Article

Actualité : Gent, 19/10/2015, R.D.C.-T.B.H., 2016/1, p. 105-106

Gent 19 oktober 2015

Zaak: 2014/AR/1344
CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMING
Gerechtelijke reorganisatie - Algemene bepalingen


CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Dispositions générales


In de mate dat de schuldvorderingen ten aanzien van de schuldenaar beantwoorden aan prestaties uitgevoerd tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie door zijn medecontractant, en ongeacht of zij voortvloeien uit nieuwe verbintenissen van de schuldenaar of uit overeenkomsten die lopen op het ogenblik van het openen van de procedure, worden zij beschouwd als boedelschulden in een navolgende vereffening of faillissement tijdens de periode van reorganisatie of na het beëindigen ervan, in zoverre er een nauwe band bestaat tussen de beëindiging van de procedure en die collectieve procedure (art. 37 WCO). De betwisting in dit arrest betreft de vraag of de bedrijfsvoorheffing, door de Belgische Staat geheven op lonen van werknemers, die tijdens een procedure tot gerechtelijke reorganisatie betaald werden, al dan niet een boedelschuld vormt in een navolgend faillissement. De rechtspraak van het Hof van Cassatie is niet eenduidig op dit punt (vgl. Cass. 27 maart 2015, TBH 2015, 596-599 (geen boedelschuld) en Cass. 16 mei 2014, TBH 2015, 569-572 (wel een boedelschuld)).

De eerste rechter oordeelde dat de bedrijfsvoorheffing haar oorzaak vindt in de arbeidsovereenkomst met de werknemers en derhalve een boedelschuld is, ongeacht de wettelijke oorsprong van de verplichting (in hoofde van de werkgever) om de bedrijfsvoorheffing te betalen. Het hof van beroep hervormt het bestreden vonnis. Tegen de kwalificatie van de bedrijfsvoorheffing als boedelschuld pleiten de volgende elementen:

    • met artikel 37 WCO heeft de wetgever een wettelijke boedelschuld gecreëerd, die een uitzondering vormt op het principe van de gelijkheid van de schuldeisers. Uitzonderingen moeten beperkend geïnterpreteerd worden;
    • de Belgische Staat is te onderscheiden van de werknemer. Deze laatste heeft prestaties geleverd en is eventueel als medecontractant van de schuldenaar te beschouwen. De Belgische Staat heeft geen prestaties verricht en vordert op grond van specifieke wettelijke bepalingen;
    • de Belgische Staat levert geen rechtstreekse bijdrage tot de continuïteit van de onderneming. De door de schuldenaar verschuldigde bedrijfsvoorheffing is een gevolg van de continuïteit, geen voorwaarde daartoe.

    Zie in dezelfde zin: Kh. Luik 25 november 2015, A/15/395.