Article

Risico en schadegeval in de posterioriteitsregeling van de aansprakelijkheidsverzekering, R.D.C.-T.B.H., 2015/10, p. 985-988

VERZEKERINGEN
Landverzekering - Aansprakelijkheidsverzekering - Verzekeringsovereenkomst - Dekking in de tijd - Artikel 78 WLVO - Posterioriteit - Begrip risico
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 78 WLVO volgt dat voor de verzekeringsovereenkomst waarin de dekking afhankelijk kan gemaakt worden van het instellen van de vordering tijdens de duur ervan, de verplichte dekking gedurende de termijn van 36 maanden na het einde van de verzekeringsovereenkomst geldt, tenzij een andere verzekeraar het schade­geval dekt.
ASSURANCES
Assurances terrestres - Assurances responsabilité civile - Contrat d'assurance - Couverture dans le temps - Article 78 LCAT - Postériorité - Concept du risque
Il ressort de la genèse de l'article 78 LCAT que pour le contrat d'assurance dont la couverture peut dépendre de l'introduction de la demande au cours de sa durée, que la couverture obligatoire pendant un délai de 36 mois après la fin du contrat d'assurance s'applique, à moins qu'un autre assureur couvre le dommage.
Risico en schadegeval in de posterioriteitsregeling van de aansprakelijkheidsverzekering
Caroline Van Schoubroeck [1]

1.In het arrest van 16 januari 2015 doet het Hof van Cassatie uitspraak over een belangrijke onduidelijkheid in artikel 78, § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (hierna WLVO), dat ongewijzigd hernomen is in artikel 142, § 2 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (hierna W.Verz.) [2].

Bedoeld artikel 78, § 2 (art. 142, § 2) bepaalt dat voor de takken die deel uitmaken van de algemene burgerrechtelijke aansprakelijkheid, andere dan de burgerrechtelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen, die door de Koning worden bepaald, de partijen kunnen overeenkomen dat de verzekeringswaarborg alleen slaat op de vorderingen die schriftelijk worden ingesteld tegen de verzekerde of de verzekeraar tijdens de duur van de overeenkomst voor schade voorgevallen tijdens diezelfde duur. In dat geval worden ook in aanmerking genomen, op voorwaarde dat ze schriftelijk worden ingesteld tegen de verzekerde of de verzekeraar binnen 36 maanden te rekenen van het einde van de overeenkomst, de vorderingen tot vergoeding die betrekking hebben op (1) schade die zich tijdens de duur van deze overeenkomst heeft voorgedaan indien bij het einde van deze overeenkomst het risico niet door een andere verzekeraar is gedekt, of (2) daden of feiten die aanleiding kunnen geven tot schade, die tijdens de duur van deze overeenkomst zijn voorgevallen en aan de verzekeraar zijn aangegeven. De aansprakelijkheidsrisico's waarvoor partijen deze uitzonderingsregeling kunnen overeenkomen zijn opgesomd in artikel 6bis van het KB tot uitvoering van de WLVO van 24 december 1992.

Deze optionele regeling in artikel 78, § 2 sluit aan bij het zgn. “claims made”-systeem en voorziet in een bescherming van de verzekerde voor eisen die worden ingesteld na het einde van de verzekeringsovereenkomst. Voor zover partijen niet uitdrukkelijk deze regeling hebben bedongen, geldt de regeling voorzien in de bepalingen van artikel 78, § 1 WLVO (art. 142, § 1 W.Verz.), die beantwoordt aan het zgn. “loss occurence”-systeem [3].

Deze regeling van het uitlooprisico of de posterioriteit in artikel 78, § 1 en § 2 WLVO is van dwingend recht, zoals het Hof van Cassatie heeft geoordeeld in het arrest van 28 juni 2012. Uit de wetsgeschiedenis van voornoemd artikel 78 blijkt volgens het Hof dat de wetgever met deze bepaling enkel het uitlooprisico en niet het inlooprisico dwingend heeft willen regelen. Bijgevolg is de wettelijke regeling van het uitlooprisico van dwingend recht, terwijl het inlooprisico of de anterioriteit door partijen vrij kan worden geregeld [4]. Algemeen wordt aangenomen dat bedingen die een voor de verzekerde meer gunstige regeling inhouden, niet onverenigbaar zijn met het dwingend karakter van de bepalingen van artikel 78 [5]. Uit de zuivere toepassing van het loss occurrence- en claims made-systeem volgt tevens dat wanneer partijen geen bedingen hebben opgenomen tot uitsluiting van feiten voorgevallen vóór de inwerkingtreding van de overeenkomst, de verzekeraar op basis van zowel artikel 78, § 1 als § 2 gehouden is dekking te verlenen voor schade voorgevallen in de duurtijd van de overeenkomst met betrekking tot feiten die zich hebben voorgedaan vóór de aanvang van de overeenkomst (behoudens toepassing van de sanctie in geval van verzwijging) [6]. Ten slotte is voor de toepassing van bedoeld artikel 78 niet zonder belang dat de meerderheid van de rechtsleer het begrip voorvallen van schade interpreteert in de zin van “manifestatie van de schade” [7].

2.De onduidelijkheid waarover het Hof in het besproken arrest van 16 januari 2015 uitspraak doet betreft specifiek de voorwaarde bepaald in artikel 78, § 2, tweede lid, eerste streepje WLVO die stelt dat de posterioriteitsdekking geldt “indien bij het einde van deze overeenkomst het risico niet door een andere verzekeraar is gedekt” [8]. Een eerste strekking is dat de verzekeraar geen tussenkomst moet verlenen voor een eis ingesteld na het einde van zijn verzekeringsovereenkomst wanneer het risico als zodanig is overgenomen door een andere verzekeraar, die dus dekking in abstracto voorziet voor dit aansprakelijkheidsrisico. In deze interpretatie, die was aangevoerd door de eiser in cassatie, zou bijvoorbeeld verzekeraar A van een polis professionele aansprakelijkheid architect enkel dekking moeten bieden wanneer de architect geen opeenvolgende polis heeft gesloten tot dekking van zijn beroepsaansprakelijkheidsrisico. Wanneer de architect wel een opeenvolgende polis zou hebben gesloten, zou verzekeraar A geen posterioriteitsdekking moeten bieden, zelfs indien verzekeraar B geen anterioriteitsdekking geeft, of zich kan beroepen op een uitsluiting of verval van dekking, m.a.w. ook wanneer deze verzekeraar B geen vergoeding betaalt voor de concrete schadevordering. Een tweede strekking is dat de voorwaarden in artikel 78, § 2, tweede lid, eerste streepje WLVO worden gelezen in die zin dat de verzekeraar A enkel dan bevrijd is en geen prestatie moet leveren op basis van zijn posterioriteitsdekking wanneer de andere verzekeraar B effectief dekking biedt voor het schadegeval in concreto en de vergoeding ervan ten laste neemt. Deze interpretatie biedt wel een bescherming aan de verzekerde aangezien in ieder geval zijn concrete vordering tot schadevergoeding effectief gedekt is door verzekeraar A [9].

3.In het besproken arrest geeft het Hof van Cassatie een antwoord op deze vraag. Het Hof beslist dat voor de verzekeringsovereenkomst waarin de dekking afhankelijk kan gemaakt worden van het instellen van de vordering tijdens de duur ervan, de verplichte dekking gedurende de termijn van 36 maanden na het einde van de verzekeringsovereenkomst geldt, “tenzij een andere verzekeraar het schadegeval dekt”. De Franse vertaling van het arrest stelt “à moins qu'un autre assureur couvre le dommage”. Het Hof steunt deze beslissing op de wetsgeschiedenis van artikel 78 WLVO, in het bijzonder de wijziging bij wet van 16 maart 1994, waaruit blijkt dat de dekking van het uitlooprisico gedurende de termijn van 36 maanden na het einde van de verzekeringsovereenkomst tot doel heeft de verzekerde en de benadeelde te beschermen in afwachting van het afsluiten van een nieuwe verzekeringsovereenkomst bij een andere verzekeraar. Hieruit volgt dat naar het oordeel van het Hof het niet volstaat dat de andere verzekeraar het risico in abstracto dekt. Het Hof volgt daarmee het advies van advocaat-generaal C. Vandewal en sluit zich aan bij de meerderheidsstrekking in de rechtsleer.

Deze beslissing van het Hof ligt, minstens impliciet, in de lijn van de uitspraak in het arrest van 27 juni 2013. Hierin werd, zij het zonder vermelding van artikel 78 WLVO, uitspraak gedaan over de bewijskracht van een beding in een polis BA architect dat de voorwaarden van artikel 78, § 2, tweede lid, eerste streepje herneemt. In casu ging het om een professionele aansprakelijkheidsverzekering afgesloten door een architect bij verzekeraar A tot 28 mei 2000 en een professionele aansprakelijkheidsverzekering architect afgesloten bij verzekeraar B vanaf 8 augustus 2000. Van het schadegeval wordt aangifte gedaan bij verzekeraar A op 12 september 2000. De polis van verzekeraar A bevat de hierboven weergegeven uitzonderingsclausule van artikel 78, § 2 WLVO, d.w.z. met inbegrip van de voorwaarde “indien bij het einde van deze overeenkomst het risico niet door een andere verzekeraar is gedekt”. De polis van verzekeraar B bepaalt dat de polis schade dekt die na de inwerkingtreding ervan is ontstaan, maar betrekking heeft op vroegere opdrachten, op voorwaarde dat de werken, bij het ondertekenen van de polis, voorlopig zijn opgeleverd. Het bestreden arrest overweegt dat polis B bepaalt dat het vroegere risico gedekt is, onder bepaalde voorwaarden die het hof van beroep niet hoort te beoordelen, en dat enkel moet worden vastgesteld dat het risico, d.w.z. de aansprakelijkheidsschuld van de architect, gedekt is. Het Hof van Cassatie beslist dat door op basis van deze motivering af te leiden dat “het beding van uitsluiting dat is ingevoegd in polis A, van toepassing is”, het bestreden arrest de verbindende kracht van de tweede polis evenals haar uitwerking ten aanzien van derden miskent. Uit dit arrest kan minstens impliciet worden afgeleid dat het Hof van Cassatie vereist dat de tweede verzekeraar dekking geeft voor het risico in concreto [10].

4.Voorwaarde voor de bevrijding van de verzekeraar A is volgens het Hof van Cassatie in het besproken arrest dat “een andere verzekeraar het schadegeval dekt” - “qu'un autre assureur couvre le dommage. Het Hof stelt bijgevolg dat het begrip “risico” in artikel 78, § 2, eerste lid WLVO moet worden geïnterpreteerd in de zin “schadegeval” (Nederlandse versie) en “dommage” (Franse versie samenvatting).

Over de juiste interpretatie en draagwijdte van het begrip “schadegeval” (veelal vertaald in het Frans als “sinistre”) in de aansprakelijkheidsverzekering en of aan dit begrip één dan wel meerdere betekenissen toekomen al naar gelang de concrete rechtsvraag die zich stelt, blijft in de rechtsleer discussie bestaan [11].

Gezien de door het Hof weerhouden motivering gesteund op de onderliggende doelstelling van artikel 78, § 2 WLVO van bescherming van de verzekerde en de benadeelde [12], kan het begrip “schadegeval” in de bewoordingen van het Hof niet anders gelezen worden dan in de betekenis van de effectieve tussenkomst voor het concrete door de verzekerde aan de verzekeraar voorgelegde schade waarvoor hij vergoeding vordert wegens (vermeende) aansprakelijkheid. Deze lezing vindt ook steun in de conclusie van advocaat-generaal Vandewal waarin hij het uitdrukt als volgt: “Daaruit volgt dan ook dat het begrip risico' naar mijn mening de schade betreft die zich tijdens de duur van de overeenkomst heeft voorgedaan en waarvoor een vordering tot vergoeding wordt ingesteld binnen de 36 maanden te rekenen vanaf het einde van deze overeenkomst. Indien deze schade niet gedekt wordt door een andere verzekeraar (bv. omdat in de nieuwe verzekeringsovereenkomst geen anterioriteitsdekking werd voorzien) blijft de 'oude' verzekeraar tot dekking gehouden. Voor de verzekeringsovereenkomst waarin de dekking afhankelijk kan gesteld worden van het instellen van de vordering tijdens de duur ervan (het claims made-systeem), geldt de sunset-regeling, met name de verplichte dekking gedurende de termijn van 36 maanden na het einde van de verzekeringsovereenkomst, dan ook tenzij een andere verzekeraar 'het schadegeval' dekt” (cursivering aangebracht door adv. gen.) [13]. Ten slotte volgt deze lezing ook uitdrukkelijk uit de Franse (vertaalde) versie van het arrest dat het begrip “schadegeval dekt” vertaalt als “couvre le dommage”.

5.Deze beslissing van het Hof houdt in dat geen rekening moet worden gehouden met verschillen in de dekkingsvoorwaarden in de opeenvolgende polissen. Er moet derhalve geen vergelijking of evaluatie van polisvoorwaarden gebeuren. Mogelijke beperktere dekkingsvoorwaarden in polis B kunnen overigens voor de verzekerde geen verrassing zijn, want hij heeft deze onderschreven voor alle schade en/of eisen die voorvallen in de looptijd van deze polis B.

6.De toepassing van deze rechtspraak heeft tot gevolg dat de verzekeraar A tot tussenkomst gehouden blijft voor de eis ingesteld in de termijn van zijn uitlooprisico (een termijn van minimum 36 maanden) wanneer de schade voorgevallen is in de duurtijd van deze polis, behoudens wanneer ook de verzekeraar B voor dezelfde eis dekking verleent.

Of deze situatie zich vaak voordoet blijft evenwel te onderzoeken. Immers, deze specifieke vorm van samenloop lijkt zich enkel voor te doen wanneer de opvolgende verzekeraar dekking verleent voor eisen ingesteld in de duurtijd van de overeenkomst, ook al heeft de schade zich voorgedaan vóór de aanvang van de overeenkomst. M.a.w. wanneer deze polis toepassing maakt van de voorwaarden van het claims made-systeem van artikel 78, § 2 en bij uitbreiding ook dekking verleent voor schade voorgevallen vóór de aanvang van de overeenkomst [14]. In alle andere situaties blijft verzekeraar A op grond van zijn posterioriteitsdekking gehouden tot tussenkomst, m.a.w. in situaties waarin de opeenvolgende polis B toepassing maakt van hetzij de uitzonderingsregel van artikel 78, § 2 WLVO en dus vereist dat schade en eis zijn voorgevallen in de duurtijd van de polis, hetzij toepassing maakt van artikel 78, § 1 WLVO en dekking geeft wanneer de schade voorvalt in de duurtijd van de polis.

Of deze oplossing waarbij in de meerderheid van de situaties verzekeraar A nog tot tussenkomst gehouden zal zijn, voor de verzekeraar B vanuit commercieel oogpunt aangewezen is, wordt door sommigen betwijfeld [15].

Men mag aannemen dat voornoemde vorm van samenloop van verzekeringen te onderscheiden is van de samenloop van indemnitaire verzekeringen die geregeld is in artikel 45 WLVO (hernomen in art. 99 W.Verz.). Immers, het betreft hier een specifieke vorm van samenloop op basis van enerzijds een posterioreitsdekking door verzekeraar A en anderzijds een dekking in de looptijd van de overeenkomst door verzekeraar B, waarbij bedoelde regel in artikel 78, § 2, tweede lid, eerste streepje WLVO een oplossing van voorrang voorziet.

7.Voor zover als nodig, kan tot slot nog worden gewezen op de laatste overweging in het betrokken arrest van 16 januari 2015. In de Nederlandse versie verwijst het Hof naar “artikel 6bis van het KB betreffende de verplichte verzekering voorzien door de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect”. Voor zover we kennis hadden van de voorziening in cassatie, mag aangenomen worden dat het hier gaat om een materiële vergissing en doelt het Hof op artikel 6bis van het KB van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. In bedoeld artikel 6bis maakt de Koning een oplijsting van de aansprakelijkheidsrisico's waarvoor partijen de uitzonderingsregel van artikel 78, § 2 WLVO kunnen bedingen. Deze interpretatie wordt bevestigd in de Franse (vertaalde) versie waar de datum van 24 december 1992 is toegevoegd, doch de titel van het KB niet werd aangepast [16]. Er bestaat daarnaast een KB van 25 april 2007 betreffende de verplichte verzekering voorzien door de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect. Dit KB regelt de minimumvoorwaarden van de bij artikel 9 van de wet van 1939 wettelijk verplichte verzekering voor architecten [17] en maakt daarbij in artikel 6 toepassing van artikel 78, § 2 WLVO [18].

Met het oog op de rechtszekerheid in deze complexe problematiek van de dekking in de tijd, durven we hopen dat het Hof zich op korte termijn opnieuw en eenduidig in de twee talen zal uitspreken over de toepassing van artikel 78WLVO of het ongewijzigd hernomen artikel 142 W.Verz.

[1] Hoogleraar KU Leuven, advocaat balie te Turnhout.
[2] Cass. 16 januari 2015, TBH 2015, 480-482 (weergave B. Toussaint).
[3]  Over art. 78 WLVO meer algemeen zie met referenties, o.m. T. Meurs en Y. Thiery, “Aansprakelijkheidsverzekering: risicovolle onderneming?” in C. Van Schoubroeck en I. Samoy (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis 2014-15, Vormingsonderdeel 93, Brugge, die Keure, 2015, 96-100; C. Paris, “Considérations sur la garantie dans le temps dans l'assurance de la responsabilité in B. Dubuisson en V. Callewaert (eds.), La loi sur le contrat d'assurance terrestre. Bilan et perspectives après 20 années d'application, Brussel, Bruylant, 2012, 124; C. Van Schoubroeck en T. Meurs, “Art. 78 Wet Landverzekeringsovereenkomst regelt dwingend het uitlooprisico en niet het inlooprisico” (noot onder Cass. 28 juni 2012), RW 2012-13, 1384 (en verwijzingen aldaar); P. Colle, De nieuwe wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen. Algemene beginselen van het Belgische verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2015, 188; B. Weyts, “De anterioriteits- en posterioriteitsclausules in aansprakelijkheidsverzekeringen”, Cah.jur. 2014, 57-59; M. Fontaine, Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 2011, 493-496; L. Schuermans en C. Van Schoubroeck, Grondslagen van het Belgische verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2015, 538-541; C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. De Graeve, M. De Graeve en H. Cousy, Overzicht van rechtspraak. Landverzekering (2003), TPR 2004, 1978 (en verwijzingen aldaar); B. Dubuisson, “La norme impérative dans le droit du contrat d'assurance” in Liber Amicorum Hubert Claassens. Verzekering: theorie en praktijk, Antwerpen, Maklu, 1998, 72; B. Dubuisson en V. Callewaert, “L'étendue de la garantie dans le temps et les assurances de la responsabilité civile” in X, Le temps et le droit. Hommage au professeur Closset-Marchal, Brussel, Bruylant, 2013, 185-202; J.-L. Fagnart, “L'étendue de la garantie” in M. Fontaine, La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre, Brussel, Ed. du Jeune Barreau, 1995, 39.

Zie over de problematiek van de toepassing van art. 78 WLVO in geval van serieschade, o.m. B. Dubuisson, “Les dommages en série - responsabilité, assurance et indemnisation (deuxième partie)”, RGAR 2015, nr. 15.195, nrs. 54-55.
[4] Cass. 28 juni 2012, RW 2012-13, 1382, noot C. Van Schoubroeck en T. Meurs, TBH 2012, 945; Antwerpen 17 oktober 2012, NJW 2013, 507, noot D. Wuyts.
[5] Zie o.m. C. Paris, “Considérations sur la garantie dans le temps dans l'assurance de la responsabilité in B. Dubuisson en V. Callewaert (eds.), La loi sur le contrat d'assurance terrestre. Bilan et perspectives après 20 années d'application, Brussel, Bruylant, 2012, 132, nr. 27, 135, nr. 31 met verwijzing naar J.-L. Fagnart; C. Van Schoubroeck en T. Meurs, “Art. 78 Wet Landverzekeringsovereenkomst regelt dwingend het uitlooprisico en niet het inlooprisico” (noot onder Cass. 28 juni 2012), RW 2012-13, 1386 met verwijzingen.
[6] B. Dubuisson, “Les dommages en série responsabilité, assurance et indemnisation (deuxième partie)”, RGAR 2015, nr. 15.195, nr. 38; C. Van Schoubroeck en T. Meurs, “Art. 78 Wet Landverzekeringsovereenkomst regelt dwingend het uitlooprisico en niet het inlooprisico” (noot onder Cass. 28 juni 2012), RW 2012-13, 1387.
[7] Zie o.m. L. Schuermans en C. Van Schoubroeck, Grondslagen van het Belgische verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2015, 2015; C. Paris, “Considérations sur la garantie dans le temps dans l'assurance de la responsabilité in B. Dubuisson en V. Callewaert (eds.), La loi sur le contrat d'assurance terrestre. Bilan et perspectives après 20 années d'application, Brussel, Bruylant, 2012, 126, nr. 20; P. Colle, De nieuwe wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen. Algemene beginselen van het Belgische verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2015, 232; B. Dubuisson, “Les dommages en série-responsabilité, assurance et indemnisation (deuxième partie)”, RGAR 2015, nr. 15.195, nr. 36.
[8] Zie betreffende de regel in art. 78, § 2, tweede lid, tweede streepje WLVO, o.m. C. Paris, “Considérations sur la garantie dans le temps dans l'assurance de la responsabilité in B. Dubuisson en V. Callewaert (eds.), La loi sur le contrat d'assurance terrestre. Bilan et perspectives après 20 années d'application, Brussel, Bruylant, 2012, 131, nr. 26; B. Dubuisson en V. Callewaert, “L'étendue de la garantie dans le temps et les assurances de la responsabilité civile” in X, Le temps et le droit. Hommage au professeur Closset-Marchal, Brussel, Bruylant, 2013, 196-202.
[9] Zie voor deze interpretaties meer uitvoerig met verwijzingen: B. Dubuisson en V. Callewaert, “L'étendue de la garantie dans le temps et les assurances de la responsabilité civile” in Le temps et le droit. Hommage au professeur Closset-Marchal, Brussel, Bruylant, 2013, 201-202; T. Meurs en Y. Thiery, “Aansprakelijkheidsverzekering: risicovolle onderneming?” in C. Van Schoubroeck en I. Samoy (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis 2014-15, Vormingsonderdeel 93, Brugge, die Keure, 2015, 99; C. Paris, “Considérations sur la garantie dans le temps dans l'assurance de la responsabilité in B. Dubuisson en V. Callewaert (eds.), La loi sur le contrat d'assurance terrestre. Bilan et perspectives après 20 années d'application, Brussel, Bruylant, 2012, 128-131 met verwijzingen naar B. Dubuisson en J.-L. Fagnart; H. Cousy, “Omvang en duur van de waarborg in de (professionele) aansprakelijkheidsverzekering” in Vlaams pleitgenootschap bij de balie te Brussel (ed.), Verzekering en gerechtelijke procedures, Kalmthout, Biblo, 1996, 79-80.
[10] Cass. 27 juni 2013, JLMB 2014, 2003, Pas. 2013, 1485, TBH 2013, 943 (weergave B. Toussaint); cf. T. Meurs en Y. Thiery, “Aansprakelijkheidsverzekering: risicovolle onderneming?” in C. Van Schoubroeck en I. Samoy (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis 2014-15, Vormingsonderdeel 93, Brugge, die Keure, 2015, 99.
[11] Recent Cass. 24 april 2014, RW 2014-15 (samenvatting), afl. 30, 1188 betreffende de bepaling in art. 28 wet van 11 juni 1874 dat de verzekering geen gevolg kan hebben wanneer de schade reeds bestond ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (thans art. 252 W.Verz.; vgl. art. 24, eerste lid WLVO, thans art. 79, eerste lid W.Verz.) oordeelt het Hof: “In de aansprakelijkheidsverzekering is voor de realisering van het risico niet vereist dat de aansprakelijkheid reeds vaststaat op het ogenblik van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst.”

Zie o.m. B. Dubuisson, “Les dommages en série - responsabilité, assurance et indemnisation (deuxième partie)”, RGAR 2015, nr. 15.195, nrs. 34-35; M. Fontaine, Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 2011, 485, nr. 683; C. Van Schoubroeck, “Enkele aspecten van reddingskosten in Nederlands perspectief” in C. Van Schoubroeck, W. Devroe, K. Geens en J. Stuyck (eds.), Over grenzen. Liber amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, 319.
[12] Zie tevens o.m. H. Cousy en G. Schoorens, De nieuwe wet op de landverzekeringsovereenkomst. Parlementaire voorbereiding van de wet van 25 juni 1992 en van de wijzigende wet van 16 maart 1994, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1994, 260-265; C. Paris, “Considérations sur la garantie dans le temps dans l'assurance de la responsabilité in B. Dubuisson en V. Callewaert (eds.), La loi sur le contrat d'assurance terrestre. Bilan et perspectives après 20 années d'application, Brussel, Bruylant, 2012, 127.
[13] Concl. C. Vandewal bij Cass. 16 januari 2015, nrs. 24-25, www.cass.be.
[14] Zie betreffende dergelijke bedingen, C. Paris, “Considérations sur la garantie dans le temps dans l'assurance de la responsabilité in B. Dubuisson en V. Callewaert (eds.), La loi sur le contrat d'assurance terrestre. Bilan et perspectives après 20 années d'application, Brussel, Bruylant, 2012, 117-120, 135, nr. 31, zie ook 130, nr. 25.
[15] Zie hierover C. Paris, o.c., 130-131.
[16] “Dans la mesure où il invoque la violation de l'article 6bis de l'arrêté royal [du 24 décembre 1992] relatif à l'assurance obligatoire prévue par la loi du 20 février 1939 sur la protection du titre et de la profession d'architecte et des articles 1319, 1320, 1322 et 1134 du Code civil, le moyen, qui est déduit de la violation, vainement invoquée, de l'article 78 de la loi du 25 juin 1992, est irrecevable”.
[17] Art. 9 wet van 20 februari 1939: “Alle natuurlijke personen of rechtspersonen die ertoe gemachtigd werden overeenkomstig deze wet het beroep van architect uit te oefenen en van wie de aansprakelijkheid, met inbegrip van de tienjarige aansprakelijkheid, kan worden verbonden wegens de handelingen die zij beroepshalve stellen of de handelingen van hun aangestelden dienen door een verzekering te zijn gedekt. Deze verzekering kan kaderen in een globale verzekering voor alle partijen die in de bouwakte voorkomen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en de voorwaarden van de verzekering die een adequate risicodekking ten voordele van de opdrachtgever mogelijk dient te maken (…).”
[18] Art. 6 KB 25 april 2007: “De verzekeringswaarborg geldt voor de vorderingen die tijdens de geldigheidsduur van de verzekeringsovereenkomst schriftelijk worden ingesteld tegen de verzekerden of de verzekeringsonderneming op basis van een in deze overeenkomst gewaarborgde aansprakelijkheid en die betrekking hebben op schade die tijdens dezelfde duur is voorgevallen.”