Article

Artikel 5, 3. Brussel I-Verordening laat niet toe verweerder te dagen op de plaats van de schadeverwekkende handeling van de mededader – De terugvordering door een overheidslichaam van een te veel betaald bedrag na een administratieve procedure valt onder de Brussel I-Verordening, R.D.C.-T.B.H., 2015/1, p. 53-56

EUROPEES EN INTERNATIONAAL GERECHTELIJK RECHT
Executie en bevoegdheid - Verordening EG nr. 44/2001 van 22 december 2000 - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Bevoegdheid - Bijzondere bevoegdheidsregeling - Artikel 5, 3.
Artikel 5. 3. Brussel I-Verordening staat niet toe uit de plaats van de handeling die een van de veronderstelde veroorzakers van schade - die geen partij is bij het geding - ten laste wordt gelegd, rechterlijke bevoegdheid af te leiden ten aanzien van een andere veronderstelde schadeveroorzaker die niet heeft gehandeld in het rechtsgebied van het aangezochte gerecht.
DROIT JUDICIAIRE EUROPÉEN ET INTERNATIONAL
Compétence et exécution - Règlement CE n° 44/2001 du 22 décembre 2000 - Compétence judiciaire, reconnaissance et exécution des décisions en matière civile et commerciale - Compétence - Règle de compétence spéciale - Article 5, 3.
L'article 5. 3. du Règlement Bruxelles I ne permet pas d'établir au titre du lieu du fait générateur imputé à l'un des auteurs supposés d'un dommage, qui n'est pas partie au litige, une compétence juridictionnelle à l'encontre d'un autre auteur qui n'a pas agi dans le ressort de la juridiction saisie.
Artikel 5, 3. Brussel I-Verordening laat niet toe verweerder te dagen op de plaats van de schadeverwekkende handeling van de mededader - De terugvordering door een overheidslichaam van een te veel betaald bedrag na een administratieve procedure valt onder de Brussel I-Verordening
Cedric Vanleenhove [1]
1. Melzer / MF Global UK Ltd.
1.1. Feitenconstellatie

1.Tweede bovenstaand arrest betreft het antwoord op een prejudiciële vraag inzake artikel 5, 3. Brussel I-Verordening. Deze vraag werd gesteld door het Landgericht Düsseldorf in een zaak tussen de Heer Melzer, wonende in Berlijn (Duitsland) en MF Global UK Ltd. (MF Global), een beursmakelaar gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk). De eiser was door het in Düsseldorf (Duitsland) gevestigde bedrijf Weise Wertpapier Handelsunternehmen (WWH) telefonisch gecontacteerd en als klant geworven. WWH opende voor Melzer een rekening bij MF Global in Londen. Op die rekening voerde MF Global tegen betaling beurstermijntransacties uit. In de jaren 2002 en 2003 stortte Melzer in totaal een som van 172.000 EUR op een bepaalde rekening bij MF Global. De investering liep echter faliekant af en Melzer verloor het hele bedrag, op net geen 1.000 EUR na.

2.Melzer besloot een vordering tot schadevergoeding (ten belope van het geleden verlies) in te stellen tegen MF Global bij het Landgericht Düsseldorf. De eiser baseerde zijn vordering tegen MF Global op onrechtmatige daad, ook al bestond tussen partijen een overeenkomst. Volgens Melzer was MF Global medeplichtig aan de opzettelijke wederrechtelijke schadetoebrenging door WWH. We beschikken niet over verdere informatie over de zaak maar het lijkt er dus op dat Melzer zich ervan weerhield zijn pijlen op WWH zelf te richten.

1.2. De basisregel van de Brussel I-Verordening: woonplaats van de verweerder

3.Het basisprincipe van de Brussel I-Verordening is gelegen in artikel 2. Dat artikel stelt dat de bevoegde rechter die is van de lidstaat waar de verweerder zijn/haar woonplaats heeft en dit ongeacht zijn/haar nationaliteit. De woonplaats van rechtspersonen of vennootschappen wordt ingevolge artikel 60 van de Brussel I-Verordening bepaald op grond van de plaats waar zich hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging bevindt. Melzer moest MF Global dus in principe dagen voor de gerechten van Londen.

1.3. Het bijkomend forum van artikel 5, 3.

4.De verordening voorziet echter in een alternatief forum voor vorderingen uit onrechtmatige daad. Artikel 5, 3. bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad in een andere lidstaat voor de gerechten van de “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” opgeroepen kan worden. Aangezien de verordening deze plaats niet definieert, moet naar de rechtspraak van het Hof van Justitie teruggegrepen worden om de precieze inhoud ervan te kennen.

5.Het Hof poneerde in het arrest Bier dat ingeval de plaats van de schadeverwekkende gebeurtenis (locus acti) niet samenvalt met de plaats waar de schade is ontstaan (locus damni) onder de uitdrukking “plaats waar het s­chadebrengende feit zich heeft voorgedaan” zowel de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort) als de plaats van de schadeveroorzakende handeling moet worden begrepen (Handlungsort[2]. Elk van beide fora draagt nuttig bij tot de bewijslevering en de procesvoering in buitencontractuele geschillen en waarborgt op die manier het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de geadieerde rechter [3]. De eiser kan bijgevolg kiezen voor welk gerecht hij zijn vordering instelt [4].

1.4. Foutieve interpretatie van de locus damni

6.Wat de plaats van de schade (locus damni) betreft, had het Landgericht Düsseldorf gesteld dat deze zich in Duitsland (maar meer specifiek in Berlijn) bevond (waardoor zij op dat vlak dus geen bevoegdheid kon opnemen). Dit lijkt ons foutief. De feiten van onderhavige zaak doen denken aan het arrest Kronhofer. Laatstgenoemde, wonende in Oostenrijk, was er telefonisch toe aangezet om een call-optietransactie voor aandelen te sluiten. Hij had daartoe 82.500 USD overgemaakt op een beleggersrekening in Duitsland. Kronhofer kreeg maar een gedeelte van zijn investering terug nadat een deel verloren ging in speculatieve call-opties op de beurs van Londen. Het Hof verduidelijkte dat de uitdrukking “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” niet ook de plaats omvat waar de verzoeker woont of waar zich het “centrum van zijn vermogen” bevindt op de enkele grond dat hij aldaar financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit het in een andere verdragssluitende staat ingetreden en door hem geleden verlies van onderdelen van zijn vermogen [5]. De Oostenrijkse gerechten waren dus niet bevoegd voor de financiële schade geleden in Duitsland. Dezelfde regel geldt in de geannoteerde zaak. Melzer leed verlies in Londen en niet in Duitsland. De rechtbanken van zijn woonplaats kunnen dus geen bevoegdheid opnemen. Dit alles is echter maar een randbemerking aangezien de prejudiciële vraag geen betrekking had op de locus damni maar wel op de plaats van de schadeverwekkende handeling (locus acti).

1.5. Artikel 5, 3. biedt geen bevoegdheid ten aanzien van MF Global in Düsseldorf

7.Wat de plaats van de schadeveroorzakende handeling (locus acti) betreft, vroeg het Landgericht Düsseldorf zich af of zij haar bevoegdheid ten aanzien van MF Global kan baseren op de handelingen van WWH. Immers, verweerder MF Global trad enkel te London op waardoor zij in principe enkel in London gevat kan worden (zowel op basis van art. 2 als op basis van art. 5, 3.). Indien de handelingen van WWH (in Düsseldorf) als aanknopingspunt voor bevoegdheid ten aanzien van MF Global aangemerkt kunnen worden, kan de rechtbank in Düsseldorf zich uitspreken over de vordering van Melzer tegen MF Global. De inspiratie voor deze prejudiciële vraag vond het Landgericht in het Duits recht. Krachtens dat Duits recht is het mogelijk bevoegdheid te baseren op de plaats waar mededaders of medeplichtigen aan de onrechtmatige daad schade veroorzaakt hebben.

8.Het Hof van Justitie beantwoordt de gestelde vraag - logischerwijs - negatief. Het herinnert eraan dat artikel 5, 3. een uitzondering vormt op artikel 2 en daarom restrictief geïnterpreteerd dient te worden. Er is geen aanknopingspunt tussen de verweerder en het rechtsgebied van de rechtbank in Düsseldorf. Het Hof verwerpt de aanknoping van mededaderschap of medeplichtigheid zoals voorzien in het Duits recht. Een aantijging van mededaderschap of medeplichtigheid is snel gemaakt en zou vereisen dat een gerecht voor zijn bevoegdheid een onderzoek moet voeren naar de gegrondheid van de vordering. Daartoe zou de rechter zich moeten laten leiden door het nationaal recht. Het toelaten van nationale rechtsregels leidt dan tot uiteenlopende oplossingen in de lidstaten. Een aanknopingspunt voor bevoegdheid koppelen aan criteria uit het nationaal recht ondermijnt de doelstellingen van rechtszekerheid en voorzienbaarheid die aan de Brussel I-Verordening ten grondslag liggen. De plaats waar WWH haar schadeverwekkende handeling stelde kan dus niet dienen om bevoegdheid ten aanzien van MF Global te doen ontstaan. In Hi Hotel / Spoering bevestigde het Hof deze rechtspraak [6].

9.Het Hof vermeldde nog dat andere bevoegdheidsgronden steeds mogelijk blijven. Zo kan een partij op basis van artikel 6, 1. bijvoorbeeld gedaagd worden in het forum waar een medeverweerder woonplaats heeft (in casu dus niet mogelijk aangezien MF Global de enige verweerder was). Het tweede geannoteerde arrest behandelt onder andere die bepaling.

2. Land Berlin / Sapir e.a.
2.1. Feiten

10.Deze zaak behandelt de vordering tot teruggave van het te veel betaalde bedrag na een bestuurlijke procedure tot herstel van de schade veroorzaakt door het verlies van een stuk grond tijdens de vervolgingen in het nazitijdperk. De rechtsvoorganger van verweerders, de heer Busse, was eigenaar van een stuk grond in het voormalige Oost-Berlijn. Hij werd door het naziregime vervolgd en gedwongen zijn grond te verkopen aan een derde partij. De Duitse Democratische Republiek onteigende nadien het stuk grond en voegde het via herverkaveling toe aan andere stukken grond waarvan zij eigenaar was. Na de hereniging van Duitsland in 1989 werd het gehele perceel gedeeld eigendom van het Land Berlin en de Duitse Bondsrepubliek.

11.De verweerders (tien rechtsopvolgers alsook hun vertegenwoordigende advocaat) stelden als rechtsopvolgers van Busse een vordering tot restitutie van het oorspronkelijke stuk grond in. Het Land Berlin en de Duitse Bondsrepubliek verkochten het na herverkaveling gevormde perceel echter aan een investeerder. Nadien kwam evenwel vast te staan dat, alhoewel verweerders het stuk grond niet konden revindiceren, zij wel recht hadden op het aandeel in de verkoopprijs dat met het stuk grond van hun rechtsvoorganger overeenstemde. Het Land Berlin stond voor die betaling in maar beging daarbij echter een vergissing. Zij keerde de verweerders de gehele verkoopsom uit in plaats van hun aandeel daarin. Het Land Berlin stelde daarop voor de Duitse gerechten een vordering tot teruggave van het te veel betaalde in. Tegen de vertegenwoordigende advocaat werd een buitencontractuele vordering wegens onrechtmatig handelen ingespannen.

2.2. Terugvordering onverschuldigd bedrag na administratieve procedure is een burgerlijke zaak in de zin van de Brussel I-Verordening

12.Voor het Bundesgerichtshof rees vooreerst de vraag op of dergelijke vordering een burgerlijke zaak in de zin van artikel 1, 1. Brussel I-Verordening betreft. Geschillen die publiekrechtelijk van aard zijn vallen immers buiten het toepassingsgebied van de Brussel I-Verordening. Het Hof van Justitie antwoordt hierop bevestigend, daarbij verwijzend naar een aantal feitelijke kenmerken van de vordering en de onderliggende procedure tot schadeloosstelling.

13.Het is vaste rechtspraak dat een geschil tussen een particulier en een overheidsinstantie onder de Brussel I-Verordening kan vallen, op voorwaarde dat het overheidslichaam niet krachtens overheidsbevoegdheid ageert [7]. Bij het onderzoek van de grondslag en de wijze van instellen van de hoofdvordering wijst het Hof erop dat de verplichting tot schadeloosstelling van de slachtoffers van het naziregime voor alle eigenaars geldt, of die nu particulier dan wel overheidsinstantie zijn. Bovendien is de voor de benadeelden te volgen administratieve procedure steeds dezelfde, of de eigenaar een particulier dan wel een overheidslichaam is. Verder is het zo dat de hoofdvordering ertoe strekt een onverschuldigde betaling terug te vorderen. Het te veel betaalde valt buiten de administratieve procedure die ingericht is voor de benadeelden van het naziregime. De eigenaar die dergelijke onterechte betaling uitvoert, moet de ontvangers altijd dagen voor de burgerlijke rechtbanken en gebruikt daarbij de privaatrechtelijke rechtsgrond van de ongerechtvaardigde verrijking. Deze redenen leiden het Hof tot de conclusie dat het Land Berlin niet handelde krachtens overheidsbevoegdheid en dat de zaak aldus onder artikel 1, 1. van de Brussel I-Verordening gebracht kon worden.

14.Alhoewel de beslissing van het Hof op dit punt logisch voorkomt, kunnen toch een aantal opmerkingen geformuleerd worden. De procedure tot schadeloosstelling kan inderdaad tussen twee privépersonen gevoerd worden. Daarbij mag echter niet uit het oog verloren worden dat de overheid niet altijd zelf eigenaar werd van de stukken grond maar zij wel steeds als “onteigende” instantie aan de basis stond van het verlies van de grond. De te volgen procedure is ook tussen privépersonen administratief van aard. Dit alles zou bijdragen aan het publiekrechtelijk (in plaats van burgerlijk) karakter van de onderhavige zaak.

Tegen het argument dat de vordering tot terugbetaling van het te veel gestorte verschilt van de eigenlijke administratieve procedure, kunnen ook een aantal bemerkingen opgeworpen worden. Men zou kunnen argumenteren dat de vordering tot terugbetaling nog altijd geënt blijft op de oorspronkelijke administratieve procedure. Het feit dat deze vordering gebracht moet worden voor een burgerlijke rechtbank zou niet doorslaggevend mogen zijn aangezien de begrippen in de Brussel I-Verordening een autonome interpretatie behoeven. Dat de vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking in het Duits recht als burgerlijk gekwalificeerd wordt, zou onder die gedachtegang dus ook niet mogen doorwegen. Ondanks deze kritieken, verdient de beslissing van het Hof van Justitie o.i. toch goedkeuring.

Ten slotte kwamen nog twee vragen inzake de interpretatie van artikel 6, 1. naar voren.

2.3. Artikel 6, 1.: het forum van de medeverweerder

15.Artikel 6, 1. laat een eiser toe een verweerder te dagen in de woonplaats van een andere verweerder. Voorwaarde hiervoor is wel dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.

16.De tien eerste verweerders wilden ruimere vergoedingsaanspraken doen gelden. Zij meenden recht te hebben op de ontvangen som aangezien zij van mening waren dat het perceel onder de marktwaarde verkocht was. Hun vertegenwoordigende advocaat uitte dergelijke vergoedingsaanspraak als verweer uiteraard niet. Het Hof van Justitie moest aldus oordelen of artikel 6, 1. in die omstandigheden van toepassing kon zijn op alle elf verweerders.

17.Het Hof van Justitie oordeelde reeds dat beslissingen niet reeds onverenigbaar geacht kunnen worden door een divergentie in de beslechting van het geschil. De divergentie moet zich voordoen in het kader van eenzelfde situatie, zowel rechtens als feitelijk [8]. Bovendien is het zo dat artikel 6, 1. niet vereist dat de vorderingen die tegen de respectievelijke verweerders ingesteld worden dezelfde rechtsgrondslag hebben [9].

18.Het Hof van Justitie oordeelt in de geannoteerde zaak terecht dat de hoofdvorderingen (gebaseerd op enerzijds ongerechtvaardigde verrijking voor wat betreft de tien eerste verweerders en anderzijds op onrechtmatige daad voor wat betreft hun raadsman) alsook de daartegen opgeworpen tegenvorderingen (de verruimde vergoedingsaanspraken van de eerste tien verweerders) gestoeld zijn op een zelfde situatie, zowel rechtens als feitelijk. Zij vloeien allen immers voort uit het recht op schadeloosstelling en het verkeerdelijk uitgekeerde bedrag. Deze eenheid wordt niet doorbroken door het feit dat de vordering tegen de advocaat op een andere rechtsgrond gebaseerd is. Daarnaast worden de verweeraanspraken pas behandeld na de beoordeling van de hoofdvorderingen en doen zij dus ook geen afbreuk aan deze eenheid.

19.Er moest ook duidelijkheid geschapen worden omtrent de mogelijkheid om medeverweerders met woonplaats buiten de Europese Unie op basis van artikel 6, 1. te dagen in Duitsland samen met verweerders met woonplaats binnen de Europese Unie. Immers, vier verweerders, waaronder Sapir, hadden hun woonplaats in Israël. Deze vraag kon eenvoudig beantwoord worden. Het staat buiten kijf dat de Brussel I-Verordening vereist dat de medeverweerder woonplaats heeft in een lidstaat van de Europese Unie. Artikelen 5 en 6 zijn afwijkingen van het basisprincipe van artikel 2. Artikel 5 stelt in zijn aanhef dat “Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen: […].” Artikel 6 vervolgt: “Deze persoon kan ook worden opgeroepen: […].” Een gezamenlijke lezing van artikelen 5 en 6 geeft dus duidelijk aan dat enkel personen met woonplaats binnen de Europese Unie in een andere lidstaat als medeverweerder gedaagd kunnen worden. Het Hof van Justitie voegt daar ten overvloede nog aan toe dat zulke redenering past binnen de strikte uitlegging die aan artikel 6 gegeven dient te worden. Verder verwijst het naar artikel 4, 1. dat de bevoegdheid ten aanzien van verweerders die buiten het grondgebied van de Europese Unie woonplaats hebben overlaat aan het nationaal recht. Enkel artikel 22 (exclusieve bevoegdheid voor onroerende goederen) en artikel 23 (bevoegdheidsbeding) vormen daar uitzonderingen op maar deze waren in casu niet aan de orde. Kortom, artikel 6, 1. kan in onderhavig geschil dus toepassing vinden ten aanzien van alle medeverweerders op voorwaarde dat zij binnen de Europese Unie woonplaats houden. Deze interpretatie is niet wereldschokkend en verdient bijval.

[1] Wetenschappelijk medewerker Vakgroep Metajuridica, Privaat- en Ondernemingsrecht UGent.
[2] HvJ 30 november 1976, Handelskwekerij G.J. Bier BV / Mines de potasse d'Alsace SA (“Kalimijnen”), Jur. 1976, p. 1735, NJ ,1977/494, r.o. 19.
[3] HvJ 30 november 1976, Handelskwekerij G.J. Bier BV / Mines de potasse d'Alsace SA (“Kalimijnen”), Jur. 1976, p. 1735, NJ, 1977/494, r.o. 11 en 17; B. Volders, Afgebroken contractonderhandelingen in het internationaal privaatrecht, Brussel, Larcier, 2008, p. 140.
[4] HvJ 30 november 1976, Handelskwekerij G.J. Bier BV / Mines de potasse d'Alsace SA, Jur. 1976, p. 1735, NJ, 1977/494, r.o. 25; B. Volders, Afgebroken contractonderhandelingen in het internationaal privaatrecht, Brussel, Larcier 2008, p. 140. Deze rechtspraak werd later bevestigd en verder uitgewerkt in HvJ 11 januari 1988, Dumez France SA en Tracoba Sàrl / Hessische Landesbank e.a., Jur. 1990, p. 49, NJ, 1991/573; HvJ 19 september 1995, Antonio Mariani / Lloyds Bank plc en Zubaidi Trading Company, Jur. 1995, p. 2719, NJ, 1997/52; HvJ 27 oktober 1998, Réunion européenne SA e.a. / Spliethoff's Bevrachtingskantoor BV en Kapitein van het schip 'Alblasgracht V002', Jur. 1998, p. 6511, NJ, 2000/156; HvJ 5 februari 2004, Danmarks Rederiforening, optredend voor DFDS Torline A/S/LO Landsorganisationen i Sverige, optredend voor SEKO Sjöfolk Facket för Service och Kommunikation, Jur. 2004, p. 1417, NJ, 2006/322; HvJ 10 juni 2004, Rudolf Kronhofer / Marianne Maier e.a., Jur. 2004, p. 6009, NJ, 2006/335.
[5] HvJ 10 juni 2004, Rudolf Kronhofer / Marianne Maier e.a., Jur. 2004, p. 6009, NJ, 2006/335.
[6] HvJ 3 april 2014, C-387/12, nog niet gepubliceerd. Het Hof sprak zich in deze zaak ook uit over de locus damni. Zie hierover ook de arresten Pickney / KDG Mediatech AG (HvJ 3 oktober 2013, C-170/12, nog niet gepubliceerd) en Coty Germany / First Note Perfumes (HvJ 5 juni 2014, C-360/12, nog onuitg.).
[7] HvJ 28 april 2009, Meletis Apostolides / David Charles Orams en Linda Elizabeth Orams, Jur. 2009, p. 3571.
[8] HvJ 11 oktober 2007, Freeport plc / Olle Arnoldsson, Jur. 2007, p. 8319.
[9] HvJ 1 december 2011, Eva-Maria Painer / Standard Verlags GmbH e.a., Jur. 2011, p. 12533.