Article

Actualité : Gerecht van de Europese Unie, 14/03/2014, R.D.C.-T.B.H., 2014/5, p. 536-537

Gerecht van de Europese Unie 14 maart 2014

Schwenk Zement KG / Commissie

Zaak: T-306/11
MEDEDINGING Europees Mededingingsrecht - Horizontale overeenkomsten - Verzoek om inlichtingen

CONCURRENCE Droit européen de la concurrence - Accords horizontaux - Demande de renseignement

In 2008 startte de Europese Commissie een onderzoek naar een vermeend kartel tussen een aantal grote cementproducenten, waaronder Schwenk Zement (“S­chwenk”). In dit kader stuurde de Commissie aan S­chwenk een verzoek om inlichtingen, vastgesteld bij besluit op grond van artikel 18, lid 3 van verordening 1/2003. De geldigheid van dit besluit wordt door Schwenk voor het Gerecht aangevochten.

Ten eerste voert Schwenk aan dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is, o.m. omdat Schwenk de noodzaak van de gevraagde inlichtingen niet kon beoordelen. Het Gerecht merkt op dat het besluit inderdaad zeer algemeen is geformuleerd (en op dit punt dan ook vatbaar is voor kritiek), maar oordeelt dat niettemin aan de motiveringsplicht is voldaan aangezien het besluit toch aan de minimale vereisten inzake duidelijkheid voldoet. De Commissie is volgens het Gerecht niet verplicht om specifiek te motiveren waarom gevraagde inlichtingen noodzakelijk zijn voor het onderzoek.

Ten tweede verwerpt het Gerecht ook Schwenk's argument dat het besluit onevenredig is aangezien, volgens Schwenk, een eenvoudig verzoek om inlichtingen op grond van artikel 18, lid 2 van verordening 1/2003 had kunnen volstaan. De Commissie was, gelet op de grote omvang van de te verzamelen inlichtingen, gerechtigd om het verzoek om inlichtingen te doen in de vorm van een besluit, hetgeen (gelet op de toepasselijke sancties) immers de grootste zekerheid op een tijdig en volledig antwoord bood.

Ten derde werpt Schwenk op dat de haar toegekende termijn van twee weken om op de elfde reeks vragen uit het verzoek om inlichtingen te antwoorden ontoereikend is. Het Gerecht oordeelt dat de toegekende antwoordtermijn inderdaad niet volstond om de gevraagde gegevens te verzamelen en zich ervan te vergewissen dat het gegeven antwoord volledig, correct en niet misleidend is. De verplichting om binnen de gevraagde termijn te antwoorden vormde bijgevolg een buitensporige last, zeker gelet op het risico van een boete in geval van laattijdige of onjuiste antwoorden. Het Gerecht vernietigt dan ook het bestreden besluit in zoverre het Schwenk verzoekt om de elfde reeks vragen te beantwoorden.