Article

Actualité : Pb.C. 294 van 7 september 2015Hof van Justitie, 09/07/2015, R.D.C.-T.B.H., 2016/1, p. 102

Hof van Justitie 9 juli 2015, Pb.C. 294 van 7 september 2015

Maria Bucura / SC Bancpost SA

Zaak: C-348/14
CONSUMENTENKREDIET
Controle en toezicht - Onrechtmatige bedingen


CRÉDIT À LA CONSOMMATION
Contrôle et surveillance - Clauses abusives


Deze zaak betrof een prejudiciële vraag betreffende de interpretatie van richtlijn nr. 87/102/CE betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (zoals vervangen door richtlijn nr. 2008/48/EEG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten), in de context van een consumentenkredietovereenkomst gelinkt aan het gebruik van een kredietkaart, waarbij een persoon zich medeschuldenaar van dit krediet stelde.

In deze zaak oordeelde het Hof dat artikel 1, 2., a) van richtlijn nr. 87/102/EEG en artikel 2, b) van richtlijn nr. 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus moeten worden uitgelegd dat een natuurlijke persoon die medeschuldenaar is van een met een verkoper gesloten overeenkomst, voor zover hij handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijf of beroep en indien hij zich bevindt in een analoge situatie als de schuldenaar, dezelfde bescherming moet krijgen op grond van voormelde richtlijnen. Het Hof wees daarbij in het bijzonder op het recht om de essentiële informatie te verkrijgen die hen toestaat om de draagwijdte te beoordelen van de verplichtingen die zij opnemen t.a.v. de professionele kredietverlener.

Voorts was het Hof van mening dat artikel 6, 1. van richtlijn nr. 93/13/EEG zodanig moet worden uitgelegd, dat het aan de nationale rechter staat om ambtshalve te onderzoeken of bedingen van een tussen de consument en de verkoper gesloten overeenkomst oneerlijk zijn in de zin van die bepaling, zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt.

Ten derde was het Hof van mening dat de artikelen 3 t.e.m. 5 van richtlijn nr. 93/13/EEG aldus moeten worden uitgelegd dat de rechter bij zijn beoordeling van het oneerlijke karakter van de bedingen van een consumentenkredietovereenkomst, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in acht moet nemen. Een beslissende rol bij deze beoordeling speelt de vraag of de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd, zodat een gemiddelde consument, namelijk een normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende consument, aan de hand daarvan de kosten kan ramen. Voorts is ook de omstandigheid beslissend dat de consumentkredietovereenkomst niet de gegevens bevat die, gelet op de aard van de goederen of diensten waarop die overeenkomst betrekking heeft, essentieel wordt geacht, met name de in artikel 4 van richtlijn nr. 87/102 voorgeschreven gegevens.