Article

Hof van beroep Antwerpen, 31/03/2014, R.D.C.-T.B.H., 2014/9, p. 899-903

Hof van beroep Antwerpen 31 maart 2014

BESLAG
Bewarend beslag op zeeschip - Geen revindicatie - Derdenverzet - Geen verplichting om de beslagene in de procedure te betrekken
Een vordering tot opheffing van een bewarend beslag op zeeschip is geen revindicatie, en dient dus ook niet te beantwoorden aan de (vorm)vereisten inzake revindicatie. Zelfs indien het om een revindicatie zou gaan, leidt de niet-vermelding van eigendomsbewijzen in de inleidende akte enkel tot nietigheid indien belangenkrenking wordt aangetoond.
De beslagene, die niet in het geding is geweest tijdens de rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift, moet niet in het derdenverzet betrokken worden.
BESLAG
Bewarend beslag op zeeschip - Bunkerleveringen - Tussenzittende leverancier beschikt niet over een zeevordering - Medecontractant van de scheepsgebruiker werd betaald - Vordering uitgedoofd
De mogelijkheid om beslag te leggen wegens leveringen aan een schip (art. 1468, tweede lid, k) Ger.W.) is gebaseerd op het vertrouwen in hoofde van de leverancier dat het schip als zekerheidsobject zal dienen. Dit vertrouwen bestaat niet in hoofde van een partij in een keten van opeenvolgende verkopen, die noch in contact is geweest met de scheepseigenaar of bevrachter, noch de bunkers fysiek aan het schip geleverd heeft. Wanneer een scheepsbeheerder bunkers bestelt bij een rechtstreekse medecontractant A, die de bestelling doorleidt aan B, die op zijn beurt de feitelijke leverancier C inschakelt, en A en C betaald worden door hun respectievelijke opdrachtgevers maar de tussenzittende leverancier B onbetaald blijft, beschikt deze laatste derhalve niet over een zeevordering. Bovendien is hoe dan ook de vordering uitgedoofd door de betaling van de scheepsbeheerder aan zijn medecontractant A.
SAISIE
Saisie conservatoire sur navires de mer - Pas de revendication - Tierce-opposition - Pas d'obligation d'attraire le saisi à la procédure
Une action en levée d'une saisie conservatoire sur navire de mer n'est pas une revendication, et ne doit donc pas répondre aux conditions (de forme) en matière de revendication. Même s'il s'agissait d'une revendication, la non-mention des titres de propriété dans l'acte introductif n'emporte nullité que si un grief est démontré.
La personne saisie, qui n'a pas été à la cause au cours de la procédure sur requête unilatérale, ne doit pas être attraite dans la tierce-opposition.
SAISIE
Saisie conservatoire sur navires de mer - Livraisons d'hydrocarbures de soute (bunkers) - Le fournisseur intermédiaire ne dispose pas d'une créance maritime - Le cocontractant de l'utilisateur du navire a été payé - Créance éteinte
La possibilité de procéder à une saisie sur base de fournitures à un navire (art. 1468, alinéa 2, k) C. jud.) est basée sur la confiance dans le chef du fournisseur que le navire servira en garantie. Cette confiance n'existe pas dans le chef d'une partie dans une chaîne de ventes successives qui n'a ni été en contact avec le propriétaire ou l'affréteur du navire ni fourni physiquement les hydrocarbures de soute au navire (bunkers). Lorsque le gestionnaire d'un navire commande les bunkers directement auprès d'un cocontractant A, qui passe la commande à B, qui à son tour fait intervenir le fournisseur effectif C, et que A et C sont payés par leurs commettants respectifs, mais que le fournisseur intermédiaire B reste impayé, ce dernier ne dispose par conséquent pas d'une créance maritime. En outre, la créance est éteinte par le paiement du gestionnaire du navire à son cocontractant A.

Impala Maritime Ltd. / O.W. Bunker Malta Ltd.

Zet.: P. De Baets, S. Berneman en B. Ponet (raadsheren)
Pl.: Mrs. L. Keyzer en A. Kegels

Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd, waaronder het eensluidende afschrift van de bestreden beschikking, op tegenspraak tussen partijen gewezen op 20 maart 2014 door de beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, waarvan geen akte van betekening wordt voorgelegd, en waartegen een naar vorm en termijn regelmatig hoger beroep werd aangetekend bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van dit hof op 21 maart 2014.

Gehoord partijen in hun middelen en conclusies.

1. Feiten en retroacten

1.1. De vennootschap naar Panamees recht Mediterranean Bunker Services heeft op 16 december 2011 aan de scheepsbeheerder van het zeeschip M.S. Emmanuel Tomasos, m.n. Tomasos Brothers Inc., de bestelling bevestigd van bunker­olie te leveren aan voormeld schip, dat ter anker lag te Lomé (Togo), op 19-20 december 2011. Het betrof meer bepaald 500 MT IFO aan de prijs van US$ 676/MTD en 50 MT Gasoil aan de prijs van US$ 1.029/MTD.

Mediterranean Bunker Service gaf op dezelfde dag dezelfde opdracht aan O.W. Bunker Malta, met vermelding van Stena als fysieke leverancier, betaling per cheque, en een prijs van US$ 669,50/MTD voor 500 MT 380CST en US$ 1.024,50MTD voor 50 MT MGO DMA.

De feitelijke levering van 500.361 MTS IFO380CST en 50.193MTS Gasoil gebeurde op 18 december 2011 door Stena Oil AB, die in een verklaring “voor wie het behoort” van 6 maart 2013 bevestigt hiervoor volledige betaling van O.W. Bunker te hebben ontvangen en ingevolge deze betaling uit hoofde van deze levering van bunkers geen vordering te hebben tegen de eigenaars van het schip, het schip, de kapitein van het schip of de beheerders van het schip of nog eender welke andere partij (stuk 14 van het dossier van O.W. Bunker).

1.2. O.W. Bunker schreef uit hoofde van voormelde levering op 19 december 2011 een factuur nr. 145-S14188 uit ten bedrage van US$ 386.414,42, geadresseerd aan Mediterranean Bunker Services SA en betaalbaar uiterlijk op 16 januari 2012.

Ter betaling van voormelde factuur trok Med Bunkers Ltd. op 20 januari 2012 een cheque betaalbaar aan order van O.W. Bunker Malta Ltd. op Aegean Baltic Bank SA ten bedrage van US$ 385.975. Deze cheque werd niet gehonoreerd bij gebrek aan fondsen.

Mediterranean Bunker Services SA en Med Bunkers Limited erkenden op 9 februari 2012 hun schuld ten aanzien van O.W. Bunker Malta Ltd. en ondertekenden met deze laatste een betalingsakkoord, dat evenmin werd gehonoreerd.

1.3. Mediterranean Bunkers Services SA schreef harerzijds uit hoofde van dezelfde levering aan het M.S. Emmanuel Tomasos op 21 december 2011 een factuur nr. 111628 uit ten bedrage van US$ 389.892,62, uiterlijk betaalbaar op 2012 en te verrichten op de bankrekening van Med Bunkers Ltd. bij Marfin Egnatia Bank.

Impala Martitime Ltd. legt onder stuk nr. A4 van haar dossier het bewijs van overschrijving op 10 januari 2012 van een bedrag van US$ 389.909,62 op voormelde bankrekening over.

1.4. Na hiertoe machtiging te hebben gekregen van de rechtbank te Haïfa (Israël), heeft O.W. Bunker Malta Ltd. op 25 februari 2012 tot zekerheid van haar schuldvordering bewarend beslag gelegd op het M.S. Emmanuel Tomasos. Dit beslag werd opgeheven na het verstrekken van een zekerheid door de P&I Club. Deze zekerheid werd evenwel naderhand ingevolge een beslissing van de Israëlische rechtbank geannuleerd.

O.W. Bunker Malta heeft tevens een vordering ten gronde en in rem tegen het schip ingesteld voor de Israëlische rechtbank, die deze vordering bij vonnis van 25 februari 2014 afwees gezien de bevrijdende betaling van de eigenaars van het schip aan Mediterranean Bunker Services. Hoger beroep tegen dit vonnis kan vooralsnog tot 10 april 2014 worden ingesteld.

2. De voorafgaande rechtspleging

2.1. Bij beschikking op eenzijdig verzoekschrift verleend door de beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 14 maart 2014 werd aan O.W. Bunker Malta Ltd. toelating verleend om bewarend beslag te leggen op het grondgebied van de Antwerpse haven in het arrondissement Antwerpen evenals op het grondgebied van de Antwerpse haven gelegen binnen het arrondissement Dendermonde evenals binnen elk zeegebied zoals omschreven in artikel 633 Ger.W., op het M.S. Emmanuel Tomasos, voor een bedrag van US$ 762.619,03 (hetzij US$ 386.414,42 in hoofdsom, US$ 200.215,60 vervallen interesten en US$ 175.989 provisie voor interesten en kosten).

Het bewarend beslag op voormeld zeeschip werd aan de kapitein van het M.S. Emmanuel Tomasos betekend op 14 maart 2014 om 20 uur bij exploot van gerechtsdeurwaarder Dominique Courboin, met standplaats te Antwerpen.

2.2. Bij dagvaarding betekend op 17 maart 2014 vordert de vennootschap naar het recht van Liberia Impala Maritime Ltd. het verzet/derdenverzet ontvankelijk en gegrond te verklaren, de intrekking van de beschikking gewezen op verzoekschrift door de beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, in datum van 14 maart 2014 (AR nr. 14/775/B), en dienvolgens het bewarend beslag op schip, betekend door het ambt van Dominique Courboin, gerechtsdeurwaarder te Antwerpen, in datum van 14 maart 2014, nietig te verklaren en de opheffing ervan te bevelen, de veroordeling van O.W. Bunker Malta Ltd. om binnen het uur na betekening van de tussengekomen beschikking handlichting te geven, en bij gebrek hieraan vrijwillig te voldoen, te zeggen voor recht dat de tussengekomen beschikking als handlichting zal gelden, de veroordeling van O.W. Bunker Malta Ltd. tot een schadevergoeding wegens roekeloos bewarend scheepsbeslag begroot op 1 EUR provisioneel, alsook tot de kosten van het geding.

2.3. De bestreden beschikking van 20 maart 2014 verklaart de vordering ontoelaatbaar en wijst Impala Maritime Ltd. ervan af.

Volgens de eerste rechter had deze laatste immers de beslagenen, m.n. Mediterranean Bunker Services SA en Med Bunkers Ltd., bij toepassing van artikel 1125 Ger.W. op straffe van niet-toelaatbaarheid mede in de procedure dienen te betrekken.

2.4. Tegen deze beschikking heeft Impala Maritime Ltd. hoger beroep ingesteld bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van dit hof op 21 maart 2014.

3. De standpunten en vorderingen van partijen in hoger beroep

3.1. In dit verzoekschrift besluit Impala Maritime Ltd. tot het ontvankelijk en gegrond verklaren van het hoger beroep, de vernietiging van de beschikking a quo van 20 maart 2014 en opnieuw rechtdoende:

Het oorspronkelijk derdenverzet van 17 maart 2014 ontvankelijk en gegrond te verklaren;

De beschikking gewezen op verzoekschrift door de beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, in datum van 14 maart 2014 (AR nr. 14/775/B) in te trekken;

Dienvolgens het bewarend beslag op schip, betekend door het ambt van Dominique Courboin, gerechtsdeurwaarder te Antwerpen, in datum van 14 maart 2014, nietig te verklaren en de opheffing ervan te bevelen;

O.W. Bunker Malta Ltd. te veroordelen om binnen het uur na betekening van de tussengekomen beschikking handlichting te geven, en bij gebrek hieraan vrijwillig te voldoen, te zeggen voor recht dat de tussengekomen beschikking als handlichting zal gelden;

O.W. Bunker Malta Ltd. te veroordelen tot een schadevergoeding wegens roekeloos bewarend scheepsbeslag begroot op 1 EUR provisioneel;

O.W. Bunker Malta Ltd. te veroordelen tot de kosten.

3.2. In besluiten neergelegd ter terechtzitting van 25 maart 2014 besluit O.W. Bunker Malta Ltd. op incidenteel beroep tot de nietigverklaring van de inleidende dagvaarding en bijgevolg het onontvankelijk, minstens ontoelaatbaar verklaren van de vordering; ondergeschikt, minstens het ongegrond verklaren van de vordering tot opheffing van het beslag; nog meer ondergeschikt, het ongegrond verklaren van de vordering tot onrechtmatig beslag en stellen van een tegengarantie; en de veroordeling van Impala Maritime Ltd. tot de kosten.

4. Beoordeling

4.1. O.W. Bunker Malta houdt verkeerdelijk voor dat Impala Maritime de eigendom van haar schip M.S. Emmanuel Tomasos zou revindiceren.

De oorzaak en het voorwerp van de vordering blijken ondubbelzinnig uit de inleidende dagvaarding. Hierbij vordert Impala Maritime de opheffing van een bewarend beslag op een schip, dat haar eigendom is. Over het eigendomsrecht van Impala Maritime op het in beslag genomen schip bestaat tussen partijen geen betwisting.

Door het hof dient overigens te worden vastgesteld dat O.W. Bunker Malta zelf in het door haar op 14 maart 2014 aan de beslagrechter aangeboden verzoekschrift tot bewarend beslag op zeeschip Impala Maritime als vermoedelijke eigenaar van het M.S. Emmanuel Tomasos identificeert en dat zij bij haar stukken gevoegd bij dit verzoekschrift onder inventarisnummer 8 een “Extract Equasis betreffende scheepseigendom” voorlegt ter staving van haar identificatie van Impala Maritime als eigenaar van het in beslag te nemen en inmiddels in beslag genomen schip.

De door Impala Maritime ingestelde vordering betreft aldus geen vordering strekkende tot opeising van haar eigendomsrecht, waarbij de beslagrechter als bodemrechter zou dienen te oordelen over de eigendomsaanspraken.

Het op verzoek van O.W. Bunker Malta gelegd beslag wordt door Impala Maritime aangevochten en betwist om reden dat zij aanvoert dat O.W. Bunker Malta zich te haren aanzien niet kan beroepen op een zeevordering en dat het beslag minstens niet-toelaatbaar zou zijn nu het om een tweede beslag op hetzelfde schip en tot zekerheid van dezelfde schuldvordering zou gaan.

De bepalingen van de artikelen 1514 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek zijn niet van toepassing en de door O.W. Bunker Malta aangevoerde nietigheid van de inleidende dagvaarding wegens niet-vermelding van eigendomsbewijzen faalt niet alleen in rechte, maar is uitgaande van een partij die zelf in haar verzoekschrift en de hierbij ingeroepen stukken haar tegenpartij als eigenaar van het schip identificeert cynisch te noemen. Ten overvloede zou dan ook nog kunnen worden opgemerkt dat zelfs al zou een nietigheid van de dagvaarding kunnen worden opgeworpen dit O.W. Bunker Malta niet zou ontslaan om een belangenkrenking aan te tonen, wat zij in de gegeven omstandigheden niet doet en dient te worden uitgesloten vermits zij zelf een eigendomsbewijs van het M.S. Emmanuel Tomasos voorlegt. Zij weet, en wist zelfs zeer goed van vóór de aanbieding van het verzoekschrift tot bewarend beslag op het M.S. Emmanuel Tomasos, dat zij zich in de persoon van Impala Maritime als tegenpartij tegen de scheepseigenaar en niet tegen één of ander beslagene zou moeten en moet verweren. Zij kon dit ook ondubbelzinnig op grond van de motieven van de inleidende dagvaarding opmaken.

4.2. Uit de artikelen 1025, 1033, 1034, 1122, 1125 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek volgt dat de eiser op derdenverzet die niet is tussengekomen in een rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift ingevolge welke door de rechter aan een schuldeiser werd toegestaan bewarend beslag te leggen op bepaalde goederen, die in casu gebeurlijk als onderpand van de bedreigde schuldvordering zouden kunnen worden beschouwd, en die beweert door die beslissing in zijn rechten te zijn benadeeld, niet gehouden is de beslagene te dagvaarden indien deze niet in het geding is geweest tijdens de rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift.

Het door Impala Maritime ingesteld derdenverzet is derhalve wel degelijk ontvankelijk.

Impala Maritime wordt in de uitoefening van haar eigendomsrecht op het M.S. Emmanuel Tomasos ingevolge het hierop gelegd conservatoir beslag ernstig gestoord en lijdt hierdoor ernstige economische en financiële schade. Zij heeft ongetwijfeld belang om tegen het op haar schip gelegd beslag op te komen. Haar vordering is alleszins toelaatbaar.

4.3. Naar luid van artikel 1468, eerste lid Ger.W. kan het verzoek om beslag, wanneer het een zeeschip betreft, slechts worden toegestaan om een zeevordering te waarborgen.

O.W. Bunker Malta Ltd. beroept zich in casu op een inschuld of recht met als oorzaak leveranties, waar ook, van waren of materiaal aan een schip voor het beheer of het onderhoud ervan (art. 1468, tweede lid, k) Ger.W.; art. 1, eerste lid, k) internationaal verdrag van 10 mei 1952 tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen inzake conservatoir beslag op zeeschepen).

Zo artikel 3, eerste lid van de beslagconventie van 1952 als artikel 1469, § 1 Ger.W. voorzien dat het beslag kan worden gelegd hetzij op het schip waarop de vordering betrekking heeft, hetzij op enig ander schip, toebehorend aan hem die op het ogenblik van het ontstaan der zeevordering eigenaar was van het schip waarop de inschuld betrekking heeft, zelfs al is het in beslag genomen schip gereed om uit te varen, behalve voor een schuldvordering als bedoeld in artikel 1468, o), p) of q), in welk geval het beslag alleen kan worden gelegd op het schip waarop de vordering betrekking heeft.

De loutere “allegatie” van een vordering volstaat bij het indienen van een verzoekschrift tot het leggen van bewarend beslag op een zeeschip. Na derdenverzet oefent de beslagrechter evenwel een marginaal toetsingsrecht uit. Het beslag kan enkel worden gelegd of gehandhaafd wanneer de vordering “prima facie” voldoende zeker is. De beslagrechter laat bij deze toetsing de bevoegdheid van de bodemrechter om te oordelen over het bestaan van de schuldvordering onverlet.

Waar men kan inzien dat leveranciers van bunkers in voorkomend geval slechts bereid zouden zijn om aan schepen te leveren wanneer zij bij wijze van een vordering propter rem de zekerheid hebben verhaal te kunnen nemen op de scheepseigenaar of de bevrachter, minstens dat zij gerechtigd zijn om op dat schip bewarend beslag te mogen leggen, dient in casu te worden vastgesteld dat O.W. Bunker Malta zich op dergelijke zekerheid niet kan beroepen, nu niet zij doch wel Stena Oil AB effectief aan het schip heeft geleverd en deze laatste de enige partij is, die zich gebeurlijk op dergelijk vertrouwen kon beroepen.

In dergelijke omstandigheden kan de partij in een keten van opeenvolgende verkopen, die noch in contact is geweest met de scheepseigenaar en/of bevrachter noch de bunkers fysiek aan het schip heeft geleverd, zich niet op een door de scheeps­eigenaar en/of bevrachter gewekt vertrouwen beroepen. Uit de opdracht aan O.W. Bunker Malta kan ook niet worden afgeleid dat Impala Maritime rechtstreeks zou instaan voor de betaling van de bunkerleverantie door de fysieke leverancier. Dit wordt ook bevestigd door de onderscheiden facturaties, waartoe de bunkerleveranties aanleiding hebben gegeven.

Zelfs al zou aan de oorsprong een zeevordering liggen, die propter rem ook tegen de scheepseigenaar kon worden ingeroepen, dan nog kan hieruit niet noodzakelijk worden besloten dat deze zeevordering blijft bestaan en is blijven bestaan zolang niet iedere partij in de keten van opeenvolgende verkopen betaald is.

Het hof dient in de gegeven omstandigheden prima facie te besluiten dat de door O.W. Bunker Malta ter staving van het door haar gelegd bewarend beslag ingeroepen zeevordering door betaling is uitgedoofd. Het staat voldoende vast dat de scheepseigenaar Impala Maritime Ltd. haar medecontractant uit hoofde van de bunkerleverantie heeft betaald. Zij heeft immers de factuur van Mediterranean Bunker Services van 21 december 2011, zoals in deze factuur bedongen, vereffend door overschrijving van het door haar verschuldigd bedrag op de aangeduide bankrekening van Med Bunkers Ltd. Anderzijds, staat evenzeer vast dat Stena Oil AB, die de bunkerolies effectief aan het schip heeft geleverd, betaald is. Het volstaat vast te stellen dat beide voormelde betalingen bevrijdend waren. Men kan bezwaarlijk stellen dat zij onvolmaakte betalingen uitmaakten (aan Impala Maritime kan de rechtsspreuk “qui paie mal, paie deux fois” (vrij vertaald: wie slecht betaalt, betaalt twee keer) niet worden tegengesteld).

Uit vorenstaande motieven dient te worden besloten dat de ingeroepen zeevordering onvoldoende zeker is om de handhaving van het op het M.S. Emmanuel Tomasos gelegd beslag te rechtvaardigen. Dergelijke zeevordering is des te onzekerder nu de door O.W. Bunker Malta voor de Israëlische bodemrechter ingestelde vordering ook als ongegrond werd afgewezen.

4.4. Het leggen van bewarend beslag terwijl de vordering ten gronde reeds een eerste keer door een bodemrechter werd beoordeeld en als ongegrond werd afgewezen en terwijl de ingeroepen zeevordering ten aanzien van de scheepseigenaar onvoldoende zekerheid vertoont, maakt een abusieve uitoefening van het beslagrecht uit.

Het voordeel van de uitoefening ervan, zoals in concreto met als gevolg dat een schip dagenlang en inmiddels reeds meer dan twee weken wordt geïmmobiliseerd, is disproportioneel met de last en schade, die aan de eigenaar wordt veroorzaakt.

De gevorderde schadevergoeding van 1 EUR provisioneel wegens tergend en roekeloos beslag kan dan ook worden toegekend.

5. Beslissing

Het hof beslist bij arrest op tegenspraak.

De rechtspleging verliep in overeenstemming met de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Het hof verklaart het hoger beroep ontvankelijk en zoals hierna bepaald gegrond.

Het hof verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk doch ongegrond.

Het hof hervormt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende, verklaart het derdenverzet ontvankelijk en in de hierna bepaalde mate gegrond.

Het hof trekt de beschikking gewezen op eenzijdig verzoekschrift verleend door de beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 14 maart 2014 (AR nr. 14/775/B) in.

Het hof verklaart dienvolgens het bewarend beslag op schip, betekend door het ambt van D. Courboin, gerechtsdeurwaarder te Antwerpen, in datum van 14 maart 2014, nietig en beveelt de opheffing ervan.

Het hof veroordeelt O.W. Bunker Malta om binnen het uur na betekening van dit arrest handlichting te verlenen, en bij gebrek hieraan vrijwillig te voldoen, zegt voor recht dat dit arrest als handlichting zal gelden.

Het hof veroordeelt O.W. Bunker Malta tot betaling van een provisionele schadevergoeding van 1 EUR wegens roekeloos bewarend scheepsbeslag.

Het hof verwijst O.W. Bunker Malta in de gedingkosten van beide aanleggen, vereffend aan de zijde van Impala Maritime op 333,11 EUR voor kosten van dagvaarding in derdenverzet, 1.320 EUR voor rechtsplegingsvergoeding verzetsprocedure, 210 EUR voor rolrecht verzoekschrift tot hoger beroep, en 1.320 EUR voor rechtsplegingsvergoeding hoger beroep.