Article

Actualité : Kh. Brugge, 26/12/2013, R.D.C.-T.B.H., 2014/3, p. 317-318

Voorzitter rechtbank van koophandel Brugge afdeling Oostende (raadkamer)13 december 2013

Voorzitter rechtbank van koophandel Brugge afdeling Oostende (kort geding)18 december 2013 Kh. Brugge 26 december 2013
Zaak: B/13/00107, C/13/00013 en 20130021
CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Algemene bepalingen - Verbod een dochtermaatschappij te vervreemden - Bevoegdheid van de Belgische rechter ten aanzien van buitenlandse vennootschap


CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Dispositions générales - Interdiction de cession d'une filiale - Compétence du juge belge en présence d'une société de droit étranger


De hierboven vermelde uitspraken kaderen alle in (de periferie van) de procedure tot gerechtelijke reorganisatie van de Electrawinds-groep, en worden om die reden samen weergegeven.

Op verzoekschrift, om redenen van volstrekte noodzakelijkheid (art. 584 Ger.W.), vorderden de verzoekers, allen titularis van één of meerdere (achtergestelde) schuldvorderingen, dat aan de schuldenaar het verbod zou worden opgelegd om over te gaan tot om het even welke verkoop van activa en/of activiteiten van de onderneming van de schuldenaar, of haar rechtstreekse of onrechtstreekse dochtervennootschappen, waaronder, en in het bijzonder, haar participatie in een welbepaalde dochtervennootschap. Verzoekers voerden hierbij aan dat (de stabiliteit van de cashflow van) deze dochtervennootschap (het “kroonjuweel”) essentieel was voor het voortbestaan van de groep. Een verkoop onder een dergelijke tijdsdruk zou bovendien een suboptimaal resultaat opleveren. Bij beschikking van 13 december 2013 werd de schuldenaar het verbod opgelegd om tot een dergelijke verkoop over te gaan, onder verbeurte van een aanzienlijke dwangsom. Deze maatregel kwam te vervallen zo de verzoekers zouden nalaten om de schuldenaar te dagvaarden voor de bijzondere zitting van de voorzitter van de rechtbank van koophandel van 17 december 2013, teneinde tot een tegensprekelijk debat te komen over de gevorderde maatregel.

In de daaropvolgende beschikking van 18 december 2013 trekt de voorzitter, zetelend in kort geding, de beschikking van 13 december 2013 in. Uit het tegensprekelijk debat blijkt immers prima facie dat de vooropgestelde verkoop kadert in de continuïteit van de schuldenaar. Prima facie worden ook geen fouten of kennelijke kwade trouw aangetoond in hoofde van de raad van bestuur van de schuldenaar. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de schuldenaar in feite een holding is, en dat het tot het wezen van een holding behoort om participaties in andere ondernemingen te nemen, deze te beheren, en te gepasten tijde te verhandelen. Prima facie begaat de raad van bestuur van de schuldenaar geen fout door, zelf belangrijke, zoniet de belangrijkste onderdelen van haar activa te verkopen, als daarmee de continuïteit van de onderneming of van haar activiteiten verzekerd wordt.

Het vonnis van 26 december 2013 handelde, tot slot, over het verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie van de Luxemburgse holding (de gelijklopende procedure m.b.t. de Belgische dochtervennootschap wordt hierbij buiten beschouwing gelaten).

Inzake de bevoegdheid van de Belgische rechter, oordeelt de rechtbank dat hoewel verzoekster een vennootschap naar Luxemburgs recht is, het niet ernstig betwist kan worden dat haar COMI in België, meer bepaald in Oostende, gelegen is. De maatschappelijke zetel in het Groothertogdom Luxemburg is niets meer dan een brievenbus. De raad van bestuur is, op één bestuurder na, volledig Belgisch, de vergaderingen van de raad van bestuur worden sedert geruime tijd in België gehouden, meestal op de zetel van de Belgische dochtervennootschap. Het dagelijks bestuur wordt waargenomen door een vennootschap gevestigd te Zedelgem. De werkelijke situatie dient de doorslag te geven. Alle beslissingen worden in België genomen, en voor derden kan er geen twijfel over bestaan dat het COMI in België ligt: de enige participatie die de schuldenaar aanhoudt zijn aandelen in een Belgische vennootschap, de schuldeisers zijn nagenoeg allen Belgisch, het bestuur en de meerderheidsaandeelhouders zijn nagenoeg alle Belgisch, en alle raden van bestuur van de schuldenaar vinden in België plaats.

Inzake de vordering tot aanstelling van een gerechtsmandataris (art. 28, § 1 WCO) en/of voorlopige bestuurder (art. 28, § 2 WCO), stelt de rechtbank, op basis van een geheel van omstandigheden, een zware tekortkoming in het beheer vast die niet noodzakelijk foutief was, in hoofde van twee bestuurders, welke ertoe heeft bijgedragen dat er onenigheid ontstond bij het bestuur en het proces van herfinanciering werd verlamd. Meer in het algemeen oordeelt de rechtbank dat “het (…) de taak [is] van de bestuurders zich daadwerkelijk en onmiddellijk in te zetten voor het zoeken naar een oplossing om de vennootschap te laten voortbestaan. Zij mogen zich daarbij enkel laten leiden door het vennootschapsbelang, niet door eigen belang of, erger nog, door de belangen van derden die hun aandelenbelangen controleren”. De rechtbank gaat bijgevolg over tot de aanstelling van drie gerechtsmandatarissen, die onder meer tot opdracht hebben om de desbetreffende bestuurders te vervangen in de raad van bestuur van de schuldenaar.

Wat het eigenlijke verzoek tot opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie betreft, oordeelt de rechtbank dat de verzoekende partij aan alle voorwaarden voldoet om toegelaten te worden tot de procedure, en bepaalt de duur van de opschorting op een periode van 3 maanden.