Antwerpen (4de k.)7 december 2015
Zaak: 2013/AR/1701 |
Tijdens een wegvervoer verdwijnen de goederen. De ladingbelanghebbende en zijn verzekeraar stellen een vordering in tegen de hoofdvervoerder, die op zijn beurt de ondervervoerder in vrijwaring roept. Hangende het geding regelt de hoofdvervoerder met de ladingbelanghebbende en diens verzekeraar. De eerste rechter oordeelde daarop dat de vrijwaringsvordering van de hoofdvervoerder tegen de ondervervoerder geen bestaansreden meer heeft, nu de hoofdvervoerder niet meer veroordeeld kan worden t.o.v. de ladingbelanghebbende. Het hof oordeelt echter dat enkel gebleken is dat de hoofdvervoerder een bedrag heeft betaald aan de verzekeraar van de ladingbelanghebbende, maar dat de ladingbelanghebbende niet formeel afstand van geding heeft gedaan, zodat diens vordering nog wel hangende was, en de vordering in vrijwaring derhalve niet zonder bestaansreden verklaard kon worden.
Wanneer de ondervervoerder enkel een binnenlands traject uitvoert, waartoe zijn opdracht ook beperkt was, en niet op de CMR-vrachtbrief vermeld staat als vervoerder (de vrachtbrief was opgesteld door de hoofdvervoerder en vermeldde enkel deze laatste), dan is hij niet toegetreden tot de internationale vervoerovereenkomst waarvan het binnenlandse traject een deel was, en is het CMR-verdrag niet van toepassing. De paraaf van de chauffeur van de ondervervoerder in vak 15 van de vrachtbrief maakt dit niet anders.