derde geïntimeerde te bevestigen en deze nummers tevens op de vrachtbrief te vermelden, wat ook gebeurde.
Eerste geïntimeerde heeft dit vervoer niet zelf uitgevoerd, maar toevertrouwd aan appellante die dit vervoer ook effectief heeft uitgevoerd.
Tijdens de uitvoering van dit koeltransport heeft de chauffeur vastgesteld dat zich een probleem voordeed met de koeling, waarbij de vervoerde medicijnen gedurende een periode van een dertigtal minuten werden blootgesteld aan negatieve temperaturen.
Als gevolg hiervan werd beslist om de medicijnen niet af te leveren bij de bestemmeling in Zweden, maar deze terug te voeren naar de koelopslagplaats van eerste geïntimeerde te Drongen, waar op 25 augustus 2009 een tegensprekelijke expertise plaatsvond.
3. Op 25 februari 2011 brachten tweede, derde en vierde geïntimeerden een dagvaarding uit lastens eerste geïntimeerde en vorderden zij de veroordeling van laatstgenoemde tot betaling van een bedrag van 823.459,24 EUR voor de beweerde schade die de medicijnen tijdens het gekoeld wegtransport hadden opgelopen.
Eerste geïntimeerde bracht op 3 maart 2011 een dagvaarding uit lastens appellante teneinde deze laatste te horen veroordelen om eerste geïntimeerde te vrijwaren voor elke veroordeling welke zij zou oplopen ingevolge voormelde dagvaarding, minstens appellante op rechtstreekse eis te horen veroordelen tot betaling van de som waartoe eerste geïntimeerde zou worden veroordeeld.
Met hun conclusies herleidden tweede, derde en vierde geïntimeerden hun oorspronkelijke vordering tot 41.650 SDR.
4. Het bestreden vonnis:
- wees de vordering van tweede en derde geïntimeerde af als onontvankelijk;
- verklaarde de vordering van vierde geïntimeerde ontvankelijk en gegrond;
- veroordeelde eerste geïntimeerde tot betaling aan vierde geïntimeerde van het equivalent van 41.650 SDR om te zetten in euro aan de hoogste koers van de dag van het vonnis, maar niet lager dan de koers op 25 februari 2011, te vermeerderen met de expertisekosten ten bedrage van 1.794 EUR, met de vergoedende interesten aan 5% per jaar vanaf 25 augustus 2009, en met de aan de zijde van vierde geïntimeerde gevallen gedingkosten van de hoofdvordering;
- verklaarde de vordering van eerste geïntimeerde lastens appellante ontvankelijk en gegrond, en veroordeelde appellante om eerste geïntimeerde te vrijwaren voor de sommen waartoe laatstgenoemde werd veroordeeld om te betalen aan vierde geïntimeerde;
- veroordeelde appellante tevens tot betaling van de aan de zijde van eerste gevallen gedingkosten van de vordering in vrijwaring.
Grieven/voorwerp van het hoger beroep |
5. Voor een omstandige uiteenzetting van de grieven en de argumentatie van partijen verwijst het hof naar de beroepsakte en de syntheseconclusies voor partijen.
5.1. In het beschikkende gedeelte van haar syntheseconclusies vordert appellante:
“Akte te verlenen aan SANOFI PASTEUR MSD NV, SANOFI PASTEUR MSD SNC en ZURICH INSURANCE dat zij in hoofdorde de bevestiging vorderen van het vonnis van de 3de kamer van de rechtbank van koophandel te Gent, uitgesproken op 25 september 2012 inzake AR A/11/01062 en zodoende erkennen/bevestigen/aanvaarden dat de vordering van SANOFI PASTEUR MSD NV en SANOFI PASTEUR MSD SNC onontvankelijk is;
Het hoger beroep van concluante ontvankelijk en gegrond te verklaren;
Dienvolgens het vonnis van de 3de kamer van de rechtbank van koophandel te Gent, uitgesproken op 25 september 2012 inzake AR A/11/01062:
- te bevestigen voor zover het de vordering van SANOFI PASTEUR MSD SNC en SANOFI PASTEUR MSD NV onontvankelijk verklaarde;
- te vernietigen voor zover het de vordering van ZURICH INSURANCE ontvankelijk en gegrond verklaarde en vervolgens deze vordering ongegrond te verklaren en ondergeschikt deze vordering te herleiden tot 13.650,77 STR;
- te vernietigen voor zover het de vrijwaringsvordering van MOVIANTO ontvankelijk en gegrond verklaarde en vervolgens deze vordering verjaard, minstens ongegrond te verklaren en ondergeschikt deze vordering te herleiden tot 13.650,77 STR.
Vervolgens MOVIANTO te verwijzen tot de kosten van het geding voor concluante begroot op:
Rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg: 11.000 EUR
Kosten hoger beroep: 233,77 EUR
Rechtsplegingsvergoeding hoger beroep: 1.210 EUR
SANOFI PASTEUR MSD SNC, SANOF/PASTEUR MSD NV, ZURICH INSURANCE en MOV/ANTO te verwijzen tot de kosten van het geding in graad van beroep door LOCATRANS begroot op:
Kosten hoger beroep: 481,23 EUR
Rechtsplegingsvergoeding hoger beroep: 1.210 EUR.”
5.2. In het beschikkende gedeelte van haar syntheseconclusies vordert eerste geïntimeerde:
“Alvorens recht te doen, aan SANOFI e.c. te bevelen de paklijst aan partijen over te maken;
Het hoger beroep van LOCATRANS ontvankelijk, doch voor wat betreft de vordering in vrijwaring van concluante, ongegrond te verklaren;
Akte te nemen van het incidenteel beroep dat bij huidige besluiten door concluante gesteld wordt;
Dienvolgens,
1) In hoofdorde:
Het vonnis van de 3de kamer van de rechtbank van koophandel te Gent, uitgesproken op 25 september 2012 (rolnr. AR A/11/01062):
- te bevestigen voor zover het de vordering van SANOFI PASTEUR MSD SNC en SANOFI PASTEUR MSD NV onontvankelijk verklaarde;
- te vernietigen voor zover het de vordering van ZURICH INSURANCE PSC ontvankelijk verklaarde;
- te vernietigen voor zover het de vordering van SANOFI PASTEUR MSD SNC, SANOFI PASTEUR MSD NV en ZURICH INSURANCE PSC als niet-verjaard verklaarde;
- te vernietigen voor zover het de vordering van ZURICH INSURANCE PLC gegrond verklaarde;
- dienvolgens SANOFI PASTEUR MSD SNC, SANOFI PASTEUR MSD NV en ZURICH INSURANCE PSC te verwijzen tot de kosten van het geding, inclusief de rechtsplegingsvergoeding (basistarief: 2.750 EUR)
2) In subsidiaire orde, in zoverre de vordering van SANOFI PASTEUR MSD SNC, SANOFI PASTEUR en ZURICH INSURANCE PSC ontvankelijk en gegrond wordt verklaard:
Het vonnis van de 3de kamer van de rechtbank van koophandel te Gent, uitgesproken op 25 september 2012 (rolnr. AR A/11/01062):
- te vernietigen voor zover aan ZURICH een bedrag van het equivalent van 41.650 SDR werd toegekend;
- dienvolgens de vordering van SANOFI PASTEUR MSD SNC, SANOFI PASTEUR en ZURICH INSURANCE PSC te herleiden tot een bedrag t.b.v. het equivalent van 14.307,60 SDR dan wel 13.650,77 SDR;
- dienvolgens SANOFI PASTEUR MSD SNC, SANOFI PASTEUR en ZURICH INSURANCE PSC te verwijzen tot de kosten van het geding, inclusief de rechtsplegingsvergoeding (basistarief: 2.750 EUR);
- te bevestigen voor zover de vrijwaringsvordering van concluante t.a.v. LOCATRANS ontvankelijk en gegrond verklaarde en vervolgens deze veroordeelde tot integrale vrijwaring van concluante voor alle sommen tot dewelke zij zou worden veroordeeld, inbegrepen alle rechtsplegingsvergoedingen;
- dienvolgens LOCATRANS te verwijzen tot de kosten van het geding, inclusief de rechtsplegingsvergoeding (basistarief: 2.750 EUR).”
5.3. In het beschikkende gedeelte van hun syntheseconclusies vorderen tweede, derde en vierde geïntimeerden:
“1. In hoofdorde, het hoger beroep van [appellante] en het incidenteel hoger beroep van [eerste geïntimeerde] ontvankelijk doch ongegrond te verklaren en zodoende het bestreden vonnis integraal te bevestigen,
[Appellante] en [eerste geïntimeerde] elk te veroordelen tot de kosten van huidige beroepsprocedure, waaronder de rechtsplegingsvergoeding t.b.v. 2.750 EUR;
2. In ondergeschikte orde, het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende,
De vordering namens [derde geïntimeerde] toelaatbaar, ontvankelijk en gegrond te verklaren,
[Eerste geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [derde geïntimeerde] van het equivalent van 41.650 SDR, om te zetten in euro aan de hoogste koers ten tijde van de uitspraak doch niet lager dan de koers ten tijde van de dagvaarding, alsook van de expertisekosten ten bedrage van 1.794 EUR, bedrag conform artikel 27.1 van het CMR-Verdrag te vermeerderen met de vergoedende interesten ad 5% vanaf 25 augustus 2009,
Vervolgens [appellante] en [eerste geïntimeerde] elk te veroordelen tot de kosten van huidige beroepsprocedure, waaronder de rechtsplegingsvergoeding t.b.v. 2.750 EUR.”
Beoordeling |
6. Aan de hand van de voorliggende stukken dringt zich de vaststelling op dat de hiervoor al vermelde vervoer- en opslagovereenkomst op 15 februari 2008 werd afgesloten tussen derde geïntimeerde en eerste geïntimeerde, en niet - zoals de eerste rechter vaststelde - tussen tweede geïntimeerde en eerste geïntimeerde.
Niet alleen is tweede geïntimeerde dus geen partij bij de voormelde vervoer- en opslagovereenkomst, zij heeft ook aan eerste geïntimeerde geen enkele vervoeropdracht gegeven.
Deze vervoersopdracht is in het kader van de voormelde vervoer- en opslagovereenkomst enkel en alleen verstrekt door derde geïntimeerde die op 19 augustus 2009 aan eerste geïntimeerde opdracht gaf tot de uitvoering van het litigieuze transport.
Terecht oordeelde de eerste rechter dan ook dat tweede geïntimeerde die geen partij was bij de vervoerovereenkomst, daartoe ook op geen enkele wijze is toegetreden en uit dien hoofde derhalve niet vorderingsgerechtigd was, geen belang had bij de oorspronkelijke lastens eerste geïntimeerde als vervoerder ingestelde vordering.
In de beroepsconclusies van tweede, derde en vierde geïntimeerden leest het hof overigens geen enkele grief, noch een impliciet incidenteel hoger beroep tegen het bestreden vonnis in zoverre dit de door tweede geïntimeerde ingestelde vordering als onontvankelijk afwijst.
Wat dit onderdeel betreft dringt de bevestiging van het bestreden vonnis zich dan ook op.
7. Onder hun stuk 19 leggen tweede, derde en vierde geïntimeerden een subrogatieakte voor.
Daaruit blijkt vooreerst dat tweede geïntimeerde erkent van haar verzekeraar, vierde geïntimeerde, een bedrag te hebben ontvangen van 880.610,64 EUR, waarvoor voorbehoudsloos kwijting wordt verleend.
Verder blijkt uit deze subrogatieakte dat tweede geïntimeerde, tot beloop van het voormelde bedrag, vierde geïntimeerde heeft gesubrogeerd in haar rechten, vorderingen en verhaal tegen elkeen van wie de aansprakelijkheid gebeurlijk betrokken is.
In tegenstelling tot wat tweede, derde en vierde geïntimeerden voorhouden, blijkt uit niets dat tweede geïntimeerde voormelde kwijting en subrogatie heeft gegeven namens haar dochtervennootschap, derde geïntimeerde.
Uit voormelde subrogatieakte, waarin tweede geïntimeerde enkel in eigen naam en voor eigen rekening is opgetreden, kan naar het oordeel van het hof niets anders worden vastgesteld dan dat vierde geïntimeerde enkel in de rechten is getreden van tweede geïntimeerde.
Waar onder vorig randnummer werd geoordeeld dat tweede geïntimeerde geen partij was bij de vervoerovereenkomst, daartoe ook op geen enkele wijze is toegetreden en uit dien hoofde derhalve niet vorderingsgerechtigd was, dringt zich dan ook de vaststelling op dat de in haar rechten getreden vierde geïntimeerde evenmin over de rechtens vereiste hoedanigheid en belang beschikt om op ontvankelijke wijze een vordering tegen eerste geïntimeerde als vervoerder in te stellen.
Tweede, derde en vierde geïntimeerden benadrukken overigens zelf in hun beroepsconclusies dat enkel derde geïntimeerde de partij is jegens wie eerste geïntimeerde zich verbonden heeft de goederen te vervoeren, dat tweede geïntimeerde dus de reële afzender is en zij krachtens artikel 12 van het CMR-Verdrag over een vorderingsrecht ten aanzien van de vervoerder beschikt.
Anders dan de eerste rechter is het hof dan ook van oordeel dat de oorspronkelijke vordering, voor zover ingesteld door vierde geïntimeerde, eveneens onontvankelijk voorkomt.
8. Voor zover het hof mocht van oordeel zijn dat vierde geïntimeerde enkel en alleen in de rechten van tweede geïntimeerde gesubrogeerd is, volharden tweede, derde en vierde geïntimeerden in hun vordering ingesteld namens derde geïntimeerde.
Zo stelt derde geïntimeerde incidenteel hoger beroep in tegen het bestreden vonnis waar dit de vordering, voor zover ingesteld door derde geïntimeerde, als onontvankelijk afwees.
Het incidenteel beroep is immers aan geen bijzonder formalisme onderworpen (Cass. 24 september 1981, Pas. 1982, I, p. 125; A. Fettweis, Manuel de procédure civile, p. 516, 787).
Als opdrachtgever, afzender en rechtstreekse betrokken partij bij de vervoerovereenkomst beschikt derde geïntimeerde wel degelijk over de vereiste hoedanigheid en belang om op ontvankelijke wijze een vordering tegen de vervoerder, eerste geïntimeerde, in te stellen.
Anders dan de eerste rechter oordeelde, blijkt uit niets dat derde geïntimeerde vergoed werd door vierde geïntimeerde.
Zoals onder vorig randnummer al aangegeven is enkel tweede geïntimeerde vergoed door haar verzekeraar, vierde geïntimeerde, en blijkt verder uit niets dat tweede geïntimeerde de ontvangen verzekeringsvergoeding aan derde geïntimeerde zou hebben overgemaakt.
Anders dan de eerste rechter is het hof dan ook van oordeel dat de oorspronkelijke vordering, voor zover ingesteld door derde geïntimeerde, wel degelijk ontvankelijk voorkomt.
9. Derde geïntimeerde acht eerste geïntimeerde aansprakelijk en baseert haar vordering op artikel 17 van het CMR-Verdrag. Tussen partijen bestaat betwisting zo omtrent de verjaring van deze vordering als omtrent de gegrondheid ervan.
9.1. Uit de voorliggende stukken blijkt naar genoegen van recht dat door eerste geïntimeerde tot tweemaal toe een verlenging van de verjaringstermijn werd toegestaan, waarvan de laatste verlenging tot en met 25 februari 2011.
De enkele vaststelling dat deze verlengingen door eerste geïntimeerde werden toegestaan aan “Sanofi Pasteur MSD en haar verzekeraars”, zonder enige verdere nadere precisering, laten niet toe om tot de verjaring van de vordering van derde geïntimeerde te besluiten.
Naar het oordeel van het hof gelden de toegestane verlengingen ook als een werkdadige verlenging van de verjaringstermijn ten aanzien van derde geïntimeerde die, als vorderingsgerechtigde onder het CMR-Verdrag, overigens reeds met haar aangetekend schrijven van 26 augustus 2009 haar vergoedingsaanspraak ten aanzien van eerste geïntimeerde had laten kennen.
De door appellante en eerste geïntimeerde ingeroepen verjaring van de vordering, voor zover ingesteld door derde geïntimeerde, kan dan ook niet worden weerhouden.
De oorspronkelijke dagvaarding werd immers op 25 februari 2011, hetzij binnen de termijn van de laatst toegestane verlenging uitgebracht.
9.2. Krachtens artikel 17, 1. CMR-Verdrag is de vervoerder aansprakelijk voor beschadiging van de goederen, welke ontstaat tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering (eigen vetdruk en onderlijning door het hof).
Beschadiging veronderstelt de aantasting van de fysieke integriteit of kwaliteit van de goederen (J. Loyens, Handboek transportrecht, Antwerpen, Intersentia, 2011, p. 220, nr. 316). De aansprakelijkheid van de vervoerder kan slechts worden weerhouden voor zover er effectief sprake is van een beschadiging van de goederen en deze beschadiging wordt aangetoond.
Zoals hiervoor al aangegeven zijn de goederen niet afgeleverd bij de bestemmeling maar zijn zij - na de vaststelling van de problemen met de koelgroep en de onmiddellijke herstelling ervan - teruggebracht naar de koelopslagplaats te Drongen waar in tegenwoordigheid van alle betrokken partijen een tegensprekelijke expertise plaatsvond.
Nalezing van het voorliggende tegensprekelijke expertiserapport noopt naar het oordeel van het hof tot de vaststelling dat geen bewijs voorligt van enige daadwerkelijke beschadiging, laat staan dat deze beschadiging een totaal verlies van de vervoerde vaccins inhoudt.
Tijdens de expertise werd vastgesteld dat:
- alle goederen, waaronder ook de hier ter discussie staande vaccins Imovax, Pentavac en Vaxigrip in zes verschillende lagen verpakt waren:
° het vaccin zelf zat in een plastic injectiespuit of glazen flacon;
° elke injectiespuit of flacon was verpakt in een blisterverpakking;
° deze blisterverpakking zat in een kleine kartonnen doos, bestemd voor de verkoop;
° deze kleinere kartonnen dozen waren verder verpakt in grotere kartonnen dozen;
° deze grotere kartonnen dozen waren op paletten gestapeld en elke palet was omwikkeld met een krimpfolie;
° over elke met krimpfolie omwikkelde palet werd een 7 mm dikke, telescopische kartonnen bescherming geplaatst. (...)
- de vaccins in de voormelde verpakking tijdens het transport en gedurende een korte periode (30 min) werden blootgesteld aan enkele licht negatieve temperaturen:
“The vaccins were exposed in their packing tot some slightly negative temperatures during transport and during a short period (30 min).”
(...)
- dit werd bevestigd door de door appellante - overigens op uitdrukkelijk verzoek van derde geïntimeerde (...) - op twee plaatsen bij de paletten aangebrachte loggers Testo 175-T1 waarvan de nummers op de vrachtbrieven vermeld werden en waarvan in het expertiseverslag te lezen staat dat deze loggers op 25 augustus 2009 van 11.55 u. tot 12.25 u. de volgende resultaten vermeldden:
° Testo n° 37618911 - Max: +1,5°C/Min: - 0,8°C;
° Testo n° 37618906 - Max: -0,4°C/Min: - 2,2°C (...)
- elke pallet voorzien was van een koudealarm, bevestigd tussen de grotere kartonnen dozen en de krimpfolie, welk koudealarm purper kleurt wanneer de temperatuur beneden 0°C gaat. (...)
- geen enkel van deze koudealarmen is afgegaan wat in het expertiserapport in verband gebracht wordt met het niveau van de gemeten negatieve temperaturen, de korte periode van blootstelling van de paletten aan de negatieve luchttoevoer, en ten slotte de verschillende niveaus van bescherming van de vaccins tijdens het transport. (...)
Onder meer op basis wat voorafgaat luidt de unanieme conclusie van de experten dan ook dat geen bewijs voorligt dat de hier ter discussie staande vaccins Imovax, Pentavac en Vaxigrip schade hebben opgelopen:
“At this stage we consider technically that no vaccine was subjected to negative temperature because the freezing witness is negative and because their packaging protected them during the short period with a negative air supply. The damage to the goods has not yet been proven.”
(Vrij vertaald: Op dit ogenblik, beschouwen wij technisch gezien dat geen vaccin is blootgesteld aan negatieve temperaturen omdat het koudealarm negatief is en omdat hun verpakking hen heeft beschermd gedurende de korte periode van negatieve luchttoevoer. De schade aan de goederen is nog niet bewezen.” ((...) eigen benadrukking door het hof).
In het expertiserapport staat verder ook te lezen dat een los van de expertise uitgevoerde niet tegensprekelijke test de beschermende kracht heeft aangetoond van de verpakking van de vaccins, waardoor het mogelijk is te weerstaan aan toevallige temperatuurschommelingen tijdens het transport. (...)
9.3. Derde geïntimeerde kan niet worden bijgetreden in haar argumentatie waarmee zij, tegen de voormelde expertisebevindingen in, alsnog tot de aansprakelijkheid van eerste geïntimeerde besluit.
9.3.a. De enkele vaststelling dat bij het transport de opgelegde koeltemperatuur gedurende een korte periode niet kon werd gehandhaafd volstaat op zich niet om op grond van het voormelde artikel 17 van het CMR-Verdrag de aansprakelijkheid van de vervoerder te weerhouden.
Voor het weerhouden van de aansprakelijkheid van de vervoerder is een beschadiging van de vervoerde goederen vereist, welke beschadiging - zoals hiervoor vermeld - niet uit het voorliggende expertiserapport noch uit enig ander vaststaand en objectief gegeven blijkt.
9.3.b. In haar argumentatie gaat derde geïntimeerde uit van de stelling dat de vaccins tijdens het transport werden blootgesteld aan een temperatuur beneden 0°C, terwijl uit het voormelde expertiserapport geenszins blijkt dat dit het geval is.
Integendeel wijzen de op de buitenzijde van elk van de paletten aangebrachte koudealarmen erop dat de vaccins niet werden blootgesteld aan een temperatuur beneden 0°C.
Waar derde geïntimeerde daarenboven zelf aangeeft dat het vriespunt voor de hier ter discussie staande vaccins Imovax, Vaxigrip en Pentavac respectievelijk -1,1°C, -0,8°C en -1,2°C bedraagt, kan zij - gelet op voormelde objectieve vaststellingen zoals deze uit de expertise blijken - niet worden bijgetreden in haar argumentatie waar zij stelt dat de “vaccins gedurende het vervoer werden blootgesteld aan temperaturen die serieus lager liggen dan het vriespunt van deze vaccins”.
Het hiervoor op het einde van randnr. 9.2. vermelde citaat uit de expertise laat aan duidelijkheid niets te wensen over en bevestigt uitdrukkelijk dat, rekening houdend met alle feitelijke en technische gegevens, zich de vaststelling opdringt dat geen enkel vaccin werd blootgesteld aan negatieve temperaturen omdat het koude-/vriesalarm negatief is, en omdat de verpakking de vaccins heeft beschermd gedurende de korte periode met een negatieve luchttoevoer.
9.3.c. Aan de voormelde overwegingen wordt geen afbreuk gedaan door het advies dat door het kwaliteitscentrum van derde geïntimeerde in de loop van de expertise werd geformuleerd, welk advies - zoals derde geïntimeerde het in haar syntheseconclusies zelf toegeeft (...) - overigens geen invloed heeft gehad op het besluit van de experten.
Nalezing van dit eenzijdig advies toont aan dat ook daarin geen bewijs wordt geleverd van enige bevriezing van de vaccins, noch van de daadwerkelijke beschadiging van de vaccins ingevolge de korte periode van blootstelling aan negatieve luchttoevoer.
Dit advies, dat overigens enkel beweert dat niet kan worden overgegaan tot een betrouwbare analyse van de vaccins om de samenstelling en doeltreffendheid na te gaan en een analyse van enkele dosissen geen garantie voor alle vaccins zou kunnen opleveren, heeft het daarenboven enkel over een risico op bevriezing van de vaccins, over een mogelijke vermindering van de kwaliteit van de vaccins.
Een bewijs van daadwerkelijke beschadiging van de vaccins wordt ook door dit eenzijdig advies van het eigen kwaliteitscentrum van derde geïntimeerde dan ook niet geleverd, reden waarom ook het expertiserapport besluit dat de beschadiging aan de vaccins niet is aangetoond.
9.3.d. Waar zoals hiervoor al aangegeven geen bevriezing/beschadiging en derhalve geen waardevermindering, laat staan verlies van de vaccins kan/kon worden vastgesteld, verwijst derde geïntimeerde vruchteloos naar rechtspraak waaruit zou moeten blijken dat een waardevermindering van de goederen volstaat om te besluiten tot een totaal verlies in de zin van artikel 17, 1. van het CMR-Verdrag waarvoor de vervoerder aansprakelijk is.
9.3.e. Ten slotte verwijst derde geïntimeerde ook vruchteloos naar een ander schadegeval waarbij met de verzekeraar van eerste geïntimeerde wel een minnelijke regeling werd bereikt.
Zoals eerste geïntimeerde terecht opmerkt gaat het hier geenszins om een identiek, laat staan vergelijkbaar schadegeval, zodat het feit dat daaromtrent wel een minnelijke regeling kon worden bereikt uiteraard niet kan gelden als een precedent voor het weerhouden van de aansprakelijkheid van eerste geïntimeerde met betrekking tot de in huidige procedure voorliggende betwisting.
10. Wat voorafgaat leidt dan ook tot de conclusie dat de door derde geïntimeerde lastens eerste geïntimeerde ingestelde vordering ongegrond voorkomt bij gebrek aan enige bewezen beschadiging/verlies van de vervoerde goederen.
Meteen komt de door eerste en derde geïntimeerde ontwikkelde argumentatie met betrekking tot de omvang van de schadevergoeding niet meer relevant voor zodat het hof daarop niet verder ingaat.
11. De ongegrondverklaring van de door derde geïntimeerde lastens eerste geïntimeerde ingestelde vordering houdt meteen in dat de door eerste geïntimeerde lastens appellante geformuleerde vrijwaringsvordering zonder voorwerp dient te worden verklaard.
Aldus komt de door appellante en eerste geïntimeerde met betrekking tot deze vrijwaringsvordering ontwikkelde argumentatie niet meer relevant voor zodat het hof ook daarop niet verder ingaat.
12. In toepassing van de artikelen 1042, 1017 en 1022 Ger.W. en met betrekking tot de hoofdvordering:
- veroordeelt het hof tweede, derde en vierde geïntimeerden tot betaling van de aan de zijde van eerste geïntimeerde gevallen gedingkosten van de beide aanleggen;
- veroordeelt het hof tweede, derde en vierde geïntimeerde tot betaling van de aan de zijde van appellante gevallen gedingkosten van het hoger beroep, en verder met betrekking tot de vordering in tussenkomst en vrijwaring;
- veroordeelt het hof eerste geïntimeerde tot betaling van de aan de zijde van appellante gevallen gedingkosten van de beide aanleggen.
Anders dan eerste geïntimeerde voorhoudt zijn er naar het oordeel van het hof geen redenen om, op basis van de met de oorspronkelijke dagvaarding gevorderde bedragen, de rechtsplegingsvergoeding aan de zijde van eerste geïntimeerde op een bedrag van 11.000 EUR te begroten.
Ingevolge artikel 2, tweede lid van het KB van 26 oktober 2007, welke bepaling naar de artikelen 557 tot 562 en 618 Ger.W. verwijst, moet immers worden vastgesteld dat - in geval van wijziging van de vordering in de loop van het geding - het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding wordt bepaald door het bedrag van de vordering in de laatste conclusie in die aanleg.
Gelet op het bedrag van de vordering zoals door tweede, derde en vierde geïntimeerden zowel in hun voor de eerste rechter als in hoger beroep laatst neergelegde conclusie gevorderd, kan eerste geïntimeerde dan ook geen aanspraak maken op een rechtsplegingsvergoeding van 11.000 EUR en kan enkel een basisrechtsplegingsvergoeding van 2.750 EUR in aanmerking worden genomen.
Het hof stelt overigens vast dat eerste geïntimeerde in het beschikkende gedeelte van haar syntheseconclusies in hoger beroep ook enkel de toekenning van de basisrechtsplegingsvergoeding van 2.750 EUR vordert.