Article

Actualité : Hof van beroep Gent, 25/11/2013, R.D.C.-T.B.H., 2014/3, p. 316

Hof van beroep Gent 25 november 2013

Zaak: 2013/AR/1971
CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord - Homologatie van het reorganisatieplan en rechtsmiddelen


CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire par accord collectif - Homologation du plan de réorganisation et voies de recours


De homologatie van het reorganisatieplan kan slechts geweigerd worden in geval van niet-naleving van de pleegvormen die door de wet continuïteit ondernemingen worden opgelegd of wegens schending van de openbare orde. Ze kan niet aan enige voorwaarde onderworpen worden die niet in het reorganisatieplan vervat is noch er enige wijziging in aanbrengen (art. 55, § 3 WCO). Het komt de rechter niet toe om naar aanleiding van de homologatie van het reorganisatieplan enige verandering van welke aard ook aan het plan aan te brengen. Voor overdreven formalisme moet evenwel gehoed worden. Deze bepaling sluit niet uit dat de verzoekende partij (de schuldenaar) zelf een tegenstrijdigheid of zelfs een onjuistheid rechtzet vooraleer gestemd wordt over het reorganisatieplan.

De wetgever heeft het concept van de “onderneming”, dat centraal staat in de wet continuïteit ondernemingen, niet doorgetrokken tot (een bijzondere positie van) de schuldvorderingen van verbonden ondernemingen. Met consolidatie is geen rekening gehouden. Alle vennootschappen zijn aparte juridische entiteiten. Zij, en hun schuldvorderingen, dienen als zodanig behandeld te worden. Gesteld dat een holding en de daaronder ressorterende werkvennootschappen één geheel zouden vormen, dan nog kan de vennootschap die de holding structureert (juridisch vormgeeft) voor zichzelf een procedure tot gerechtelijke reorganisatie starten, zonder dat de werkingsvennootschappen of de aandeelhouders betrokken moeten worden als deel van de onderneming. Dit geldt ook als de holding een pure managementvennootschap is.

De toetsingsbevoegdheid van de rechter is marginaal met betrekking tot de schending door het reorganisatieplan van de openbare orde. Differentiatie is in principe toegelaten. Het is pas als deze ongeoorloofd is, dat er schending van de openbare orde zou kunnen ontstaan. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen de weerslag op de rechten van (verbonden) schuldeisers, en het belang dat (verbonden) schuldeisers hebben bij de realisatie van het reorganisatieplan. In elke procedure van gerechtelijke reorganisatie zijn er schuldeisers die een ander of groter belang hechten aan het welslagen van de reorganisatie. Het argument dat sommige schuldeisers (proportioneel) beter worden van de gerechtelijke reorganisatie omdat dit een weerslag heeft op hun eigen vermogen en hen een fiscaal voordeel oplevert, betreft in wezen niet de weerslag van het plan en de gelijke behandeling van de schuldeisers, maar de hoedanigheid van verbonden onderneming.

De schuldherschikking in het kader van een gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord ontneemt de schuldeisers niet het ongestoorde genot van hun eigendom. Van een onteigening in de zin van artikel 1 EVRM is geen sprake.

Een opvallende chronologie (veroordeling tot betaling van een geldsom, beslag onder derden, gevolg door het verzoek tot een gerechtelijke reorganisatie), die op rechtsmisbruik zou kunnen wijzen, volstaat niet om te besluiten dat het ontlopen van een schuldvordering de enige beweegreden van de schuldenaar was. Het is niet aangetoond dat de schuldenaar het recht om de procedure te openen en een opschorting (en schuldvermindering) te bekomen in wezen of zelfs alleen maar aangewend heeft om de rechten van bepaalde schuldeisers te schenden.