Article

Actualité : Grondwettelijk Hof, 25/09/2014, R.D.C.-T.B.H., 2014/9, p. 935-936

Grondwettelijk Hof 25 september 2014

Zaak: 133/2014
VENNOOTSCHAPPEN
Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid - Bestuur - Bestuurdersaansprakelijkheid bij herhaaldelijk faillissement - Opeenvolging van faillissementen - CVBA


SOCIÉTÉS
Société de personnes à responsabilité limitée - Administration - Responsabilité des administrateurs - Faillites à répétition - SCRL


De artikelen 409, § 2 (CVBA) en 265, § 2 W.Venn. (BVBA) voorzien in een objectieve aansprakelijkheidsregeling voor bestuurders of gewezen bestuurders, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, indien zij zich, in de loop van de periode van 5 jaar voorafgaand aan de faillietverklaring bij minstens 2 faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties betrokken zijn met schulden ten aanzien van een inningorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen. In twee onderscheiden zaken werd deze regeling op meerdere punten getoetst aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De verenigbaarheid van deze regeling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet werd bevestigd, onder voorbehoud van de interpretatie eraan gegeven door het Grondwettelijk Hof.

Tegen de regeling werd aangevoerd dat de opeenvolging van faillissementen, vereffeningen, of gelijkaardige operaties kan afhangen van de wil van de bestuurders of gewezen bestuurders, van de wil van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en/of soms nog van volkomen externe factoren, en als zodanig geen objectief criterium is.

Door het Grondwettelijk Hof wordt in herinnering gebracht dat de invoering van een bijzondere aansprakelijkheidsregeling voor socialezekerheidsschulden door de wetgever werd verantwoord als een instrument voor een betere inning van de socialezekerheidsbijdragen. De aansprakelijkheid van de bestuurders berust op een criterium (de opeenvolging van faillissementen, vereffeningen, of gelijkaardige operaties) dat in verband staat met dit doel.

De betwisting, die gevolgen kan hebben voor het persoonlijke vermogen van de betrokkene, betreft een geschil omtrent “het vaststellen van […] burgerlijke rechten en verplichtingen” in de zin van artikel 6, 1. EVRM. Daaruit volgt dat het recht op toegang tot een rechter met volle rechtsmacht moet zijn gewaarborgd.

De RSZ en de curator hebben een appreciatiebevoegdheid om de verschuldigde bijdragen en supplementen geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Ten aanzien van de omvang van de verschuldigde bijdragen en supplementen, heeft de bevoegde rechtbank eenzelfde beoordelingsbevoegdheid als de RSZ en de curator. In die interpretatie is aan de betrokken bestuurders en gewezen bestuurders de toegang tot een rechter met volle rechtsmacht gewaarborgd.

Uit de totstandkoming van de in het geding zijnde bepalingen blijkt dat de wetgever vooral de malafide bestuurders en gewezen bestuurders aansprakelijk heeft willen stellen die zich schuldig maken aan sociale fraude doordat ze een onderneming oprichten en vervolgens een faillissement uitlokken zonder dat ze hun socialezekerheidsschulden hebben betaald en die deze werkwijze meermaals herhalen. De rechter, die dient te oordelen of de wettelijke voorwaarden voor de persoonlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid zijn vervuld, kan nagaan of er, in geval van de herhaalde betrokkenheid bij faillissementen met socialezekerheidsschulden, sprake is van een dergelijk procedé van frauduleuze herhaling en kan bij het bepalen van de omvang van de bedragen waartoe de bestuurder en de gewezen bestuurder gehouden zijn, derhalve rekening houden met het gegeven of zij al dan niet te goeder trouw waren.

De bijzondere aansprakelijkheidsregeling geldt niet voor zaakvoerders, bestuurders of iedere andere persoon die ten aanzien van de zaken van een burgerlijke vennootschap met handelsvorm een stichting of een VZW, werkelijke bestuursbevoegdheid heeft gehad, in zoverre die rechtspersonen geen koopman zijn en daarmee samenhangend dus nooit failliet kunnen worden verklaard.

Het verschil in behandeling tussen de personen naargelang zij, enerzijds, een handelsvennootschap of, anderzijds, een burgerlijke vennootschap met handelsvorm, een stichting of een VZW besturen of leiden, berust op een objectief criterium, namelijk de burgerlijke of handelsaard van de rechtspersoon.

Het gegeven dat de personen die burgerlijke vennootschappen, VZW's of stichtingen besturen of leiden, eventueel fraude zouden hebben gepleegd, is niet van dien aard dat het op zich de in het geding zijnde bepalingen onverantwoord maakt.