Article

Hof van beroep Antwerpen (2de k.), 13/03/2013, R.D.C.-T.B.H., 2015/10, p. 989-995

Hof van beroep Antwerpen (2de k.)13 maart 2013

VERZEKERINGEN
Landverzekering - Zaakverzekering - Brandverzekering - Verzekeringsovereenkomst - Hypothecaire of bevoorrechte schuldeiser - Artikel 58 WLVO - Geen rechtstreekse vordering tegen brandverzekeraar
De hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser wiens onderpand door brand teloor is gegaan, zijn ten aanzien van de brandverzekeraars van dat onderpand geen benadeelde in de zin van artikel 86 WLVO.
Artikel 58 WLVO betreft een zakelijke subrogatie doch houdt geen rechtstreekse verbintenisrechtelijke verhouding in tussen de schuldeiser van die hypothecaire of bevoorrechte vordering en de verzekeraar van zijn schuldenaar. Zonder herstelling of vervanging bevrijdt de brandverzekeraar zich enkel geldig tegenover zijn verzekerde door te betalen aan de hypothecaire of bevoorrechte schuldeiser.
Overeenkomstig artikel 34, § 1 WLVO neemt de verjaringstermijn van 3 jaar van de vordering tegen de brandverzekeraar een aanvang op de dag van ontstaan van de brandschade aan de verzekerde goederen.
De verjaring die is ingetreden tussen de brandverzekeraar en zijn verzekerde, schadelijder ingevolge brand, kan door de verzekeraar met toepassing van artikel 66, § 1 WLVO niet worden tegengeworpen aan de pandhoudende of hypothecaire schuldeiser van de verzekerde, of aan de in hun rechten gesubrogeerde medeverzekeraars.
ASSURANCES
Assurances terrestres - Assurances de choses - Assurance incendie - Contrat d'assurance - Créancier hypothécaire ou privilégié - Article 58 LCAT - Pas d'action directe contre l'assureur incendie
Le créancier hypothécaire et gagiste dont le gage a été détruit par le feu ne sont pas, vis-à-vis des assureurs incendie de ce gage, une personne lésée au sens de l'article 86 de la LCAT.
L'article 58 de la LCAT concerne une subrogation réelle mais ne contient aucun rapport obligatoire direct entre le créancier de cette créance hypothécaire ou privilégiée et l'assureur de son débiteur. Sans réparation ou remplacement, l'assureur incendie ne se libère valablement à l'égard de son assuré qu'en payant le créancier hypothécaire ou privilégié.
Conformément à l'article 34, § 1er, de la LCAT, le délai de prescription de 3 ans de l'action contre l'assureur incendie court à dater de la survenance du sinistre incendie des biens assurés.
La prescription qui est intervenue entre l'assureur incendie et son assuré, victime d'un dommage par le feu, ne peut pas être opposée par l'assureur, en vertu de l'article 66, § 1er, de la LCAT, au créancier hypothécaire ou gagiste de l'assuré, ou aux coassureurs subrogés dans leurs droits.

Amlin Corporate Insurance e.a. / Ch. Truyen (curator NV Krevimo) e.a.

Zet.: F. Peeters (voorzitter), K. Van Haelst en I. Couwenberg (raadsheren)
Pl.: Mrs. G. Duyck en B. Scheers, L. Schuermans
Zaak: 2004/AR/2169 (2004/AR/901) (2004/AR/2154) (2004/AR/2156)
1. De feiten en de voorafgaande rechtspleging

1.1. Het geschil betreft de brand die hangar 25 A Houtdok-Noordkaai te Antwerpen op 10 juni 1997 heeft getroffen. In deze hangar oefende de NV Krevino, thans failliet, haar bedrijfsactiviteit uit, zijnde voornamelijk het opslaan en bottelen van wijnen en sterke dranken.

1.2. Het hof heeft de hogere beroepen tegen het vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen van 2 februari 2004 in zijn tussenarrest van 10 mei 2006 samengevoegd.

Het hof heeft in zijn tussenarresten van 10 mei 2006 en van 9 mei 2007 recht gesproken over de hogere beroepen en de incidentele beroepen, behoudens ten dele wat de eisen betreft die de NV Amlin Corporate Insurance en haar medeverzekeraars, zijnde de verzekeraars van de voormalige NV Generale Bank als hypothecaire en pandhoudende schuldeiser van de failliete NV Krevino, hadden ingesteld tegen de NV AG Insurance en medeverzekeraars, zijnde de brandverzekeraars van het gebouw (samen met Fidea e.a.), van de koopwaar en van het verpakkingsmaterieel van de NV Krevino. De NV Amlin Corporate Insurance en haar medeverzekeraars vorderden als gesubrogeerde in de rechten van hun verzekerde, die ze hadden vergoed.

Het hof oordeelde in het tussenarrest van 9 mei 2007 dat de voorgelegde verklaringen, gegevens en bevindingen het waarschijnlijk maakten dat de koopwaar en het verpakkingsmaterieel van Krevino door de brand vernietigd werden, maar ook dat daardoor nog niet werd voldaan aan het bewijs van de omvang van de schade zoals die door de NV Amlin Corporate Insurance en haar medeverzekeraars werd voorgehouden ten belope van een hoofdsom van 1.412.993,06 EUR (57.000.000 : 40,3399).

Het hof heeft vervolgens een deskundigenonderzoek bevolen naar de omvang van de schade aan de goederen van de NV Krevino, koopwaar en verpakkingsmaterieel, ingevolge de brand van 10 juni 1997 in hangar 25 A Houtdok-Noordkaai te Antwerpen en met de opdracht een cijfermatige raming van de verliezen op te stellen.

Bedrijfsrevisor A.C. werd als gerechtsdeskundige aangesteld.

1.3. Respectievelijk in de tussenarresten van 2 maart 2010 en van 20 juni 2010 werd aan de gerechtsdeskundige een termijnverlenging voor de uitvoering van zijn opdracht toegestaan en werd een provisie op zijn erelonen en onkosten toegekend.

1.4. De gerechtsdeskundige heeft zijn opdracht uitgevoerd en heeft zijn eindverslag neergelegd ter griffie van het hof op 17 januari 2011.

Zijn eindadvies luidt:

1. Wat betreft de voorraad koopwaar, niet inbegrepen de verpakking (glas, blik, etiketten, karton, enz.) en exclusief de voorraad ethylalcohol, zijn geen gegevens op datum van het schadegeval bekend. Op beredeneerde wijze hebben we de waarde geschat op basis van:

- de laatste voorafgaand aan het schadegeval gekende voorraadhoeveelheid, zoals die blijkt uit een controledocument van het ministerie van Financiën;

- de gemiddelde literprijs per liter zoals deze bepaald werd uit de door Krevino aan de verzekeraar (...) over januari 1997 gedane opgave in het kader van de abonnementsverzekering.

Deze parameters zijn elk op hun gebied de beschikbare informatie die het dichtst bij de datum van het schadegeval liggen. De schade aan de voorraad dranken bedraagt aldus 13.796.011 BEF (341.994,18 EUR) (...).

2. De voorraad ethylalcohol werd niet in de berekening betrokken gelet op de termen van punt 3.17 van het aanstellingsvonnis (noot van het hof: het hof nam in zijn tussenarrest van 9 mei 2007 aan dat de partij ethylalcohol geen eigendom was van Krevino maar wel van de BV Annex).

3. Wat betreft de paletiseermachine die eigenlijk de volledige bottellijn omvat, is er nog geen beslissing gevallen over het al dan niet onder de polis vallen van dit element. In het corpus van het verslag zijn daaromtrent elementen gereveleerd. Vanzelfsprekend komt het aan het hof toe om uitspraak te doen op het punt van de verzekeringsdekking. Indien arrest geveld wordt dat de bottellijn niet onder het begrip 'verpakkingsmaterieel' voorzien in de bijzondere voorwaarden van de polis valt en dus niet door deze polis gedekt wordt dan is die schade nihil. Indien arrest geveld wordt dat de bottellijn wel onder het begrip 'verpakkingsmaterieel' valt en dus door deze polis gedekt wordt dan kan die schade m.i. geraamd worden op 9.933.713 BEF (246.250,31 EUR) (...).

4. Wat betreft de verpakkingsmiddelen zoals glas, blik, etiketten en karton bestaan geen gegevens op datum van het schadegeval noch gegevens over vorige perioden. Wij hebben een redenering opgebouwd op basis van de verhouding tussen de verzekerde bedragen. De vraag is dan hoe gevonnist zal worden op punt 3 hiervoor. Indien de bottellijn niet onder de dekking valt dan weerhoud ik een schadebedrag van 2.759.202 BEF (60.398,83 EUR). Indien de bottellijn wel onder de dekking valt dan weerhoud ik een schadebedrag van 1.389.258 BEF (34.438,81 EUR) (...).

1.5. Na het deskundigenonderzoek hebben partijen hun eisen en hun verweer opnieuw ingediend.

1.5.1. De NV Amlin Corporate Insurance, de NV Mercator Verzekeringen, de NV Axa Belgium en de NV Allianz Belgium, hierna nog enkel Amlin en medeverzekeraars genoemd, vorderden de veroordeling van de hiernavermelden tot de betaling van volgende sommen:

- de NV AG Insurance, onder de polis “gebouw”, van de som van 247.893,56 EUR, vermeerderd met de vergoedende interesten vanaf 16 juni 1997, minstens met de gerechtelijke interesten vanaf 25 mei 2001 tot aan de gehele betaling;

- de NV Axa Belgium, onder de polis “gebouw”, van de som van 34.860,02 EUR, vermeerderd met de vergoedende interesten vanaf 16 juni 1997, minstens met de gerechtelijke interesten vanaf 25 mei 2001 tot aan de gehele betaling;

- de NV AG Insurance en BDM, onder de polis “inboedel”, van de som van 557.760,40 EUR, vermeerderd met de vergoedende interesten vanaf 16 juni 1997, minstens met de gerechtelijke interesten vanaf 25 mei 2001 tot aan de gehele betaling.

Ondergeschikt verzochten Amlin en medeverzekeraars gerechtsdeskundige C. een bijkomende opdracht te geven m.b.t. de waardebepaling van de partij ethylalcohol in de hangar aanwezig op het ogenblik van brand.

Amlin en medeverzekeraars verzochten AG en medeverzekeraars te veroordelen tot de proceskosten van beide aanleggen, inbegrepen de expertisekosten. De rechtsplegingsvergoedingen werden begroot naar rato van het hoogste tarief.

1.5.2. De NV AG Insurance, de NV Axa Belgium en de NV BDM, hierna nog enkel AG en medeverzekeraars genoemd, vorderden dat het hof de eisen van Amlin en medeverzekeraars, zoals ingediend in eerste aanleg bij verzoekschrift van 25 mei 2001, ontoelaatbaar zou verklaren wegens schending van artikel 700 (oud) van het Gerechtelijk Wetboek.

Zij vorderden deze eisen minstens verjaard en alleszins grotendeels ongegrond te verklaren.

Zij verzochten Amlin en medeverzekeraars te veroordelen tot de proceskosten van beide aanleggen.

1.6. Het hof heeft vervolgens het tussenarrest van 28 maart 2012 uitgesproken.

Het hof oordeelde dat de eisen van Amlin en medeverzekeraars op regelmatige wijze aanhangig werden gemaakt door middel van het verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst van 25 mei 2001.

Het hof oordeelde eveneens dat de exceptie van de verjaring regelmatig werd ingediend door AG en medeverzekeraars en dat het hof zich over deze exceptie nog niet had uitgesproken, ook niet door de eis van Amlin en medeverzekeraars in het tussenarrest van 10 mei 2006 toelaatbaar te verklaren.

Alvorens uitspraak te doen over de grond van de verjaringsexceptie, zoals ingediend door AG en medeverzekeraars, alsook over de grond van de eisen van Amlin en medeverzekeraars besliste het hof tot de heropening van de debatten teneinde partijen te horen in hun middelen en verweer ten aanzien van de volgende kwesties:

- of de exceptie van de verjaring de vordering van Krevino op haar verzekeraars (AG en medeverzekeraars) betreft en niet rechtstreeks de verhouding raakt tussen AG en medeverzekeraars en de in de rechten van de hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser van Krevino, gesubrogeerde verzekeraars (Amlin en medeverzekeraars);

- of de vordering van Krevino op haar verzekeraars (AG en medeverzekeraars) verjaard is;

- of deze verjaring tegenwerpbaar is aan de in de rechten van de hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser van Krevino, gesubrogeerde verzekeraars (Amlin en medeverzekeraars).

1.7. De zaak werd na heropening van debatten behandeld ter terechtzitting van 22 januari 2013. De zaak werd in haar geheel hernomen wegens de gewijzigde samenstelling van de zetel.

2. De eisen in hoger beroep na heropening van de debatten

2.1. Amlin en medeverzekeraars vorderen dat zou worden gezegd voor recht:

- dat de exceptie van de verjaring de vordering van Krevino op haar verzekeraars (AG en medeverzekeraars) betreft en niet rechtstreeks de verhouding raakt tussen AG en medeverzekeraars en de in de rechten van de hypothecaire en pandhoudende schuldeiser Krevino gesubrogeerde verzekeraars (Amlin en medeverzekeraars);

- dat de verzekeraars van Krevino deze exceptie niet kunnen tegenwerpen aan de in de rechten van de hypothecaire en pandhoudende schuldeiser van Krevino gesubrogeerde verzekeraars (Amlin en medeverzekeraar);

- dat, zelfs indien voormelde exceptie wel tegenwerpelijk zou zijn, de vordering van Krevino op haar voormelde verzekeraars niet verjaard is. Amlin en medeverzekeraars vorderen verder de veroordeling van AG en medeverzekeraars zoals voormeld sub 1.5.1.

2.2. AG en medeverzekeraars hernemen hun syntheseconclusie van 8 september 2011, ingediend voor het tussenarrest van 28 maart 2012 en vorderen er de toewijzing van de voordelen van zoals voormeld sub 1.5.2.

2.3. De overige nog betrokken partijen hebben na de heropening van de debatten geen verweer voorgedragen.

3. Beoordeling
De rechtsverhouding tussen AG en medeverzekeraars enerzijds, en Amfin en medeverzekeraars anderzijds - exceptie van de verjaring

3.1. AG en medeverzekeraars hebben de exceptie van de verjaring ingeroepen met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid wet op de landverzekeringsovereenkomst, toepasbaar op alle rechtsvorderingen die voortkomen uit de verzekeringsovereenkomst. AG en medeverzekeraars gaan er dus van uit dat de aanspraken die de hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser met toepassing van artikel 58 wet op de landverzekeringsovereenkomst wil laten gelden tegen de verzekeraar van zijn schuldenaar, slaan op afgeleide rechten, zijnde rechten afgeleid of voortkomend uit de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar en de schuldenaar van de hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser. Daaruit volgt, volgens AG en medeverzekeraars, dat zij de verjaring van de rechtsvordering van hun verzekerde Krevino kunnen tegenwerpen aan de hypothecaire en pandhoudende schuldeiser Generale Bank, in wiens rechten Amlin en medeverzekeraars gesubrogeerd zijn.

Amlin en medeverzekeraars houden voor dat het recht dat zij als gesubrogeerden in de rechten van de hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser krachtens artikel 58 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst kunnen laten gelden op het subrogaat van het onderpand, inhoudt dat zij een eigen recht of een rechtstreekse vordering op de brandverzekeraars van Krevino, te weten AG en medeverzekeraars, kunnen uitoefenen. Zij voeren aldus een wettelijke grondslag (art. 58 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst) aan voor hun aanspraken.

AG en medeverzekeraars wijzen op de relativiteit van de overeenkomsten (art. 1165 BW) en op de afwezigheid van een rechtsband tussen hen en de hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser, in wiens recht Amlin en medeverzekeraars zijn gesubrogeerd. Zij betwisten dat de hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser van hun verzekerde Krevino tegen hen een eigen recht of een rechtstreekse vordering bezit en kan uitoefenen. Zij voeren aan dat ook artikel 58 wet op de landverzekeringsovereenkomst geen eigen recht noch een rechtstreekse vordering toekent aan de hypothecaire of bevoorrechte schuldeiser.

De exceptie van de verjaring van AG en medeverzekeraars moet aldus worden beoordeeld in het licht van de aard van de rechtsverhouding tussen hen en Amlin en medeverzekeraars.

3.2. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 28 maart 2012 de debatten heropend precies om partijen te horen in hun middelen en verweer, in eerste orde, m.b.t. de aard van de rechtsverhouding tussen Amlin en medeverzekeraars en AG en medeverzekeraars, om vervolgens, in tweede orde, te kunnen nagaan of de exceptie van de verjaring van AG en medeverzekeraars tegenwerpbaar is aan Amlin en medeverzekeraars en, in bevestigend geval, in derde en laatste orde, te onderzoeken of is aangetoond dat de beweerde verjaring is ingetreden en de uitoefening van de vordering van Amlin en medeverzekeraars in de weg staat.

3.3. De aard van de rechtsverhouding tussen Amlin en medeverzekeraars, enerzijds, en AG en medeverzekeraars, anderzijds

3.3.1. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 28 maart 2012 reeds geoordeeld dat de verwijzing door Amlin en medeverzekeraars naar artikel 35, § 4 wet op de landverzekeringsovereenkomst niet ter zake dient omdat deze wetsbepaling slaat op de vorderingen die worden bedoeld in artikel 34, § 2 wet op de landverzekeringsovereenkomst en die voortvloeien uit het eigen recht van de benadeelde tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar krachtens artikel 86 wet op de landverzekeringsovereenkomst. De hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser, wiens onderpand door brand teloor gaat, is ten aanzien van de brandverzekeraars van dat onderpand, geen benadeelde in de zin van artikel 86 wet op de landverzekeringsovereenkomst, dat de aansprakelijkheidsverzekering betreft.

3.3.2. Krachtens artikel 10 hypotheekwet en artikel 58 wet op de landverzekeringsovereenkomst worden de vergoedingen, die door de verzekeraars verschuldigd zijn wegens het verlies of de beschadiging van een goed, aangewend voor de betaling van de bevoorrechte of hypothecaire schuldeisers, ieder volgens zijn rang, in zoverre die vergoedingen niet geheel worden aangewend voor het herstel of de vervanging van dat goed.

Artikel 58, eerste lid wet op de landverzekeringsovereenkomst betreft een zakelijke zaakvervanging of zakelijke subrogatie. Het zadel van de hypotheek of van het voorrecht, dat door een schadegeval teloor is gegaan, wordt vervangen door het surrogaat, zijnde de verzekeringsvergoeding waarop de schuldenaar van de door de hypotheek of het voorrecht beschermde schuldvordering ten aanzien van zijn verzekeraar gerechtigd is. Die verzekeringsvergoeding wordt aangewend voor de betaling van de hypothecaire of de bevoorrechte schuldeiser, tenminste indien de schuldenaar zijn teniet gegane goed niet herstelt of vervangt, in welk geval het herstelde of vervangen goed tot zekerheid blijft. Zonder deze herstelling of vervanging bevrijdt de verzekeraar zich enkel geldig van zijn verbintenis tot betaling aan zijn verzekerde door te betalen aan de hypothecaire of de bevoorrechte schuldeiser, behoudens in het geval dat de schuldeiser van de verzekerde, wiens voorrecht niet openbaar is gemaakt, geen voorafgaand verzet heeft gedaan (art. 58, tweede lid wet op de landverzekeringsovereenkomst).

Het is niet betwist dat er in onderhavig geval nooit sprake is geweest noch kan zijn van de herstelling of van de vervanging van de volledig door de brand vernietigde goederen.

3.3.3. De zakelijke subrogatie beoogt het behoud van het zakelijk zekerheidsrecht van de hypothecaire, bevoorrechte of pandhoudende schuldeiser doch houdt in de regel geen rechtstreekse verbintenisrechtelijke verhouding in tussen de schuldeiser van die hypothecaire of bevoorrechte vordering, enerzijds, en de verzekeraar van zijn schuldenaar, anderzijds.

De betalingsaanspraak van de hypothecaire, bevoorrechte of pandhoudende schuldeiser tegen de derde, te dezen de brandverzekeraars van het onderpand, komt dan ook niet voort uit de zakelijke subrogatie zelf.

Het bestaan van een verbintenisrechtelijke verhouding door middel van een rechtstreekse vordering, die in beginsel door de wet zou kunnen verleend worden aan de hypothecaire of de bevoorrechte schuldeiser om tot een grotere bescherming van hun rechten te komen, wordt niet aangetoond door Amlin en medeverzekeraars.

De stelling dat een dergelijke rechtstreekse vordering impliciet zou zijn begrepen in artikel 58 wet op de landverzekeringsovereenkomst, kan niet worden gevolgd. Laatst vermeld wetsartikel houdt immers in dat de preferente schuldeiser zijn aanspraak op de verzekeringsvergoeding niet kan uitoefenen wanneer zijn schuldenaar overgaat tot de herstelling of de vervanging van het onderpand. Deze regeling is onverenigbaar met het bestaan van een eigen recht op een rechtstreekse vordering van de preferente schuldeisers. Door de herstelling of de vervanging van het onderpand zou de schuldenaar immers beschikken over een eigen recht dat de preferente schuldeiser dan in bezit zou hebben.

Door het zakelijk karakter van het recht van de preferente schuldeiser op zijn onderpand, dat onverminderd door zaakvervanging overgaat op het surrogaat, blijft het recht van de preferente schuldeiser beschermd zonder dat deze bescherming de doorbraak bij wijze van rechtstreekse vordering vereist van de relativiteit van de overeenkomst tussen de schuldenaar en de derde (verzekeraar), waaruit het surrogaat is voortgekomen.

Een rechtstreekse vordering van de pandhoudende schuldeiser, in wiens rechten Amlin en medeverzekeraars gesubrogeerd zijn, tegen de verzekeraars van het brandrisico van het onderpand geraakt niet bewezen. De subrogatoire vordering van de hypothecaire en de pandhoudende schuldeiser houdt geen rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van het onderpand in.

AG en medeverzekeraars, enerzijds, en de pandhoudende schuldeiser, in wiens rechten Amlin en medeverzekeraars gesubrogeerd zijn, anderzijds, zijn niettegenstaande de zakelijke subrogatie m.b.t. het onderpand ten opzichte van elkaar derden gebleven, waaraan het feit dat AG en medeverzekeraars zich tegenover hun verzekerde Krevino door betaling aan Amlin en medeverzekeraars geldig zullen kunnen kwijten van hun schuld niet in de weg staat.

3.4. De verjaring van de vordering van Krevino op haar verzekeraars, zijnde AG en medeverzekeraars

3.4.1. De exceptie van de verjaring die door AG en medeverzekeraars is ingeroepen, moet aldus worden onderzocht en beoordeeld met betrekking tot de vordering van verzekerde Krevino ten opzichte van haar verzekeraars.

Amlin en medeverzekeraars verwijzen dan ook ten onrechte naar de stuiting van de verjaring ingevolge het verzet dat hun verzekerde, NV Generale Bank, als hypothecaire en pandhoudende schuldeiser van Krevino, deed door middel van haar brief van 16 juni 1997 ten aanzien van AG 1824, thans AG Insurance, tegen de uitkering van de verzekeringsvergoeding aan haar schuldenaar Krevino.

Zij houden voor dat dit verzet geldt als een aanmelding van het schadegeval zoals bedoeld in artikel 35, § 3 wet op de landverzekeringsovereenkomst. Zij verbinden daaraan het rechtsgevolg dat wordt vermeld in artikel 35, § 3 wet op de landverzekeringsovereenkomst, te weten dat de verjaring wordt gestuit totdat de verzekeraar de wederpartij schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing. Zij besluiten dat AG en medeverzekeraars die beslissing om al dan niet de verzekeringswaarborg uit te keren nog niet hadden medegedeeld toen zij hun aanspraak op de verzekeringsprestatie indienden door middel van de vrijwillige tussenkomst van 25 mei 2001.

Dit verzet heeft het door Amlin en medeverzekeraars voorgehouden rechtsgevolg van stuiting van de verjaring niet kunnen hebben. Het enige rechtsgevolg dat aan voormeld verzet toekomt, was dat Amlin en medeverzekeraars zich nog slechts geldig van hun schuld konden bevrijden op de wijze vermeld in artikel 58 wet op de landverzekeringsovereenkomst, tenminste als deze wijze van kwijting al niet vaststond ingevolge de publiciteit die met de hypotheek op het gebouw en met de inpandgeving van de handelszaak van Krevino aan de NV Generale Bank was gepaard gegaan.

3.4.2. AG en medeverzekeraars voeren terecht aan dat te dezen de gewone verjaringstermijn vermeld in artikel 34, § 1 wet op de landverzekeringsovereenkomst van toepassing is. Vermits de brandschade aan de verzekerde goederen ontstond op 10 juni 1997, heeft de verjaringstermijn van 3 jaar (art. 34, § 1 wet op de landverzekeringsovereenkomst) een aanvang genomen op deze datum. Verzekerde Krevino noch haar curator hebben enige daad van stuiting gesteld. De verjaring was dan ook bereikt op 10 juni 2000.

3.5. De tegenwerpelijkheid van de exceptie van de verjaring

3.5.1. Het hof moet vervolgens nagaan of de verjaring die AG en medeverzekeraars kunnen doen gelden tegen haar verzekerde Krevino, kan worden tegengeworpen aan Amlin en medeverzekeraars die door hun subrogatie in de rechten van de NV Generale Bank in het bezit zijn van de subrogatoire vordering op de verzekeringsvergoedingen.

3.5.2. Amlin en medeverzekeraars verwijzen terecht naar artikel 66, § 1 wet op de landverzekeringsovereenkomst.

In de regel kunnen verweermiddelen uit de verzekeringsovereenkomst niet enkel worden tegengeworpen aan de verzekerde maar ook aan de preferente schuldeiser die zakelijke zekerheidsrechten kan laten gelden op het verzekerde object. Die preferente schuldeisers hebben immers tegen de verzekeraar niet meer rechten dan de verzekerde zelf.

Op deze regel vormt echter artikel 66, § 1 wet op de landverzekeringsovereenkomst een uitzondering die specifiek van toepassing is op de brandverzekering. Luidens dit wetsartikel kan door de brandverzekeraar geen verweermiddel of verval van recht, voortvloeiend uit een feit dat zich na het schadegeval heeft voorgedaan, worden tegengeworpen aan de schuldeiser die op de verzekerde goederen een recht van voorrang heeft dat de verzekeraar bekend is.

De verjaring is gesteund op het verloop van de tijd na het schadegeval en is derhalve een feit dat zich na het schadegeval heeft voorgedaan.

Het verweermiddel dat op de verjaring steunt, is derhalve niet tegenwerpelijk aan de preferente schuldeiser, zoals de pandhoudende schuldeiser NV Generale Bank, die in het bezit is van de subrogatoire vordering. Vermits Amlin en medeverzekeraars gesubrogeerd zijn in de rechten van de NV Generale Bank, is de exceptie van de verjaring ook niet tegen hen tegenwerpelijk.

3.6. Het hof besluit tot de afwijzing van de exceptie van de verjaring, zoals deze door AG en medeverzekeraars werd ingediend.

(…)

3.8. Schade aan koopwaar en verpakking

(…)

3.8.1.2. Krachtens de akte van inpandgeving van de handelszaak Generale Bank - Krevino van 15 september 1994 omvatte het pand o.m. het gereedschap, het materieel en de goederenvoorraad “ten belope van 50% van zijn waarde”.

De vergoedingen die de verzekeraars van de koopwaar moeten betalen, kan dan ook slechts ten belope van 50% worden aangewend als surrogaat voor het verloren onderpand.

Zoals voormeld werd de waarde van de verloren koopwaar vastgesteld op 341.994,18 EUR, waarvan de brandverzekeraars bevrijdend aan de gesubrogeerde verzekeraar van de pandhoudende schuldeiser kunnen betalen: 341.994,18 EUR x 50% = 170.997,10 EUR (hoofdsom).

(…)

3.12. De volgende betalingen van de brandverzekeraars komen dan toe aan de pandverzekeraars.

Het hof slaat daarbij acht op zijn beslissing bij tussenarrest van 10 mei 2006 waarbij de medeverzekeraar Avero, voordien Haenecour & C° en nadien NV Mercator Verzekeringen werd ontslagen van haar verzekeringsprestatie wegens schorsing van de polis ingevolge wanbetaling van Krevino.

Het hof houdt tevens rekening met zijn beslissing in het tussenarrest van 9 mei 2007 m.b.t. de aanspraak die de NV Axa Belgium als medeverzekeraar onder de Amlin-polis indiende tegen haarzelf als medeverzekeraar onder de AG-polis. Het hof oordeelde dat de eisen van Axa niet toewijsbaar zijn in zoverre deze haar eigen veroordeling beogen.

Het hof treedt vervolgens de verdeling bij zoals die door AG en medeverzekeraars is voorgesteld en door Amlin en medeverzekeraars niet is betwist (hernemende syntheseconclusie van 9 december 2011), te weten:

- AG: 50/65

- Axa: 5/65

- BDM: 10/65


Amlin Mercator Allianz Axa
Aandeel 25% 40% 10% 25%
201.196,52 EUR 50.299,13 EUR 80.478,61 EUR 20.119,65 EUR 50.299,13 EUR
AG - 50/65 38.691,64 EUR 61.906,62 EUR 15.476,65 EUR -
AXA - 5/65 3.869,16 EUR 6.190,66 EUR 1.547,67 EUR -
Mercator - - - -
BDM - 10/65 7.738,33 EUR 12.381,32 EUR 3.095,33 EUR -
De interesten

3.13. Amlin en medeverzekeraars vorderen vergoedende interesten vanaf 16 juni 1997, minstens vanaf 25 mei 2001.

AG en medeverzekeraars houden voor dat Amlin en medeverzekeraars geen aanspraak kunnen maken op interesten. Zij voeren aan dat zij nooit tot betaling werden aangemaand door Krevino noch door de Generale Bank. Zij beweren dat aan het verzoekschrift tot vrijwillig tussenkomst van Amlin en medeverzekeraars van 23 mei 2011 geen nuttig rechtsgevolg als aanmaning toekomt, omdat het een onregelmatige rechtsingang betrof.

Het hof heeft de regelmatigheid van deze rechtsingang echter reeds aanvaard in zijn tussenarrest van 28 maart 2012.

Zij laten verder gelden dat Amlin en medeverzekeraars tekort zijn gekomen in de benaarstiging van de voortgang van het deskundigenonderzoek C., dat ze nochtans zelf hadden gevorderd. Amlin en medeverzekeraars betwisten dat zij door hun proceshouding de voortgang van het geding hebben vertraagd.

3.14. De oorspronkelijke vordering van de Generale Bank op Krevino betrof een geldschuld, met name de terugbetaling van kredieten. Amlin en medeverzekeraars zijn gesubrogeerd in de rechten van de Generale Bank en oefenen de vordering van de Generale Bank tegen schuldenaar Krevino uit tot de betaling van deze geldschuld. De omstandigheid dat Krevino failliet werd verklaard en bovendien het onderpand dat de hypothecaire en pandhoudende schuldeiser tot zekerheid strekte, door de brand teniet ging, heeft de aard van de schuld van Krevino als geldschuld niet gewijzigd. Deze schuld genereert conventionele interesten krachtens de kredietovereenkomsten Generale Bank-Krevino.

Amlin en medeverzekeraars maken krachtens de zakelijke subrogatie aanspraak op de betaling die AG en medever­zekeraars als verzekeraars van Krevino aan hun verzekerde verschuldigd is. Die schuld is geen geldschuld maar een waardeschuld. De aanspraak van Amlin en medeverzekeraars op het surrogaat van hun onderpand doet niet af aan de aard als waardeschuld die bestaat tussen AG en medever­zekeraars tegenover Krevino. Die aanspraak heeft niet tot gevolg dat AG en medeverzekeraars schuldenaar geworden zijn van de interesten die tussen Generale Bank/Amlin en medeverzekeraars en Krevino zijn gegenereerd.

AG en medeverzekeraars zijn aan hun verzekerde geen conventionele interesten, noch verwijlinteresten verschuldigd, maar wel, in het geval van vertraging bij de betaling, vergoedende interesten.

Gezien het strafonderzoek wegens vermoeden van opzettelijke brandstichting, kon Krevino ten aanzien van AG en medeverzekeraars aanspraak maken op interesten overeenkomstig artikel 67, § 2bis, 2° wet op de landverzekeringsovereenkomst, d.i. vanaf de 30ste dag nadat de verzekeraar kennis gekregen heeft van de conclusies van het strafonderzoek. In onderhavig geval werd het strafonderzoek beëindigd bij beslissing van de raadkamer van de correctionele rechtbank te Antwerpen van 14 februari 2001 en de daarbij besliste ontheffing van de onderzoeksrechter van zijn opdracht. AG en medeverzekeraars kregen kennis van het strafdossier door de mededeling van een kopie aan hun raadsman op 30 maart 2001. Krevino kan aldus aanspraak maken op interesten vanaf 30 april 2001. Deze interesten behoren tot het surrogaat waarop de zakelijke subrogatie slaat.

Het betreft, zoals voormeld, vergoedende interesten op een waardeschuld. Vermits de waarden thans aangenomen worden op hun waarde ten tijde van het schadegeval is de wettelijke rentevoet toepasbaar om zowel het vertraag in de betaling als de muntontwaarding te compenseren.

Het hof acht de beweerde foutieve proceshouding van Amlin en medeverzekeraars niet bewezen, noch de schade die daardoor zou zijn aangericht aan de zijde van AG en medeverzekeraars.

De proceskosten

3.15. Amlin en medeverzekeraars, enerzijds, en AG en medeverzekeraars anderzijds zijn omtrent enig geschilpunt in het ongelijk gesteld zodat het hof het raadzaam acht de proceskosten met toepassing van artikel 1017, vierde lid van het Gerechtelijk Wetboek om te slaan zoals hierna bepaald.

3.16. Partijen verzoeken tot een verhoogde rechtsplegingsvergoeding te beslissen. Ze vragen meer bepaald toepassing van het maximumtarief voor de schijf boven 1.000.000 EUR. Blijkens de laatst ingediende conclusie van Amlin en medeverzekeraars beliep hun vordering een som tussen 500.000 EUR en 1.000.000 EUR.

Het hof oordeelt dat te dezen aan artikel 1022, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek is voldaan meer bepaald aan het vereiste van de complexiteit van de zaak. De verhoogde rechtsplegingsvergoeding wordt toegekend zoals hierna bepaald.

(…)


Note / Noot

Artikelen 34, 58, 66 en 67, § 2bis, 2° WLVO zijn ongewijzigd overgenomen in artikelen 88, 112, 120 en 121, § 2bis, 2° van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen.


Note / Noot

Les articles 34, 58, 66 et 67, § 2bis, 2° LCAT sont repris tels quels par les articles 88, 112, 120 et 121, § 2bis, 2° de la loi du 4 avril 2014 relative aux assurances.