Article

De bevoegdheid van de nationale rechter om een prijsvermindering ambtshalve toe te wijzen, R.D.C.-T.B.H., 2014/2, p. 156-159

CONSUMENTENRECHT - EUROPEES RECHT
Rechten van de consument bij non-conformiteit van de zaak - Recht ambtshalve een prijsvermindering toe te wijzen - Richtlijn 1999/44/EG - Geringe non-conformiteit - Uitsluiting van de ontbinding van de overeenkomst - Bevoegdheden van de nationale rechter
DROIT DE LA CONSOMMATION - DROIT EUROPEEN
Droits du consommateur en cas de défaut de conformité du bien - Droit d'accorder d'office une réduction adéquate du prix - Directive 1999/44/CE - Caractère mineur de ce défaut - Exclusion de la résolution du contrat - Compétences du juge national
De bevoegdheid van de nationale rechter om een prijsvermindering ambtshalve toe te wijzen
Sanne Jansen [1]
I. Feiten, nationale procedure en uitspraak

1.Inleiding - De Duarte Hueros-zaak [2] kadert zowel in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: “Hof”) over de richtlijn consumentenkoop [3] als in die over de bevoegdheden van de nationale rechter om middelen, gebaseerd op EU-recht, ambtshalve toe te passen. Deze zaak situeert zich meer bepaald in de rechtspraak van het Hof over de ambtshalve toepassing van middelen in het consumentenrecht.

2.Feiten, nationale procedure en prejudiciële vraag - Duarte Hueros (hierna: “de consument” of “de koper”) koopt bij Autociba (hierna: “de verkoper”) een Citroën met een “inklapbaar dak” waardoor de auto in een cabriolet kan worden omgevormd. Omdat het dak lekt wordt het voertuig verschillende malen hersteld door de verkoper. Toch blijft het dak lekken. De consument vordert vervolgens de vervanging van de wagen, hetgeen de verkoper weigert. Uiteindelijk stelt de consument een vordering tot ontbinding in tegen de verkoper en de producent (Citroën España). De Spaanse rechtbank stelt vast dat de gevorderde ontbinding niet kan worden toegestaan omdat het gebrek slechts “gering” is. De rechtbank geeft aan dat de consument bijgevolg enkel recht heeft op een prijsvermindering. De rechter kan deze prijsvermindering evenwel niet toewijzen omdat de consument enkel de ontbinding heeft gevorderd en niet de prijsvermindering. De consument kan ook niet in een later geding de prijsvermindering vorderen omdat het res judicata-principe dit belet. De Spaanse rechter vraagt zich dan ook af of de rechter in dit geval “ambtshalve een redelijke prijsvermindering kan toewijzen”?

3.Conclusie advocaat-generaal Kokott - Kokott geeft aan dat de richtlijn consumentenkoop geen regeling treft inzake de uitoefening van de remedies bij consumentenkoop in een gerechtelijke procedure [4]. Daarnaast wijs de advocaat-generaal erop dat in dit geval elke lidstaat zijn interne procedureregels mag vooropstellen (principe van de procedurele autonomie) die evenwel de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid (effectiviteit) moeten respecteren [5]. De advocaat-generaal stelt vervolgens vast dat de procedureregels van het Spaans recht de doeltreffendheid van de consumentenbescherming ondermijnen [6]. De toepassing van de Spaanse regelgeving - waarbij de consument zijn oorspronkelijke vordering niet mag verfijnen of aanvullen noch een nieuwe eis mag instellen - maakt het zeer moeilijk voor de consument de voorziene rechten van de richtlijn consumentenkoop uit te oefenen [7]. Doch, volgens de advocaat-generaal impliceert dit niet dat de rechter verplicht is een prijsvermindering ambtshalve toe te passen en volstaat het dat het procesrecht kan worden uitgelegd zodat het de consument een mogelijkheid biedt zelf zijn rechten uit te oefenen [8].

4.Uitspraak Hof - Het Hof van Justitie volgt de redenering van de advocaat-generaal, maar lijkt nog een stap verder te gaan. Daar waar de advocaat-generaal aangeeft dat de schending van de doeltreffendheid niet impliceert dat de rechter verplicht is een prijsvermindering ambtshalve toe te passen en dat het volstaat dat het procesrecht kan worden uitgelegd zodat het de consument een mogelijkheid biedt zelf zijn rechten uit te oefenen [9], hakt het Hof van Justitie de knoop door. Het Hof beslist dat, in de omstandigheden waarbij de consument zijn oorspronkelijke vordering noch kan verfijnen noch een nieuwe eis mag instellen, de nationale wetgeving die de rechter verbiedt ambtshalve een prijsvermindering toe te wijzen, onverenigbaar is met de richtlijn consumentenkoop [10].

II. Context

5.Situering in de rechtspraak van het Hof - Kort samengevat is de rechtspraak betreffende het ambtshalve toepassen van regels gebaseerd op het EU consumentenrecht als volgt geëvolueerd. De eerste zaken betroffen de richtlijn oneerlijke bedingen [11]. In de Océano Grupo-zaak van 27 juni 2000 maakt het Hof voor de eerste keer duidelijk dat een nationale rechter de bevoegdheid heeft om ambtshalve te toetsen of een beding oneerlijk is [12]. In de Cofidis-zaak verduidelijkt het Hof in een arrest van 21 november 2002 dat dit niet beperkt is tot forumkeuzebedingen en tot de ontvankelijkheid van een vordering, zoals het geval was in de Océano Grupo-zaak [13]. In de Rampion-zaak van 2007 blijkt dan weer dat deze rechtspraak niet beperkt is tot de richtlijn oneerlijke bedingen, maar ook van toepassing is op de richtlijn consumentenkrediet [14]. Later in de Martín Martín-zaak van 17 december 2009 wordt duidelijk dat dit ook het geval is voor de richtlijn verkoop buiten verkoopruimtes [15]. De geannoteerde Duarte Hueros-zaak, uitgesproken door het Hof op 3 oktober 2013, breidt het toepassingsgebied dan weer uit tot de richtlijn consumentenkoop [16].

Niettemin heeft de Pannon-uitspraak van 4 juni 2009 intussen een einde gemaakt aan een belangrijk twistpunt: heeft de rechter enkel de bevoegdheid of heeft hij de plicht om rechten van consumenten afgeleid uit het EU-recht ambtshalve toe te passen? De Pannon-zaak, die weerom over onrechtmatige bedingen gaat, maakt duidelijk dat een nationale rechter gehouden is ambtshalve te toetsen of een contractueel beding oneerlijk is van zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens beschikt [17]. De rechter is dus verplicht om ambtshalve te toetsen of een onrechtmatig beding oneerlijk is. Het Hof bevestigt deze rechtspraak in andere zaken betreffende de richtlijn oneerlijke bedingen [18]. Voor wat betreft de overige aangehaalde consumentenrichtlijnen, zoals de richtlijn verkoop buiten verkoopruimtes, de richtlijn consumentenkrediet en de richtlijn consumentenkoop, is het nog onduidelijk of de rechter nu ook een verplichting heeft om ambtshalve de EU-consumentenrechten in het nationaal recht toe te passen, terwijl wel is uitgemaakt dat de nationale rechter de bevoegdheid ertoe heeft.

6.Toepassing in de Duarte Hueros-zaak - Wat in de Duarte Hueros-zaak duidelijk naar voor komt, is dat de leer van het Hof over de bevoegdheid van de rechter om regels, gebaseerd op het EU-consumentenrecht, ambtshalve toe te passen, werd uitgebreid naar de consumentenkoop. Het Hof formuleert daarentegen geen eenduidig antwoord op de vraag of de nationale rechter een verplichting heeft om de rechten die de consument put uit de richtlijn consumentenkoop ambtshalve toe te passen. De advocaat-generaal stelt duidelijk dat nationale rechters niet verplicht zouden moeten zijn om ambtshalve een prijsvermindering toe te wijzen [19]. Het Hof beslist evenwel dat de nationale rechter een prijsvermindering, in de gegeven procedurele omstandigheden, ambtshalve zou moeten kunnen toewijzen. Er wordt echter geen gewag gemaakt van een verplichting van de rechter om deze prijsvermindering ambtshalve toe te wijzen; er wordt enkel gesteld dat de richtlijn consumentenkoop zich verzet tegen een nationale regeling waarbij de nationale rechter een dergelijke vermindering, in de gegeven omstandigheden, niet ambtshalve kan toewijzen [20].

7.Situering in het Belgisch (proces)recht - Als we de redenering van het Hof van Justitie in het Belgisch recht toepassen, lijken er weinig problemen voorhanden te zijn. We kennen evenwel, net zoals in Spanje, een procesrechtelijk systeem dat niet toelaat dat de rechter ultra petita optreedt (art. 1138, 2° en 3° Ger.W.): het voorwerp van de vordering mag niet door de rechter gewijzigd worden. De vraag rijst of het voorwerp van de vordering wordt gewijzigd als de rechter een eis tot ontbinding omvormt naar een prijsvermindering [21]. In het procesrecht worden twee meningen verdedigd met betrekking tot het voorwerp. De doelgebonden interpretatie van het voorwerp, verdedigd door Allemeersch, neemt het doel van de vordering tot ontbinding, welke de remediëring van een tekortkoming is, in ogenschouw [22]. Hier zal de ambtshalve toepassing van de prijsvermindering, welke tevens tot doel heeft de tekortkoming te remediëren, niet leiden tot een wijziging van het voorwerp. van Drooghenbroeck is van mening dat er al sprake is van een wijziging van het voorwerp als het feitelijk resultaat van het gevorderde wordt gewijzigd door de rechter [23]. Hier kan men aannemen dat de toepassing van de prijsvermindering uiteindelijk tot een ander resultaat zal leiden dan een ontbinding en dat de ambtshalve toepassing van de prijsvermindering het voorwerp zal wijzigen. We kunnen besluiten dat de eerste redenering de rechter toelaat de prijsvermindering ambtshalve toe te passen, terwijl de tweede redenering dit uitsluit.

Een andere piste die openstaat voor de Belgische consument, in tegenstelling tot het Spaans recht, is dat hij zelf zijn oorspronkelijke eis kan “verfijnen” als de verfijning berust op een feit of akte die in de dagvaarding wordt aangevoerd (art. 807 Ger.W.). Bijgevolg kan de consument wellicht op eigen initiatief zijn eis wijzigen en de prijsvermindering vorderen [24].

Als de consument dit niet op eigen initiatief doet, kan de rechter de consument hierop attent maken. De Belgische rechter is immers verplicht ambtshalve de rechtsgronden van het geschil op te werpen tenminste als deze voortvloeien uit de feiten rechtstreeks ingeroepen in de vorderingen en het verweer [25]. Hoewel we hebben gezien dat de omvorming van een vordering tot ontbinding naar een prijsvermindering misschien het voorwerp van de vordering wijzigt, heeft de rechter steeds een vraagrecht [26]. Hij kan dit vraagrecht uitoefenen tijdens de pleidooien van de partijen ter zitting of door middel van een heropening van de debatten. De partijen kunnen dan zelf kiezen al dan niet het voorwerp van hun vordering uit te breiden en een beroep te doen op de prijsverminderingsremedie. Als de partijen hun vordering of verweer uitbreiden, wijzigt niet de rechter het voorwerp van de vorderingen en het verweer, maar hebben de partijen zelf het voorwerp van de vorderingen of het verweer uitgebreid. Wederom moet deze verfijning berusten op een feit of akte die in de dagvaarding wordt aangevoerd (art. 807 Ger.W.). In dit geval kan de rechter het middel toepassen, zonder het ultra petita-verbod te schenden. Deze manier van werken zal waarschijnlijk de toets, voorgesteld door het Hof van Justitie, doorstaan.

[1] Sanne Jansen is als aspirant FWO-Vlaanderen verbonden aan het Instituut voor Verbintenissenrecht, Afdeling Privaatrecht, Faculteit rechtsgeleerdheid KU Leuven.
[2] C-32/12, Soledad Duarte Hueros / Autociba SA en Automóviles Citroen España SA [2013], nr. 29 (hierna: “Duarte Hueros-zaak”).
[3] Richtl. EP en Raad nr. 1999/44/EG, 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen, Pb.L. 7 juli 1999, afl. 171, 12 (hierna: “richtlijn consumentenkoop”). Zie voor de andere zaken: C-404/06, Quelle AG / Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände, [2008]; C-65/09 en C-87/09, Gebr. Weber GmbH / Jürgen Wittmer and Ingrid Putz / Medianess Electronics GmbH, [2011].
[4] Zie de conclusie van Adv. Gen. J. Kokott bij de Duarte Hueros-zaak van 28 februari 2013, nr. 25 (hierna: concl. Adv. Gen. Kokott).
[5] Concl. Adv. Gen. Kokott, nr. 26
[6] Concl. Adv. Gen. Kokott, nrs. 29-36.
[7] Concl. Adv. Gen. Kokott, nrs. 31-36.
[8] Concl. Adv. Gen. Kokott, nrs. 37-53 (in het bijzonder nr. 42).
[9] Concl. Adv. Gen. Kokott, nrs. 37-53 (in het bijzonder nr. 42).
[10] Duarte Hueros-zaak, nr. 43 en dictum.
[11] Richtlijn nr. 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, Pb.L. 21 april 1993, afl. 095, 29-34 (hierna: “richtlijn oneerlijke bedingen”).
[12] C-240/98 tot C-244/98, Océano Grupo Editorial SA / Roció Murciano Quintero and Salvat Editoris SA / José M. Sánchez Alcóon Prades, José Luis Copano Badillo, Mohammed Berroane and Emilio Vinas Feliú, [2000].
[13] C-473/00, Cofidis SA / Jean-Louis Fredout, [2002] (deze zaak ging over een clausule in een kredietovereenkomst die oneerlijk bevonden werd omdat de clausule onleesbaar en misleidend was). Zie voor dezelfde mening vóór de Cofidis-zaak: S. Stijns, “Zijn onrechtmatige bedingen nietig?” in X (ed.), Liber Amicorum Yvette Merchiers, Brugge, die Keure, 2001, (921) 941. De volgende auteur was vóór de Cofidis-zaak zeer voorzichtig en achtte, na de Océano Grupo-zaak, dat de uitspraak van het Hof van Justitie beperkt was tot forumkeuzebedingen en tot de ontvankelijkheid van een vordering: J. Stuyck, “Joined Cases C-240/98 to C-244/98, Océano Grupo Editorial SA / Rocio Murciano Quintero and Salvat Editores SA / José M. Sànchez Alón Prades et al., Judgment of the Full Court of 27 June 2000, nyr”, CML Rev. 2001, (719) 732. Zie over de evolutie: J. Goddaer, E. Terryn en J. Vannerom, “Invloed van het Europees recht op het consumenten(contracten)recht” in I. Samoy, V. Sagaert en E. Terryn (eds.), Invloed van het Europese recht op het Belgische privaatrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, (467) 537-538.
[14] C-429/05, Max Rampion and Marie-Jeanno Godard, née Godard / Franfinance SA and K par K SAS, [2007], nr. 69 (hierna: Rampion-zaak). Richtlijn nr. 87/102//EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, Pb.L. 12 februari 1987, afl. 042, 48-53 ingetrokken door richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn nr. 87/102/EEG van de Raad, Pb.L. 22 mei 2008, afl. 133, 66-92. Zie ook: V. Trstenjak, “Procedural Aspects of European Consumer Protection Law and the Case Law of the CJEU”, ERPL 2013, (451) 465-466.
[15] C-227/08, Eva Martín Martín / EDP Editores SL, [2009], nrs. 19-20 (hierna: Martín Martín-zaak). Richtlijn nr. 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimtes gesloten overeenkomsten, Pb.L. 31 december 1985, afl. 372, 31-33; de richtlijn consumentenrechten zal vanaf 13 juni 2014 o.a. de richtlijn 85/577/EEG vervangen (Richtlijn nr. 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011, betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad, Pb.L. 22 november 2011, afl. 304, 64-88).
[16] Voor commentaren die voorspelden dat het Hof van Justitie zijn rechtspraak over de bevoegdheid van de rechter om ex officio-middelen toe te passen zou uitbreiden tot de richtlijn consumentenkoop, zie bv.: H.B. Krans, Nederlands burgerlijk procesrecht en materieel EU-recht, Deventer, Kluwer, 2010, 36-37; S. Stijns en E. Swaenepoel, “Evolutiepolen van de onrechtmatige bedingenleer”, DCCR 2013, in druk; A. Van Oevelen, S. Rutten en F. Dupon, “Ambtshalve inroepbaarheid van Europees consumentenrecht, materieelrechtelijk en procesrechtelijk beschouwd” in G. Straetmans en J. Rozie (eds.), Doorwerking van het Europese recht in de nationale rechterlijke praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2012, (95) 104.
[17] Zie: C-243/08, Pannon GSM Zrt. / Erzsébet Sustikné Gyrfi, [2009], nr. 35. Zie voor bevestiging: C-40/08, Asturcom Telecommunicaciones SL / Cristina Rodríguez Nogueira, [2009]; C-76/10, Pohotovost' s.r.o. / Iveta Korkovská, [2010]; C-488/11, Dirk Frederik Asbeek Brusse, Katarina de Man Garabito / Jahani BV, nyr; C-397/11, Erika Jrös / Aegon Magyarország Hitel Zrt., [2013].
[18] C-40/08, Asturcom Telecommunicaciones SL / Cristina Rodríguez Nogueira, [2009]; C-76/10, Pohotovost' s.r.o. / Iveta Korkovská, [2010], para 59; C-137/08, VB Pénzügyi Lízing Zrt. / Ferenc Schneider, [2010]; C-76/10, Pohotovost' s.r.o. / Iveta Korkovská, [2010], nr. 54; C-488/11, Dirk Frederik Asbeek Brusse, Katarina de Man Garabito / Jahani BV, nyr, nr. 53; C-397/11, Erika Jrös / Aegon Magyarország Hitel Zrt., [2013], nr. 38. Zie ook: V. Trstenjak en E. Beysen, “European consumer protection law: curia semper dabit remedium?”, CML Rev. 2011, (95) 119-120.
[19] Concl. Adv. Gen. Kokott, nrs. 41-42 et seq.
[20] Duarte Hueros-zaak, nr. 43 en dictum: “Richtlijn 1999/44/EG […] moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling […] waarbij de nationale rechter […], wanneer een consument die recht heeft op een redelijke vermindering van de […] prijs […] enkel ontbinding van de overeenkomst vordert, maar de overeenkomst niet kan worden ontbonden omdat de non-conformiteit van de zaak gering is, niet ambtshalve een dergelijke vermindering kan toewijzen, hoewel de consument zijn oorspronkelijke vordering niet nader mag specificeren en evenmin een nieuwe procedure aanhangig mag maken.
[21] Zie ook: S. Jansen, “De rol van de rechter bij prijsvermindering in de koop: variations énigmatiques?” in S. Stijns en P. Wery (eds.), De rechter en het contract, die Keure, te verschijnen 2014.
[22] B. Allemeersch, Taakverdeling in het burgerlijk proces, Antwerpen, Intersentia, 2007, 270-271, nrs. 157 et seq. (in het bijzonder nr. 162). Zie tevens in deze zin de Franse auteur: J. Normand, “Le juge du provisoire face au principe dispositif et au principe de la contradiction” in J. van Compernolle en G. Tarzia (eds.), Les mesures provisoires en droit belge, français et italien, Brussel, Bruylant, 1998, (137) 139-140.
[23] J.-F. van Drooghenbroeck, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Brussel, Bruylant, 2004, nrs. 239-240; J.-F. van Drooghenbroeck, “Le juge, les parties, le fait et le droit” in G. de Leval (ed.), Actualités en droit judiciaire, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, (141) nrs. 27-31; J. van Drooghenbroeck, “Chronique de l'office du juge” (noot onder Cass. 22 maart 2012, Cass. 28 september 2012, Cass. 4 oktober 2012, Cass. 5 november 2012, Cass. 14 december 2012, Cass. 13 maart 2013), JLMB 2013, (1307) nr. 14. Zie ook reeds in die zin over het voorwerp van de eis: F. Rigaux, “L'objet et la cause de la demande en droit judiciaire privé” (noot onder Cass. 4 mei 1972), RCJB 1973, (239) nr. 16.
[24] F. Peeraer en S. Jansen, “Hof van Justitie beschermt keuzerecht consument bij gebrekkige zaak”, Juristenkrant 2013, afl. 277, (2) 2.
[25] Zie het basisarrest: Cass. 14 april 2005, Arr.Cass. 2005, 868, concl. P. De Koster, JT 2005, 659, noot J. Van Compernolle, err. JT 2005, 796, JLMB 2005, 856, noot. G. de Leval, Pas. 2005, I, 862, concl. P. De Koster, RABG 2005, 1663, noot R. Verbeke, Soc.Kron. 2008, 497 en P&B 2005, 300, concl. O.M., noot. Zie hierover: B. Allemeersch, Taakverdeling in het burgerlijk proces, Antwerpen, Intersentia, 2007, 194-195, nr. 79. Vgl.: J.-F. van Drooghenbroeck, “Le juge, les parties, le fait et le droit” in G. de Leval (ed.), Actualités en droit judiciaire, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, (141) nrs. 48-49.
[26] B. Allemeersch, Taakverdeling in het burgerlijk proces, Antwerpen, Intersentia, 2007, 264-265, nr. 152; A. Van Oevelen, S. Rutten en F. Dupon, “Ambtshalve inroepbaarheid van Europees consumentenrecht, materieelrechtelijk en procesrechtelijk beschouwd” in G. Straetmans en J. Rozie (eds.), Doorwerking van het Europese recht in de nationale rechterlijke praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2012, (95) 118-119.