Article

Arrondissementsrechtbank West-Vlaanderen, 21/11/2014, R.D.C.-T.B.H., 2015/2, p. 241-243

Arrondissementsrechtbank West-Vlaanderen 21 november 2014

BEVOEGDHEID
Materiële bevoegdheid - Rechtbank van koophandel - Algemene bevoegdheid rechtbank van koophandel - Vordering van of tegen burgerlijke vennootschappen met handelsvorm - Advocatenvennootschappen
Wanneer artikel 573, 1°, van het gerechtelijk wetboek bepaalt dat rechtbank van koophandel in eerste aanleg van de geschillen tussen ondernemingen kennis neemt, gaat het begrip onderneming veel verder dan het begrip koopman en wordt begrepen als de natuurlijke of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, wat het begrip winstbejag overstijgt en als gevolg heeft dat ook vorderingen van en tegen burgerlijke vennootschappen met handelsvorm, met inbegrip van vennootschappen die het verlenen van diensten door advocaten tot doel hebben, tot de bevoegdheid van de rechtank van koophandel horen.
COMPÉTENCE
Compétence matérielle - Tribunal de commerce - Compétence générale du tribunal de commerce - Action de et contre des sociétés civiles à forme commerciale - Associations d'avocats
Lorsque l'article 573, 1°, du code judiciaire dispose que le tribunal de commerce connaît en premier ressort des contestations entre entreprises, la notion d'entreprise va beaucoup plus loin que celle de commerçant et est entendue comme la personne physique ou morale qui poursuit de manière durable un but économique, ce qui dépasse le concept de but de lucre et a pour conséquence que les actions de et contre des sociétés civiles à forme commerciale, en ce compris celles qui ont pour objet la prestation de services d'avocats, relèvent de la compétence du tribunal de commerce.

BV-BVBA Advokatenkantoor L. Ockier / NV Matthi

Zet.: D. Huygebaert (ondervoorzitter, wnd. voorzitter), M. Martens (rechter), D. Vermeersch (dienstdoende voorzitter), P. Dauw (vrederechter)
Pl.: Mr. F. Verstraete
1. De rechtspleging

Eisende partij werd regelmatig opgeroepen voor de openbare terechtzitting van 17 oktober 2014; op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2017 werd de raadsman van eisende partij gehoord.

De heer M. Florens, eerste substituut-procureur des Konings, werd gehoord in zijn advies, dat gelet op de omstandigheden van de zaak terstond mondeling op de terechtzitting werd uitgebracht. Er werd niet gerepliceerd op het advies.

Kennis werd genomen van het dossier van de rechtspleging.

Gezien het verwijzingsvonnis van de Vrederechter van het tweede kanton Kortrijk van 16 september 2014.

Artikel 2 en volgende van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken werden nageleefd.

2. Feiten en gegevens van de vorderingen

Met het exploot van 16 juli 2014 gaat eiseres over tot dagvaarding van verweerster voor de vrederechter van het tweede kanton Kortrijk en vordert zij om verweerster te veroordelen tot het betalen van een bedrag van 1.355,17 EUR, vermeerderd met een rente, gelijk aan 8,5%, op 1.302,66 EUR vanaf 13 juni 2014 tot de dag van de effectieve betaling, en tot het betalen van de aan haar zijde begrote kosten van het geding.

In de gedinginleidende akte voert eiseres aan dat zij de raadsman was van verweerster in een juridische procedure, verweerster het bedrag van 1.302,66 verschuldigd is ingevolge een provisienota van 20 december 2013 voor een bedrag van 1.000 EUR en een ereloonnota van 30 december 2013 voor een bedrag van 302,66 EUR, verweerster daartoe meermaals schriftelijk in gebreke werd gesteld, zij op deze ingebrekestellingen niet reageerde en evenmin overging tot betaling, er een contractuele wanprestatie in hoofde van verweerster bestaat, zij gerechtigd is op de door haar begrote intresten en de rechtbanken van het arrondissement Kortrijk bevoegd zijn, aangezien de prestaties op haar kantoor werden geleverd.

Volgens het proces-verbaal van de zitting van 2 september 2014 vorderde eiseres verstek en vonnis overeenkomstig haar herleide vordering en werd verstek verleend ten aanzien van verweerster.

Met het vonnis van de Vrederechter van het tweede kanton Kortrijk van 16 september 2014 wordt de zaak, rechtdoende bij verstek en bij toepassing van artikel 640 van het Gerechtelijk Wetboek, verwezen naar de Arrondissementsrechtbank om te horen beslissen over de door de Vrederechter ambtshalve opgeworpen exceptie van materiële onbevoegdheid, gesteund op artikel 573, eerste lid, 1° van het Gerechtelijk Wetboek.

Met betrekking tot de door hem gereleveerde bevoegdheidsproblematiek overweegt de verwijzingsrechter dat zowel eiseres als verweerster in de kruispuntbank van ondernemingen zijn ingeschreven en de vraag zich stelt of er in casu sprake is van een geschil in de zin van het hierna besproken artikel 573, eerste lid, 1° van het Gerechtelijk Wetboek.

3. Beoordeling

Naar luid van artikel 573, eerste lid, 1° van het Gerechtelijk Wetboek neemt de rechtbank van koophandel kennis van “de geschillen tussen ondernemingen, namelijk tussen alle personen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven, die betrekking hebben op een handeling welke is verricht in het kader van de verwezenlijking van dat doel en die niet onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges vallen”.

Deze bepaling werd met artikel 2 van de wet van 26 maart 2014 (BS 22 mei 2014) ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek en trad overeenkomstig zijn artikel 17 met ingang van 1 juli 2014 in werking.

Het basisbeginsel inzake bevoegdheid van deze wet bestaat erin dat de geschillen met betrekking tot ondernemingen bij voorkeur aan de rechtbank van koophandel moeten worden voorgelegd, met uitzondering van de geschillen die onder het arbeidsrecht of onder het sociaal zekerheidsrecht ressorteren (MvT, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3076/001, 6).

Het begrip “onderneming” gaat veel verder dan het begrip koopman en wordt door deze wet begrepen als de persoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, wat het begrip winstbejag overstijgt (MvT, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3076/001, 8; Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Senaat 2013-14, nr. 2465/2, 2 en 3; B. Allemeersch, “De bevoegdheidsherverdeling” in B. Allemeersch, P. Taelman, P. Van Orshoven en B. Vanlerberghe (eds.), Nieuwe Justitie, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 65, nr. 30). De handeling, gesteld met een economisch doel, is de handeling van levering van goederen of diensten op een bepaalde markt, kan niet beperkt worden tot daden van koophandel en is gesteld in een organisatie die gericht is op rentabiliteit, waarbij het winstgevend doel van de handeling op zich niet vereist is (I. Verougstraete en J.-Ph. Lebeau, “Transfert de compétences: le tribunal de commerce devient le juge naturel de l'entreprise”, TBH 2014, 547, nr. 7).

Als gevolg van dit uitgangspunt is de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel thans in geen geval meer beperkt tot vorderingen van en tegen handelsvennootschappen als zodanig, maar omvat deze bevoegdheid ondermeer ook vorderingen van en tegen de burgerlijke vennootschappen met handelsvorm, wat vroeger reeds werd voorgestaan (MvT, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3076/001, 6 en 7). Van zodra het statutair doel van een vennootschap economische activiteiten vooropstelt, is de rechtbank van koophandel bevoegd, vermits ook vennootschappen, die geen handelsvennootschappen zijn, activiteiten met een economisch doel kunnen ontwikkelen (I. Verougstraete en J.-Ph. Lebeau, “Transfert de compétences : le tribunal de commerce devient le juge naturel de l'entreprise”, TBH 2014, 548, nr. 9).

Eiseres is een burgerlijke vennootschap onder de vorm van een BVBA. Ze is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Haar doel bestaat in het verlenen van diensten door advocaten. Eiseres levert derhalve diensten op een bepaalde markt en streeft op duurzame wijze een economisch doel na. De door eiseres gestelde handeling, met name het verlenen van advies of het optreden voor de rechtscolleges, is verricht in de verwezenlijking van dit doel, terwijl verweerster, zijnde een handelsvennootschap en ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, beroep deed op eiseres in het kader van haar economische activiteiten.

Vaststellende dat de vordering niet tot de bijzondere bevoegdheid van een ander rechtscollege behoort, is de rechtbank van koophandel dus bevoegd om kennis te nemen van de vordering.

Op grond van de argumentatie dat de vennootschappen van ondermeer advocaten thans uitdrukkelijk uitgesloten zijn in artikel 574, enig lid, 1° van het Gerechtelijk Wetboek, zou niet tot de onbevoegdheid van de rechtbank van koophandel kunnen worden besloten. Deze uitzondering werd gemaakt omdat de rechtbank van eerste aanleg, die reeds kennis neemt van diverse geschillen van vrije beroepen, beter geplaatst is om kennis te nemen van zulke geschillen (MvT, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3076/001, 11).

Dat de vennoten en medewerkers van eiseres de beoefenaars van een vrij beroep zijn, is bij huidige beoordeling in wezen dienend. Hoe dan ook stelt de rechtbank vast dat artikel 573, enig lid, 1° van het Gerechtelijk Wetboek de beoefenaars van een vrij beroep niet uitsluit en dat de beoefenaars van een vrij beroep te beschouwen zijn als ondernemingen in de zin van voorzegde bepaling, wat spoort met de wet van 16 januari 2013 tot oprichting van een Kruispuntbank voor Ondernemingen die de registratieplicht sinds 2009 heeft uitgebreid tot vrije beroepers, met de rechtspraak van het Hof van Justitie, die de beoefenaars van een vrij beroep onder het begrip onderneming onderbrengt (B. Allemeersch, “De bevoegdheidsherverdeling” in B. Allemeersch, P. Taelman, P. Van Orshoven en B. Vanlerberghe (eds.) Nieuwe Justitie, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 67, nr. 33, verwijzend naar : HvJ 12 september 2000, C-180/98-C-184/98, Pavlov e.a. para 77; HvJ 19 februari 2002, C-309/99, Wouters e.a., para. 45-49), en met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, waarin wordt geoordeeld dat de uitsluiting van vrije beroepen uit de Wet Marktpraktijken ongrondwettig is (B. Allemeersch, “De bevoegdheidsherverdeling” in B. Allemeersch, P. Taelman, P. Van Orshoven en B. Vanlerberghe (eds.) Nieuwe Justitie, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 67, nr. 33, verwijzend naar : GwH 6 april 2011, nr. 55/2011; GwH 15 december 2011, nr. 192/2011; GwH 9 juli 2013, nr. 99/2013). Dit geldt ook voor advocaten. De vaststelling dat artikel 574, enig lid, 1° van het Gerechtelijk Wetboek thans ondermeer voor advocaten een uitdrukkelijke uitzondering maakt, staat het voorgaande niet in de weg en maakt - anders dan bepaalde rechtsleer (I. Veroug­straete en J.-Ph. Lebaeau, “Transfert de compétences: le tribunal de commerce devient le juge naturel de l'entreprise”, TBH 2014, 548, nr. 10) stelt - geen argument uit om tot het tegendeel te besluiten. Zoals hiervoor werd overwogen, werd deze uitzondering gemaakt, omdat de rechtbank van eerste aanleg, die reeds kennis neemt van diverse geschillen van vrije beroepen, beter geplaatst is om kennis te nemen van zulke geschillen (MvT, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3076/001, 11).

Terecht heeft de verwijzingsrechter zijn bevoegdheid in twijfel getrokken. De rechtbank van koophandel Gent, afdeling Kortrijk, is, bij toepassing van artikel 573, enig lid, 1° en 624, enig lid, 2° van het Gerechtelijk Wetboek, bevoegd om kennis te nemen van de vordering.

OM DEZE REDENEN,

DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK,

Rechtdoende bij verstek.

Verzendt de zaak naar de rechtbank van koophandel Gent, afdeling Kortrijk.

(…)


Note / Noot

Het hier gepubliceerde vonnis wordt met uitgebreide redenen omkleed.

Er zal gewoon worden opgemerkt dat sinds de inwerkingtreding van de wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het gerechtelijk wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde (BS 10 december 2013), de arrondissementsrechtbank uit vier leden is samengesteld (art. 74 Ger.W.): naast de voorzitters van de drie rechtbanken (eerste aanleg, koophandel, arbeid) die er sinds de inwerkingtreding van het gerechtelijk wetboek in zetelden, zetelt nu ook de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank.