Article

– Koninklijk besluit van 23 oktober 2015 betreffende de uitvoering, wat de sociale kredietgevers en de werkgevers betreft, van artikel VII.3, § 4 van het Wetboek van economisch recht (BS 30 oktober 2015), in werking getreden op 1 november 2015, R.D.C.-T.B.H., 2016/3, p. 311-312

Koninklijk besluit van 23 oktober 2015 betreffende de uitvoering, wat de sociale kredietgevers en de werkgevers betreft, van artikel VII.3, § 4 van het Wetboek van economisch recht (BS 30 oktober 2015), in werking getreden op 1 november 2015

Dit koninklijk besluit geeft uitvoering aan artikel VII.3, § 4 van het Wetboek van economisch recht (“WER”), dat aan de Koning de bevoegdheid verleent bepaalde bepalingen van Boek VII. “Betalings- en kredietdiensten” van het WER buiten toepassing te verklaren op (1) kredietovereenkomsten waarbij een werkgever uitsluitend aan zijn werknemers rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager ligt dan op de markt gebruikelijk is een krediet toekent (“werkgeverskrediet”) en (2) kredietovereenkomsten waarbij overheidsinstellingen of door de bevoegde overheid erkende particuliere instellingen met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek rentevrij, tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, of tegen de marktrentevoet maar tegen gunstigere andere voorwaarden krediet toekennen (“sociale kredieten”).

Krachtens dit KB worden de werkgeverskredieten vrijgesteld, voor wat betreft consumentenkredieten, van de verplichting tot raadpleging van de Centrale ter beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument (art. VII.77, § 1, tweede en vijfde lid WER), het naleven van de regels inzake de termijn voor terugbetaling (art. VII.95 WER), de burgerlijke sancties van nietigheid of reductie van de verplichtingen van de consument wanneer de kredietgever zijn kredietwaardigheid niet beoordeelde (art. VII.195, tweede lid, 2° WER), en de van rechtswege vermindering tot de prijs bij contante betaling in geval van miskenning van de bepaling inzake de termijn van terugbetaling (art. VII. 196, eerste lid, 2° WER). Inzake het hypothecair krediet zijn de werkgeverskredieten vrijgesteld van de verplichtingen m.b.t. de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (art. VII.148 t.e.m. art. VII.157 WER), het naleven van de bepalingen inzake de toegang tot de activiteit van de kredietgevers en de kredietbemiddelaars (art. VII.158 t.e.m. art. VII.188 WER) en het recht op terugbetaling als sanctie voor de inbreuk op een verplichting of verbod opgenomen in de bepalingen inzake het hypothecair krediet (art. VII.209 WER).

Het KB verklaart de sociale kredieten, voor wat betreft de regelgeving inzake consumentenkredieten, vrij van de toepassing van de regels inzake de termijn voor terugbetaling (art. VII.95 WER) en het vereiste van een burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor het bemiddelen inzake consumentenkredieten zonder ingeschreven te zijn in het door de FSMA bijgehouden register (art. VII.184, § 1, tweede lid, 4° WER). Op het vlak van hypothecaire kredieten stelt het KB de sociale kredieten vrij van de toepassing van bepaalde vergunningsvoorwaarden (art. VII.161 t.e.m. art. VII.164 WER), bepaalde voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening (art. VII.167 t.e.m. art. VII.169 en art. VII.171 WER) en het vereiste van een burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor het bemiddelen inzake consumentenkredieten zonder ingeschreven te zijn in het door de FSMA bijgehouden register (art. VII.180, § 2, eerste lid, 4° WER).

CONSUMENTENRECHT - NATIONAAL RECHT
Consumentenkrediet - Algemeen - Bank- en kredietwezen - Hypothecair krediet
DROIT DE LA CONSOMMATION - DROIT NATIONAL
Crédit à la consommation - Généralités - Banque et crédit - Crédit hypothécaire