Article

Dwang bij de totstandkoming van de overeenkomst: nietig?, R.D.C.-T.B.H., 2016/4, p. 417-425

VERBINTENISSEN UIT OVEREENKOMST
Geldigheidsvereisten overeenkomst - Toestemming - Algemeen - Toestemming - Wilsgebrek - Geweld/dwang - Relatieve nietigheid
De toestemming van een gespecialiseerde onderneming in de vastgoedsector met een overeenkomst tot betaling van een meerwaarde op de verkoop van een perceel, te voldoen aan de stad waarvan zij het perceel aankocht, is aangetast door het wilsgebrek geweld/dwang. Door misbruik te maken van haar machtpositie en haar bevoegdheid, heeft de stad onrechtmatige dwang uitgeoefend op de onderneming. De dwang wekte bij de onderneming de vrees op dat een volledige herstructureringsoperatie waarvan het perceel deel uitmaakte geen doorgang zou kunnen vinden. De onderneming zou de overeenkomst tot betaling van een meerwaarde niet hebben afgesloten zonder de ongeoorloofde dwang. De rechtbank acht derhalve de toepassingsvoorwaarden van het wilsgebrek geweld/dwang vervuld, en verklaart de overeenkomst nietig.
OBLIGATIONS CONVENTIONNELLES
Validité du contrat - Consentement - Généralités - Consentement - Violence - Nullité relative
Le consentement d'une entreprise spécialisée dans le secteur immobilier concernant un accord de paiement d'une plus-value sur la vente d'une parcelle, à payer à la ville de qui elle avait acheté la parcelle, est affecté/contaminé par le vice de consentement, violence. En abusant sa position dominante et sa compétence, la ville a exercé une contrainte illicite à l'encontre de l'entreprise. La violence suscitait chez l'entreprise la crainte, qu'une opération de restructuration entière, dont la vente de la parcelle faisait partie, ne puisse aboutir. Il est certain que, l'entreprise n'aurait pas conclu d'accord de paiement d'une plus-value sans contrainte illicite. Le tribunal estime donc que les conditions d'application du vice de consentement violence sont remplies et déclare le contrat nul.
Dwang bij de totstandkoming van de overeenkomst: nietig?
Natalie Lemense , Ana Maria Franken  [1]
1) Feiten, procedure en vonnis

1.Inleiding - Het vonnis van 18 september 2014 is een toepassing van de relatieve nietigheid van een overeenkomst waarvan de totstandkoming behept is met het wilsgebrek geweld, ook wel dwang genoemd (art. 1111 BW). Dit vonnis is één van de schaarse voorbeelden in de Belgische rechtspraak over deze problematiek en verdient alleen al daarom nadere bespreking. Swaenepoel haalt als schoolvoorbeeld van deze rechtsfiguur de hypothese aan waarbij een geneesheer een overdreven ereloon bedingt, gebruikmakend van het levensgevaar waarin de medecontractant of één van diens nabestaanden zich bevinden [2]. Het geannoteerde vonnis is een verrassende toepassing, maar het onderstreept de brede toepasbaarheid van het wilsgebrek geweld/dwang en tegelijk de impact daarvan op de totstandkoming van overeenkomsten in het algemeen.

2.Feiten en procedure - Op 29 mei 1991 kocht een onderneming (hierna “de onderneming”) een terrein van een stad (hierna “de stad”). De authentieke aankoopakte bepaalde dat bij overdracht van het terrein de gemeenteraad van de stad “voorafgaandelijk en schriftelijk zijn toestemming dient te geven, met kennisgeving aan de hogere overheid, en dat deze toestemming niet geweigerd kan worden indien de overnemer zich er schriftelijk toe verbindt alle verplichtingen uit de initiële aankoopakte over te nemen”.

In 2011 plande de onderneming een vastgoedtransactie voor een waarde van ruim 18 miljoen euro met een institutionele vastgoedbevak (hierna “IVB”), waarvoor de goedkeuring van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (hierna “FSMA”) noodzakelijk was. De FSMA verleende een goedkeuring tot 31 januari 2012.

De transactie bestond uit verschillende onderdelen, waaronder de overdracht van het terrein dat destijds was aangekocht van de stad. Elk onderdeel van de transactie zou enkel doorgaan onder de opschortende voorwaarde dat de globale transactie doorging. De closing van de transactie was initieel gepland op 20 december 2011.

Op 26 oktober 2011 vroeg de notaris van de onderneming aan de stad de toestemming van de gemeenteraad voor de transactie. De stad reageerde pas eind november 2011, met (na bijkomend aandringen) de melding dat de gemeenteraad zou plaatsvinden op 19 december 2011. Op 2 december 2011 meldde de stad dat het college van burgemeester en schepenen (hierna “CBS”) het dossier naar zich had toegetrokken en de gemeenteraad had verdaagd omdat er nog inlichtingen nodig waren. Alle gevraagde informatie werd terstond bezorgd. Niettemin berichtte de stad dat het dossier ten vroegste op de gemeenteraad van 23 januari 2012 kon worden geagendeerd, nu de stad de zaak wenste te onderzoeken. De volledige transactie werd zodoende uitgesteld met als nieuwe datum van closing 27 januari 2012, net voor het verstrijken van de goedkeuring van de FSMA. Toen de notaris op 16 januari 2012 aan de stad vroeg om te bevestigen dat het dossier op de gemeenteraad van 23 januari 2012 zou worden behandeld, antwoordde de stad opnieuw dat het dossier was uitgesteld tot 13 februari 2012 wegens “agendaproblemen”.

Na een zoveelste verzoek tot snellere behandeling, antwoordde de stad op 19 januari 2012 dat de burgemeester nog “aanvullende informatie” wenste te verkrijgen “vooraleer een beslissing ter zake te nemen”, en dat de stad de overdracht slechts zou laten plaatsvinden indien de overnemer een specifieke clausule inzake meerwaarde ten gunste van de Stad zou aanvaarden. De stad bevestigde deze eis in een besluit van het CBS van 26 januari 2015 en meldde dat de goedkeuring zou gebeuren door de eerstvolgende gemeenteraad, bij voorkeur voor het verstrijken van de goedkeuring van de FSMA. De datum van closing werd daarop nogmaals verplaatst, ditmaal naar 31 januari 2012, de uiterlijke datum waarop de FSMA-goedkeuring verstreek.

De onderneming noch de overnemer waren bereid om de eis tot betaling van een meerwaarde te aanvaarden. Ze herinnerden de stad aan de voorwaarden van de authentieke akte. De overnemer had intussen ook schriftelijk bevestigd dat hij de initiële verplichtingen uit de akte overnam.

Op 30 januari 2012 maakte de burgemeester tijdens een bespreking duidelijk dat de onderneming om de vereiste toestemming te verkrijgen alsnog een afzonderlijke onderhandse overeenkomst zou moeten afsluiten met de stad, met akkoord tot betaling van een meerwaarde op de overdracht.

Gelet op de tijdsdruk (één dag voor het verval van de FSMA-goedkeuring) en het belang van de hele transactie voor de onderneming en de andere betrokken partijen, zwichtte de onderneming uiteindelijk voor de uitgeoefende druk. Ze maakte de gevraagde overeenkomst op en ondertekende deze op 30 januari 2012 (hierna de “overeenkomst”). Pas daarna gaf het CBS haar “definitief akkoord” met de overdracht en maakte het zich sterk dat de gemeenteraad de overdracht zou goedkeuren. Op 31 januari 2012 werd de globale herstructureringsoperatie afgerond. Op 6 februari 2012 keurde de gemeenteraad de overdracht van het onroerend goed formeel goed.

De stad verzocht kort daarna om uitvoering van de overeenkomst. De onderneming wierp tegen dat de totstandkoming van de overeenkomst was aangetast door geweld/dwang, hetgeen resulteerde in een gebrek in toestemming, en dat die overeenkomst derhalve nietig is.

3.Uitspraak - De hoofdvordering van de stad ten gronde luidde: “de onderneming te veroordelen de overeenkomst op 30 januari 2012 uit te voeren door haar akkoord te geven tot aanstelling van een onafhankelijk ontvanger van de registratie of een erkend meetkundig schatter en dit op straffe van een dwangsom van 5.000 EUR per dag vertraging vanaf datum uitspraak van het tussen te komen vonnis” [3]. De tegeneis van de onderneming strekte ertoe: “te horen oordelen dat de overeenkomst op 30 januari 2012 gesloten tussen de onderneming en de stad nietig is op grond van het wilsgebrek geweld en deze nietig te horen verklaren, en de stad te horen veroordelen tot betaling van een morele schadevergoeding van 5.000 EUR” [4].

De rechtbank van eerste aanleg te Brussel volgde de stelling van de onderneming en verklaarde de overeenkomst tussen de onderneming en de stad nietig. De hoofdvordering was dan ook ongegrond, met inbegrip van de dwangsom. In casu bestond de dwang erin dat de stad tot 30 januari 2012 ermee dreigde geen toestemming te zullen verlenen voor de geplande overdracht, zolang de onderneming niet akkoord ging om een meerwaarde te betalen op de overdracht van het betreffende terrein. In dit kader was er volgens de rechtbank sprake van een vrees voor een dadelijk en aanzienlijk kwaad. De onderneming had immers de vrees dat de algehele herstructureringsoperatie volledig in het water zou vallen (een aanzienlijk kwaad). Iedere vennootschap geplaatst in dezelfde omstandigheden zou, gelet op de economische repercussies en de omvang van de geplande globale transactie, ook danig onder de indruk zijn van de vrees dat de globale transactie geen doorgang zou vinden. De mogelijke financiële gevolgen van het falen van de herstructurerings­operatie ten gevolge van dergelijke weigering waren zeer ingrijpend. De rechtbank achtte het geweld determinerend en aanvaardde dat de onderneming de overeenkomst tot betaling van een meerwaarde aan de stad nooit zou hebben afgesloten, indien de stad haar toestemming met de overdracht niet onlosmakelijk verbonden had aan de verbintenis tot betaling van een meerwaarde. Op het ogenblik dat de overeenkomst werd afgesloten, bevond de onderneming zich in een bewezen noodtoestand. De stad als publiekrechtelijke rechtspersoon handelde vanuit een machtspositie, die zij gebruikte om ongeoorloofde/onrechtmatige dwang uit te oefenen op de onderneming. De geuite dwang was onrechtmatig, nu zij geheel willekeurig was en elke contractuele en wettelijke grondslag ontbeerde. Op het ogenblik van de contractsluiting waren de toepassingsvoorwaarden voor het wilsgebrek “geweld” derhalve vervuld.

De tegeneis van de onderneming tot vergoeding van morele schade, werd evenwel ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat vennootschappen geen zuiver morele schade kunnen lijden, omdat ze een vermogensrechtelijk voorwerp hebben. De aantasting van de goede naam en de reputatie van een vennootschap kan een grondslag voor schadeloosstelling vormen, zij het enkel voor materiële schade.

4.Belang en plan van bespreking - Dit vonnis is een heldere en uitvoerig gemotiveerde toepassing van het wilsgebrek geweld of dwang, die om meerdere redenen in het oog springt. De partij wiens toestemming als gebrekkig wordt beoordeeld, is een gespecialiseerde en ervaren speler in de vastgoedmarkt, die bijstand genoot van haar (juridische) adviseurs. Verder gaat de rechtbank over tot nietigverklaring van de overeenkomst, ondanks de redactie van de overeenkomst door (de raadslieden van) de partij die zich op dwang beroept. Bovendien oordeelt de rechtbank uitdrukkelijk dat de stad haar normale rechts- en gezagsuitoefening misbruikte, waardoor er sprake is van ongeoorloofde dwang of geweld.

Deze bijdrage bevat vooreerst een korte herinnering aan de basisprincipes en toepassingsvoorwaarden van het wilsgebrek geweld/dwang (punt 2), a) en b)). Vervolgens wordt verder ingegaan op de aard en hoedanigheid van het slachtoffer (punt 2), c)) en het criterium van misbruik in hoofde van de wederpartij (punt 2), d)).

2) Het wilsgebrek geweld/dwang naar Belgisch recht (art. 1111-1115 BW [5])

5.Basisprincipes - Voor een goed begrip van het vonnis is het nuttig de basisprincipes en toepassingsvoorwaarden met betrekking tot het wilsgebrek geweld/dwang te bespreken.

a) Algemeen

6.Begrip - Geweld of dwang bij de contractsluiting [6] bestaat uit het uitoefenen van een fysieke [7] of morele dwang, minstens uit de dreiging ermee, ten aanzien van de persoon van de medecontractant, zijn eer of zijn vermogen [8], met andere woorden tegen zijn fysieke, materiële of morele integriteit [9] (art. 1112 BW), dan wel ten aanzien van mensen waarmee de contractpartij in concreto [10] affectieve relaties heeft (art. 1113 BW[11]. Het geweld kan eveneens uitgaan van een derde, uitwendige omstandigheden of een noodtoestand [12] (“l'état de nécessité”) [13].

De uitgelokte vrees is het werkelijke wilsgebrek (art. 1111 BW[14]. De dwang wordt immers aangewend om een persoon aan te zetten tot contracteren. Het slachtoffer is niet meer in staat zijn eigen wil te volgen, maar legt zich noodgedwongen neer bij de wil van de misbruik plegende partij [15]. Wordt een contract gesloten onder invloed van dwang of uit vrees, dan kan het op vordering van het slachtoffer worden vernietigd [16]. Niet het misbruik van het slachtoffer staat centraal, maar wel de bedreiging met een aanzienlijk kwaad [17].

b) Toepassingsvoorwaarden

7.Drie cumulatieve toepassingsvoorwaarden - Rechtspraak en rechtsleer stellen drie cumulatieve voorwaarden voorop [18].

8.Dadelijke vrees voor een aanzienlijk kwaad - Ten eerste moet het geweld een dadelijke vrees doen ontstaan voor een aanzienlijk kwaad [19]. Met de dadelijke vrees voor een aanzienlijk kwaad bedoelt men dat het uitgeoefende geweld, of de dreiging ermee, indruk moet maken op ieder redelijk mens (objectief criterium) die zich in dezelfde concrete omstandigheden bevindt (subjectief criterium) [20]. Bij deze concretisering moet gelet worden op de leeftijd, het geslacht, de conditie en de sociale status van de contractpartij (art. 1112 BW[21]. Volgens de meerderheid van de rechtspraak en rechtsleer moet de rechter het subjectieve criterium meer laten doorwegen [22]. Tezamen met de tweede voorwaarde van determinerend geweld (zie infra, nr. 9) impliceert dit dat de rechter moet beoordelen of het geweld in concreto determinerend is geweest voor de contractsluiting, rekening houdend met de persoon van het slachtoffer en de concrete omstandigheden waarin de contractpartij zich bevond op het ogenblik van het afsluiten van het contract [23]. De concrete omstandigheden en in het bijzonder de aard en hoedanigheid van het slachtoffer van het geweld of de dwang, worden onder punt c) verder uitgewerkt. Het moet gaan om een toekomstig kwaad dat nog niet is gerealiseerd. Enkel de vrees voor dit kwaad moet bestaan op het ogenblik van de contractsluiting [24].

9.Determinerend geweld - Vervolgens moet het geweld determinerend zijn voor de contractsluiting door het slachtoffer [25]. Dit betekent dat de overeenkomst zonder gebruikmaking van dwang of geweld, niet gesloten zou zijn. Enkel de gewelddaden die in oorzakelijk verband staan met de sluiting van het contract komen in aanmerking (hoofdgeweld), niet de daden die enkel meer bezwarende contractvoorwaarden hebben uitgelokt (incidenteel geweld). Bij bedrog leidt in de regel enkel een hoofdgeweld tot de nietigverklaring (eventueel vermeerderd met schadevergoeding), terwijl incidenteel geweld slechts kan worden gesanctioneerd in het kader van precontractuele aansprakelijkheid [26].

10.Onrechtmatigheid en ongeoorloofdheid - Het geweld moet onrechtmatig of ongeoorloofd zijn. Dwang die voortvloeit uit normale rechts- of gezagsuitoefening is niet onrechtmatig of ongeoorloofd [27]. Eerbiedige vrees of een normale gezagsuitoefening volstaan dus niet. Artikel 1114 BW illustreert deze regel en bepaalt uitdrukkelijk dat “De vrees uit eerbied voor vader of moeder of een ander bloedverwant in opgaande lijn, zonder dat enig geweld is gepleegd, is op zichzelf niet voldoende om het contract te vernietigen.” Deze categorie breidt uit naar de vrees voor een “meerdere”, zoals een leraar of een werkgever [28]. Op de invulling van de voorwaarde van onrechtmatig geweld wordt verder ingegaan onder punt d). Het is niet vereist dat het slachtoffer zelf vrij is van fouten [29].

c) De aard en hoedanigheid van het slachtoffer (onderdeel van de eerste voorwaarde)

11.Algemeen - Het is leerzaam om dieper in te gaan op een aspect van de eerste voorwaarde, namelijk de aard en de hoedanigheid van het slachtoffer. Uit analyse van de rechtspraak blijkt dat geweld veelal wordt aangenomen in situaties van intrinsieke of persoonlijke inferioriteit: geslacht, ouderdom, persoonlijke onervarenheid, minderwaardig intellect [30]. Het contrast met het slachtoffer van het geweld in het geannoteerde vonnis kan niet groter zijn.

i. Geannoteerd vonnis

12.Onderhavige toepassing heeft een atypisch slachtoffer - De onderneming is een professionele vastgoedspeler, met eigen expertise en ervaring in de sector, en bovendien bijgestaan door gespecialiseerde raadslieden die de kwestieuze overeenkomst ook redigeerden. De onderneming is geen klassiek inferieure partij, maar een doorgaans als sterk beschouwde en te beschouwen speler. Niettemin besluit de rechtbank tot de nietigheid van de overeenkomst wegens geweld/dwang. Door de handelwijze van de stad had de onderneming de terechte vrees dat de algehele herstructureringsoperatie ter waarde van ruim 18 miljoen euro - welke gezien de grote omvang en de grote economische waarde van de volledige transactie vermogensrechtelijk een aanzienlijke impact zou hebben voor de onderneming - volledig in het water zou vallen.

Naast de voor de hand liggende intrinsieke inferieure eigenschappen, kunnen dus ook externe omstandigheden een inferieure positie voor één van de contractpartijen teweegbrengen [31].

13.Bovendien wordt er slechts zelden geargumenteerd waarom er in concreto sprake is van inferioriteit. Gebeurt dit toch, dan beperkt de partij die zich op het wilsgebrek beroept zich er vaak toe te verwijzen naar de aard van de overeenkomst of de economische machtspositie van de wederpartij. Het louter verwijzen naar dergelijke functionele of economische inferioriteit is in de regel onvoldoende om te bewijzen dat er in concreto sprake is van inferioriteit (cf. supra). Alleszins zijn machtsverhoudingen of het loutere feit dat een contractant kwalificeert als een partij die bescherming behoeft (zoals werknemers, huurders, consumenten, kredietnemers, onbekwamen, …) op zich onvoldoende om te kunnen spreken van geweld. Het verdient aanbeveling om altijd concreet te omschrijven waarom er in casu een inferieure positie voorhanden is. Dit sluit aan bij de in concreto-beoordeling bij contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid.

14.Uit dit vonnis kan bovendien worden afgeleid dat de hierna aangehaalde rechtspraak die oordeelt dat bijstand van een raadsman de toepassing van het wilsgebrek dwang/geweld uitsluit [32], geenszins absoluut is (zie infra, nr. 23). Het toont aan dat externe omstandigheden wel degelijk kunnen maken dat elke contractpartij afhankelijk van concrete elementen van het dossier, het slachtoffer kan worden van geweld of dwang. Het slachtoffer mag het bestaan van geweld bovendien met alle middelen bewijzen [33].

ii. Overzicht van rechtspraak

15.Het geannoteerde vonnis staat in contrast met de bestaande rechtspraak, waaruit blijkt dat kennis, ervaring, expertise of professionele bijstand in de regel leidt tot de conclusie dat er geen geweld/dwang is [34]. Het wilsgebrek wordt wel aanvaard in geval van noodtoestand, gebrek aan kennis en weerbaarheid in verhouding tot de partij die de dwang uitoefent. Ter illustratie geven wij hieronder een kort overzicht van (de schaarse) rechtspraak.

16.Slachtoffer van een brand - Bluskosten - Het hof van beroep te Brussel besloot in een arrest van 7 februari 1964 tot de nietigheid van een overeenkomst omtrent de betaling van bluskosten, ondertekend door een vrouw wiens woonhuis en café in brand stonden. Het oordeel was gebaseerd op de overwegingen dat zij deze kosten wettelijk niet verschuldigd was. Zij ondertekende deze overeenkomst immers zonder vrije wil en in een staat van onmiddellijke nooddwang [35].

17.Ouder van een slachtoffer van een verkeersongeval - Kosten ten gevolge van ongeval - Het hof van beroep te Bergen besliste in een arrest van 6 januari 1986 tot de nietigheid van een overeenkomst omtrent vergoeding van de financiële gevolgen van een verkeersongeval die was ondertekend door een slachtoffer. Het ging om een dame, met financiële moeilijkheden, die slecht op de hoogte was van haar rechten en bovendien op dat moment enkel begaan was met het lot van haar zoon. De verzekeringsagent had volgens het hof van beroep misbruik gemaakt van deze situatie. Volgens het hof bevestigde het beding van sterkmaking, opgenomen tot waarborg van de nakoming van de overeenkomst, de kwaadwilligheid van de verzekeringsagent [36].

18.Ondertekening schulderkenning door bejaarde ouders - In een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Luik van 22 juni 1994 was de situatie als volgt. Een bejaard koppel van bescheiden afkomst ondertekende een schulderkenning met betrekking tot schulden van hun zoon, onder invloed van dreigementen van de schuldeiser, en in aanwezigheid en onder druk van een gerechtsdeurwaarder. De rechtbank oordeelde dat hun beperkte opleidingsniveau en het gebrek aan juridische kennis van de ouders hen niet toelieten adequaat om te gaan met deze situatie. Bovendien was het ouderpaar kwetsbaar, gelet op hun leeftijd en situatie, door het gedrag van hun zoon en door de dreigende morele en financiële gevolgen [37].

19.Kredietovereenkomst aangegaan door schuldenaar onder voorlopig bewind, onder druk van een derde - Een vonnis van het vredegerecht te Grâce-Hollogne van 27 november 2003 betrof een vrouw onder voorlopig bewind die, in een periode waarin ze psychologisch fragiel en beïnvloedbaar was, onder druk van een derde een krediet aanging bij een bank. De derde was van plan deze gelden te verduisteren. Eerder had de vrouw al haar bezittingen aan deze derde moeten afgeven. De vrederechter vernietigde de kredietovereenkomst wegens dwang door een derde. Het slachtoffer diende wel de geleende som aan de bank terug te betalen (met behulp van afbetalingstermijnen) op basis van de restitutieplicht, onder aftrek van een schadevergoeding wegens professionele fout door de bank (ex aequo et bono geraamd op 2.000 EUR) [38].

20.Persoonlijke borgstelling door werknemer tot zekerheid van een krediet van ploegbaas - Een werknemer bij Levis tekende een persoonlijke borgstellingsovereenkomst ten gunste van de kredietgever, tot zekerheid van een krediet afgesloten door zijn ploegbaas. De kredietgever ging over tot invordering van de borgstelling. De werknemer stelde dat de overeenkomst was aangetast door geweld uitgaande van een derde, meer bepaald zijn ploegbaas. De vrederechter oordeelde in het vonnis van 29 april 1997 dat het wilsgebrek geweld aanwezig was bij de contractafsluiting én determinerend was. De vrederechter benadrukte dat de superioriteit van de ploegbaas niet enkel professioneel was, maar ook overduidelijk intellectueel. Intentioneel heeft de ploegbaas het vertrouwen gewonnen van een ondergeschikte, die intellectueel zwak stond en die zich bewust was van zijn professionele zwakheid. Hij deed de man moedwillig in een afhankelijkheidspositie belanden om hem met de borgstelling te laten instemmen. De ploegbaas was reeds strafrechtelijk veroordeeld voor afpersing ten aanzien van deze werknemer en uit dit strafdossier kan geen ander motief voor de “toenaderingspogingen” van de ploegbaas worden gevonden. Van zodra de lening was afgesloten, zette de ploegbaas druk op zijn werknemer om hem te helpen de lening af te betalen. De werknemer betaalde de ploegbaas aanvankelijk in baar geld. De benadeling van de werknemer is overduidelijk en maakte deel uit van een vooropgezet plan om de eenvoudige ondergeschikte in zijn greep te hebben, teneinde hem te dwingen zijn lening af te betalen [39].

21.Kredietovereenkomst afgesloten door schuldenaar in verlengde staat van minderjarigheid - De vrederechter te Doornik oordeelde bij vonnis van 9 mei 2000 over een zaak van een 21-jarig licht mentaal gehandicapt meisje, dat in verlengde staat van minderjarigheid een kredietovereenkomst afsloot onder druk van haar vader. Bij thuiskomst na een ziekenhuisopname, verzwakt door de medicatie en diverse ingrepen, dwong haar vader haar ertoe om diverse documenten te ondertekenen, waarvan hij de exacte draagwijdte verborg [40]. De vrederechter verklaarde de overeenkomst nietig en veroordeelde de in gedwongen tussenkomst gedagvaarde vader tot de gerechtskosten. Het vonnis van de vrederechter oordeelde niet op basis van de handelingsonbekwaamheid van deze verlengde minderjarige tot de nietigheid, maar wel op basis van het wilsgebrek dwang. Het vonnis vermeldt dat de procedure in verlengde minderjarigheid nog hangende was. Hierbij is het niettemin interessant aan te stippen dat het statuut van de verlengde minderjarigheid recent opgenomen is in een ruimer statuut beschermde “onbekwamen”, dat een nieuwe beschermingsregeling kent [41].

22.Fiscaal akkoord ondertekend door belastingplichtige onder druk van een controleambtenaar - De controleambtenaar schreef op briefpapier met hoofding van de administratie van de ondernemings- en inkomstenfiscaliteit een fiscaal akkoord. De belastingplichtige verklaarde dat de controleur op de laatste dag van de controle een totaal vertekend beeld had gegeven van de situatie. Hij garandeerde met name dat de naheffing een veel groter bedrag zou zijn dan het in werkelijkheid was. Het hof is van mening dat het optreden van de controlerende ambtenaar de belastingplichtige zo onder druk heeft gezet dat hij eigenlijk niet meer als een normaal handelend iemand kon nadenken of redeneren [42].

23.Bijstand van een advocaat - Geen dwang - Gelet op de professionele bijstand van een zwakkere partij besloot de rechtbank van eerste aanleg te Aarlen in een oud vonnis van 23 juli 1885 dat er geen dwang voorhanden was (zie hierover ook infra, nr. 13). In casu werd een oude zieke dame bijgestaan door haar advocaat bij de ondertekening van een schulderkenning ten gunste van een pensionuitbater op het ogenblik van het ophalen van haar goederen. De rechtbank oordeelde dat zij hierbij geen dwang noch bedrog kon hebben ondervonden, omwille van de bijstand van een raadsman, die ook de gemeentelijke ontvanger was van Heinsch, en die op de hoogte was van de feiten [43]. Dit vonnis verschilt van het geannoteerde vonnis, waar de bijstand van een raadsman niet verhinderde dat de onderneming met succes een beroep kon doen op het wilsgebrek geweld [44].

d) De dwang moet onrechtmatig of ongeoorloofd zijn (de derde voorwaarde)

24.Misbruik - “Abus d'influence anormale” - Bij geweld/dwang dient te worden afgetoetst of de misbruik plegende partij de grenzen van de normale gezags- en rechtsuitoefening overschreden heeft (om abnormale voordelen te bekomen) [45]. Pas dan is er ongeoorloofd of onrechtmatig geweld (“injuste, illicite ou abusive”) [46].

De Stad misbruikte in het geannoteerde vonnis haar machtspositie vermits de weigering van haar toestemming onrechtmatig was. De burgemeester stelde een vetorecht voor de geplande overdracht zolang de onderneming niet bereid was de overeenkomst te ondertekenen tot het aanvaarden van een clausule inzake de meerwaarde, hoewel zij rechtens haar toestemming eigenlijk niet kon weigeren, aangezien de overnemer er zich schriftelijk toe verbonden had alle verplichtingen uit de initiële aankoop over te nemen. De stad vergrootte haar machtspositie door het dossier steeds uit te stellen tot dichter bij de einddatum.

Van Gerven stelt voor het begrip “gebruik” van machtspositie te onderscheiden van “misbruik” van machtspositie: “wie feitelijke macht heeft, kan rechtens niet voorbijgaan aan de belangen van diegenen die aan zijn macht onderworpen zijn. Doet de machtige dit wel, dan pleegt hij misbruik van de contractvrijheid. Principieel is het aan de autonome beslissing van het individu overgelaten of hij al dan niet een overeenkomst zal sluiten en onder welke condities hij wil contracteren. Bij het gebruik van de contractvrijheid dient men er echter op toe te zien dat men de afhankelijkheid van de wederpartij niet gebruikt om tot een nadelige contractsluiting te bewegen en/of abnormale voordelen te verkrijgen” [47].

De rechtsuitoefening moet derhalve naar zijn doel en aangewende middelen steeds geoorloofd zijn [48]. De stad heeft middelen aangewend en omstandigheden misbruikt om haar onwettig doel te bereiken. Geweld/dwang gaat vaak hand in hand met het begaan van een onrechtmatige daad of quasi delictuele aansprakelijkheid [49]. Wanneer geweld/dwang wordt gecriminaliseerd, kan er sprake zijn van afpersing [50]. Het louter gebruik maken van een machtspositie volstaat niet voor een beroep op geweld/dwang. Er moet sprake zijn van misbruik.

Voor de beoordeling van dit misbruik verwijst de bestaande rechtsleer niet naar het algemene rechtsbeginsel van het verbod op rechtsmisbruik, dat het Hof van Cassatie omschrijft als de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bedachtzaam of oplettend persoon in dezelfde concrete omstandigheden te buiten gaat [51]. Bij rechtsmisbruik komt het de rechter toe een marginale controle uit te oefenen, dat wil zeggen te onderzoeken of de uitoefening van de contractvrijheid in voorliggend geval niet zo verregaand onredelijk is dat een weldenkend mens, in de situatie van de gerechtigde, daartoe niet zal kunnen komen [52]. Voor de beoordeling van het misbruik bij het wilsgebrek geweld/dwang, wordt de controlebevoegdheid van de rechter dus anders ingevuld.

25.Toepassingen in de rechtspraak - In de hierna vermelde gevallen oordeelde de rechtbank dat het geweld niet onrechtmatig of ongeoorloofd was, omdat er geen sprake is van zgn. “misbruik”.

a. Overdracht van aandelen, geen misbruik van aandeelhoudersrechten - Partij SER verwierf een participatie van 30% in SAP door de aandelen te kopen van VW-groep. Kort daarna ontstond een betwisting tussen de aandeelhouders over het bestuur van SAP. Gelet op deze betwisting, droeg SER met een nieuwe overeenkomst haar volledige participatie terug over aan de groep VW. De groep VW liet echter na de prijs voor de aandelen te betalen, waarna SER dagvaardde in betaling. De groep VW stelde dat haar toestemming aangetast was door geweld, waardoor de overeenkomst nietig is. Ter ondersteuning van deze stelling verwees de groep VW naar een brief uitgaande van SER, waarin deze benadrukt dat, indien de situatie van SAP nog zou verslechteren, de groep VW niet op de onvoorwaardelijke steun van SER moest rekenen. Het hof van beroep te Brussel oordeelde op 7 november 1986 dat er van geweld of dwang geen sprake is. SER had meermaals zeer concrete bezwaren geuit over het bestuur van SAP, én praktische aanbevelingen gedaan. De groep VW had destijds deze kritiek beaamd, maar liet na de raad ter harte te nemen. SER had daarentegen wel al haar verbintenissen op basis van de initiële koopovereenkomst gerespecteerd. Dat SER in die omstandigheden niet bereid is nog meer risico te nemen en haar aandelen terug wil overdragen, maakt volgens het hof geen geweld of dwang uit, daar SER enkel haar rechten als aandeelhouder heeft gebruikt en niet heeft misbruikt. Het hof benadrukte dat de loutere wanverhouding in economische macht van de partijen niet volstaat om te besluiten tot geweld, wanneer niet bewezen is dat één van de partijen van haar invloed misbruik maakte [53].

b. Overdracht van aandelen - Hoofdelijk en ondeelbare schuld van een derde tot betaling van de prijs - Geen bewijs van dwang - Een derde, ervaren in het financieel bestuur van vennootschappen, had zich in een overeenkomst tot overdracht van aandelen solidair en ondeelbaar verbonden tot betaling van een koopprijs, indien de koper de prijs niet betaalde voor de overeengekomen vervaldag. De derde beweerde (onder meer) dat hij zich daartoe verbonden had onder dwang, meer bepaald door de tussenkomst van politici. Het hof van beroep te Antwerpen volgde de redenering van de derde niet, en oordeelde in een arrest van 19 februari 2001 dat de enkele tussenkomst van politici, zoals die blijkt uit de voorgelegde briefwisseling, niet van dien aard is om van enig geweld of druk te gewag te kunnen maken [54].

c. Loskoppeling kredietovereenkomst - Spaarrekening - In een dossier omtrent de loskoppeling van een kredietovereenkomst en een spaarrekening op verzoek van de bank, diende het hof van beroep te Gent te oordelen over de stelling van de kredietnemer dat zijn bank dwang had uitgeoefend om hem ertoe te brengen een krediet los te koppelen van een spaarrekening en tegelijk een toetredingscontract tot een beleggingsfonds te ondertekenen. De dreiging zou eruit bestaan hebben dat bij gebrek aan akkoord het krediet zou worden opgezegd. Het hof overwoog dat morele dwang de geldigheid van de wil slechts aantast in zoverre hij onrechtmatig of ongeoorloofd is en oordeelde dat dit in casu niet het geval was. Het stelde dat “de loutere wanverhouding in de economische machtspositie van partijen niet volstaat om tot dwang of geweld te besluiten; het bewijs moet geleverd worden dat één van de partijen haar invloed heeft misbruikt”. Dat was volgens het hof in casu niet het geval, om meerdere redenen. Allereerst stond de opgezette constructie met de totale koppeling van een krediet en een spaarrekening fiscaal onder druk, gelet op artikel 344, § 1 WIB 1992, zodat het aandringen van de bank niet onrechtmatig of ongeoorloofd was. Voorts was de beweerde dreiging tot opzegging van het krediet niet bewezen. En tot slot stond het appellant vrij het krediet vervroegd terug te betalen, dan wel om zijn spaargelden elders te beleggen, hetgeen hij blijkbaar ook deed naar aanleiding van een tweede, niet-betwiste kredietloskoppeling. Het hof wees het hoger beroep dan ook af in zijn arrest van 4 april 2005 [55].

d. Ondertekening orderbriefje voor aval - De partij die op grond van een orderbriefje dat voor aval was ondertekend aan de bank een bedrag 80.000 EUR diende te betalen, stelde dat hij het orderbriefje onder morele dwang voor aval ondertekende, en het orderbriefje bijgevolg nietig is. De bank zou gedreigd hebben de kredieten op te zeggen, bij gebrek aan ondertekening. De rechtbank van koophandel te Hasselt oordeelde in haar vonnis van 15 december 1998 dat deze bewering uit geen enkel element blijkt en stelde bovendien dat zelfs indien dit wel zou worden bewezen, het niet is aangetoond dat het (dreigen met) het opzeggen ongeoorloofd en onrechtmatig was, gelet op de financiële toestand van de vennootschap [56].

26.Tot slot bespreken we enkele toepassingsgevallen van het wilsgebrek geweld/dwang in specifieke rechtstakken.

a. Arbeidsrecht - Ook in de relatie werkgever-werknemer is er veel casuïstiek over de voorwaarde van onrechtmatig of ongeoorloofd geweld of dwang [57]. In een arrest van 24 maart 2003 heeft het Hof van Cassatie beaamd dat de feitenrechter het onrechtmatig karakter van de dwang waarmee de toestemming van een werknemer werd verkregen, wettig mag afleiden uit de omstandigheden waarin de werkgever een dading ter ondertekening voorlegde en niet uit het onderzoek van de gebeurlijke ernst van de verwijten. Het redelijke karakter van de gedragswijze van de werkgever is het doorslaggevende criterium [58]. Ook in een vonnis van de arbeidsrechtbank te Nijvel van 22 april 2008 oordeelde de rechtbank dat hoewel de aan de werknemer ten laste gelegde tekortkomingen niet geheel misplaatst waren, de omstandigheden waarin de overeenkomst tot beëindiging in onderlinge toestemming ter ondertekening aan de werknemer werd voorgelegd van dien aard waren dat de uitgeoefende druk als onrechtmatig en ongeoorloofd geweld te kwalificeren valt [59].

b. Huurrecht - In het huurrecht is het loutere feit dat een huurder wordt aangezet tot het sluiten van een overeenkomst onder druk van een dwangmaatregel, uitzetting of beslag op zich onvoldoende om een beroep te kunnen doen op het wilsgebrek geweld/dwang [60].

c. Personen- en familierecht - In het familierecht is het uitdrukkelijk koppelen van een verhoging van de onderhoudsbijdrage aan het recht voor de onderhoudsplichtige om het kind te zien wel een grondslag voor onrechtmatig geweld [61].

d. Consumentenrecht - Artikel VI.101 WER bevat de bijzondere bepaling die het gebruik van geweld/dwang bij de toestemming van de consument sanctioneert: “Als agressief wordt beschouwd een handelspraktijk jegens consumenten die, in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, door intimidatie, dwang, inclusief het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk beperkt of kan beperken, waardoor hij ertoe wordt gebracht of kan worden gebracht over een transactie een besluit te nemen dat hij anders niet had genomen.” Bovendien bepaalt artikel VI.102 WER de omstandigheden om tot dwang te besluiten. Een bevel tot staking van een agressieve handelspraktijk bewijst volgens Swaenepoel het gebruik van gewelddaden of de dreiging ermee, alsmede het onrechtmatige karakter ervan. De consument dient nog aan te tonen dat hij zonder geweld het contract niet zou hebben gesloten en dat het geweld indruk zou maken op een gemiddelde consument [62].

e. Vennootschapsrecht - Bij een koop-verkoop van aandelen is de toepassing van het wilsgebrek geweld uiterst zeldzaam, maar niettemin mogelijk. In een oud arrest van het hof van beroep van Gent van 24 mei 1933 wordt een accessoire overeenkomst waarin de verkopers een niet-concurrentieverplichting aangingen, vernietigd op basis van het wilsgebrek geweld/dwang. De koper had bijgevolg de vrees veroorzaakt dat hun vermogen was blootgesteld aan een “dadelijk, aanzienlijk kwaad” dat de verkopers-oude aandeelhouders afstand deden van hun vrijheid om te concurreren [63].

27.Gekwalificeerde benadeling - De Bondt pleitte in eerdere commentaren voor de toepassing van de gekwalificeerde benadeling in plaats van de toepassing van het wilsgebrek geweld, indien er sprake is van een bijzondere verhouding tussen partijen [64]. De overlapping tussen beide rechtsfiguren betreft inderdaad de voorwaarde van het misbruik van een inferieure of superieure positie. Het verschil is dat de toepassing van gekwalificeerde benadeling een effectieve schade veronderstelt, nl. het kennelijk onevenwicht tussen de wederzijds bedongen prestaties. Bij geweld is er daarentegen geen specifieke schade vereist. Het volstaat dat een overeenkomst werd gesloten die zonder het geweld niet zou zijn gesloten [65]. Bij aandelentransacties biedt het leerstuk van de gekwalificeerde benadeling geen soelaas, vermits de werkelijke waarde van de aandelen in een onderneming niet op basis van objectieve maatstaven wordt bepaald, maar onder andere wordt beïnvloed door de onderhandelingen tussen partijen en de mogelijkheden van een onderneming om in de toekomst winst te genereren [66]. Het geannoteerde vonnis toont tegelijk aan dat het over veel meer gaat dan een beoordeling van de graad van benadeling. De gekwalificeerde benadeling houdt immers geen rekening met de specifieke omstandigheden van de vrees en de dreiging [67].

3) Conclusie

28.Het geannoteerde vonnis toont aan dat het toepassingsgebied van het wilsgebrek dwang breed is, en de klassieke toepassingsgevallen met een intrinsiek inferieur slachtoffer overstijgt. De rechtbank voert in casu de noodzakelijke beoordeling zorgvuldig uit en bevestigt ondanks de expertise en ervaring van het slachtoffer, de onderneming zelf, en de bijstand die deze laatste genoot (i) de uitgelokte vrees in hoofde van het slachtoffer, (ii) het determinerende karakter van het geweld voor de contractsluiting, en (iii) de ongeoorloofdheid van de dwang in hoofde van de misbruik plegende partij.

De rechtspraak staaft ook dat de bewijslast van het “onrechtmatige of ongeoorloofde” karakter van de dwang niet gering is. De partij die zich op het wilsgebrek beroept ter bevrijding van haar verbintenissen, zal concreet moeten bewijzen dat de wederpartij misbruik maakte van de normale rechts- of gezagsverhouding die bestaat tussen de contractpartijen. Maar wanneer het slachtoffer daarin slaagt, kan het rekenen op de effectieve sanctionering van de nietigheid.

[1] Advocaten aan de balie van Antwerpen.
[2] E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 103.
[3] Vonnis van het Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel d.d. 18 september 2014, hierboven gepubliceerd.
[4] Vonnis van het Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel d.d. 18 september 2014, hierboven gepubliceerd.
[5] Ce sont pas moins de cinq articles que le Code Civil consacre à la violence. Les textes ne brillent pas par leur qualité légistique. Ils doivent par ailleurs être complétés par les apports jurisprudentiels et doctrinaux.” in P. Wery, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2011, 249.
[6] Het wilsgebrek geweld/dwang is bij analogie van toepassing bij meerzijdige én eenzijdige rechtshandelingen: E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 104.
[7] Bij fysiek geweld ontbeert bij het slachtoffer zelfs elke instemming: P. Wery, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2011, 249: P. Van Ommeslaghe, Traité de droit civil belge. Les obligations, T. I, Brussel, Bruylant, 2013, 281.
[8] P. Wéry, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2011, 250.
[9] M. Grégoire, “La violence, vice du consentement”, JT 2009, (43) 43. Zie voor Frankrijk: J. Ghestin, La formation du contrat, Paris, LGDJ, 2013, 565-566, nr. 583.
[10] P. Wery, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2011, 250: de affectieve band moet ook in concreto bestaan, zodat de medecontractant de uitgelokte vrees aanvoelt alsof het rechtstreeks aan hemzelf zou zijn gericht.
[11] S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87; R. Van Ransbeeck, “Geldigheidsvoorwaarden” in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns, Algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, (321) 343; W. Van Gerven en A. Van Oevelen, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2015, 122.
[12] Historisch werd de noodtoestand niet aanvaard als dreiging. Het is pas door de invoering in de 20ste eeuw van bijzondere wetten en vermoedens van geweld voor de meest extreme gevallen (“Wet van 12 april 1947” in Cass. 12 juni 1953, RPS 1955, (19) 22-23, noot R. Philips) dat aanwezigheid van geweld werd aanvaard indien de misbruikplegende partij abnormale voordelen verkreeg door de dreiging met brand, verdrinking, levensgevaar. Wéry meent dat de extensieve interpretatie van het wilsgebrek bedrog en de leer van de gekwalificeerde benadeling hiertoe de aanleiding zijn geweest (P. Wery, Droit des obligations, Brussel, Larcier, 2011, 250-251).
[13] P. Van Ommeslaghe, Traité de droit civil belge. Les obligations, T. I, Brussel, Bruylant, 2013, 282 en 287.
[14] J. Del Corral, Dwaling, Gent, Larcier, 2011, 22; P. Wéry, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2011, 249.
[15] E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 104, nr. 4.
[16] S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87.
[17] E. Swaenepoel, Toetsing van het contractuele evenwicht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 690.
[18] Rechtspraak: zie het geannoteerde vonnis, Cass. 12 februari 1988, Arr.Cass. 1987-88, 758 en Pas. 1988, 697; Antwerpen 22 november 1995, AJT 1995-96, 463, noot R. Pascariello; Gent 15 januari 1991, RW 1991-92, 467 en TGR 1991, 12. Rechtsleer: S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87; R. Kruithof, H. Bocken, F. De Ly en B. De Temmerman, “Overzicht van rechtspraak. Verbintenissen (1981 -1992)”, TPR 1994, (171) 354.
[19] S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87.
[20] S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87.
[21] R. Van Ransbeeck, “Geldigheidsvoorwaarden” in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns, Algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, (321) 342; C. Parmentier, “La volonté des parties” in X (ed.), Les obligations contractuelles, Brussel, Editions du Jeune Barreau, 1984, (53) 70.
[22] P. Wéry, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2011, 252.
[23] M. Gregoire, “La violence, vice du consentement”, JT 2009, (43) 43; E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 109.
[24] S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87.
[25] M. Grégoire, “La violence, vice du consentement”, JT 2009, (43) 43; P. Van Ommeslaghe, Traité de droit civil belge. Les obligations, T. I, Brussel, Bruylant, 2013, 282, nr. 162.
[26] S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87, nr. 119.
[27] S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 88.
[28] R. Van Ransbeeck, “Geldigheidsvoorwaarden” in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns, Algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, (321) 344.
[29] E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 111.
[30] E. Swaenepoel, Toetsing van het contractuele evenwicht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 694-695.
[31] E. Swaenepoel, Toetsing van het contractuele evenwicht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 694.
[32] Rb. Aarlen 23 juli 1885, Cl.et B. XXXIV1886, (373) 373-377.
[33] E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 112.
[34] Rb. Aarlen 23 juli 1885, Cl.et B. XXXIV 1886, (373) 373-377.
[35] Brussel 7 februari 1964, Pas. 1965, II, p. 70.
[36] Bergen 6 januari 1986, RGAR 1989, nr. 11, 490.
[37] Rb. Luik 22 juni 1994, JLMB 1994, 1106.
[38] Vred. Grâce-Hollogne 27 november 2003, JLMB 2004, 1019-1024; S. Stijns, “De sanctionering van de wilsgebreken” in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (133) 165.
[39] Vred. Wervik 29 april 1997, T.Vred. 1999, 440.
[40] Vred. Doornik 9 mei 2000, JLMB 2001, 1520.
[41] Ingevoegd in het BW door de wet van 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013) (zie art. 488/1 et seq. BW) en T. Wuyts, De nieuwe wet op het bewind, Mechelen, Kluwer, 2014, 53-58.
[42] Brussel (6de k.) 21 juni 2006, JDF 2009, (159) 161-163.
[43] Rb. Aarlen 23 juli 1885, Cl.et B. XXXIV 1886, (373) 373-377.
[44] Zie ook supra, nr. 4.
[45] P. Wéry, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2011, 253.
[46] R. Van Ransbeeck, “Geldigheidsvoorwaarden” in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns, Algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, (321) 344.
[47] W. De Bondt, “Gebruik en misbruik van de economische machtspositie in het contractenrecht” (noot onder Brussel 7 november 1986), TBBR 1987, (147) 150.
[48] R. Van Ransbeeck, “Geldigheidsvoorwaarden” in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns, Algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, (321) 345.
[49] M. Grégoire, “La violence, vice du consentement”, JT 2009, (43) 43.
[50] P. Wéry, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2011, 250.
[51] Cass. 19 september 1983, Arr.Cass. 1983-84, 52; P. Van Ommeslaghe, Traité de droit civil belge. Les obligations, T. II, Brussel, Bruylant, 2013, nrs. 31-35; R. Houben, “Het verbod op rechtsmisbruik als beperking op de uitoefening van aandeelhoudersrechten” in J. Rozie, S. Rutten en A. Van Oevelen (eds.), Rechtsmisbruik, Antwerpen, Intersentia, 2015, (149) 150.
[52] S. Stijns, “Het verbod op misbruik van contractuele rechten: lees de bijsluiter voor gebruik!” in S. Stijns en P. Wery (eds.), De rol van de rechter in het contract - Le juge et le contrat, Brugge, die Keure, 2014, (75) 77.
[53] Brussel 7 november 1986, TBBR 1987, (147) 150.
[54] Antwerpen (5debis k.) 19 februari 2001, AJT 2000-01, 909.
[55] Gent 4 april 2005, DAOR 2005, afl. 76, 359.
[56] Kh. Hasselt 15 december 1988, TBH 1999, 721, noot J. Buyle en M. Delierneux.
[57] Arbh. Brussel 25 februari 1987, Soc.Kron. 1988, 129, noot I. Brandon; Arbrb. Nijvel 12 oktober 2005, JTT 2006, 65; S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87.
[58] Cass. 24 maart 2003, AR S.02.0092.F, Arr.Cass. 2003, afl. 3, 732; S. Stijns, Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, die Keure, 2005, 87.
[59] Arbrb. Nijvel 22 april 2008, Soc.Kron. 2009, 59.
[60] R. Van Ransbeeck, “Geldigheidsvoorwaarden” in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns, Algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, (321) 344; C. Parmentier, “La volonté des parties” in X (ed.), Les obligations contractuelles, Brussel, Editions du Jeune Barreau, 1984, (53) 71.
[61] Rb. Hasselt 5 januari 2009, Limb.Rechtsl. 2009, 139.
[62] E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch Recht in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 117; E. Swaenepoel, Toetsing van het contractuele evenwicht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 735.
[63] Gent 24 mei 1933, RPS 1936, 223. M. Wauters, “Garanties bij de overdracht van aandelen”, DAOR 1997, (17) 33.
[64] W. De Bondt, “Gebruik en misbruik van de economische machtspositie in het contractenrecht” (noot onder Brussel 7 november 1986), TBBR 1987, (147) 156.
[65] E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 105.
[66] F. Hellemans en B. Heynickx, “Wilsgebreken in het vennootschapsrecht” in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (171) 227.
[67] E. Swaenepoel, “Geweld, benadeling en gekwalificeerde benadeling: een stand van zaken naar Belgisch recht” in R. Van Ransbeeck (ed.), Wilsgebreken, Brugge, die Keure, 2006, (103) 105.