Article

Hof van Justitie van de Europese Unie, 03/10/2013, R.D.C.-T.B.H., 2014/2, p. 152-156

Hof van Justitie van de Europese Unie 3 oktober 2013

Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling, zoals die in het hoofdgeding, van een lidstaat waarbij de nationale rechter bij wie het geding aanhangig is, wanneer een consument die recht heeft op een redelijke vermindering van de in de koopovereenkomst vastgestelde prijs van een zaak enkel ontbinding van de overeenkomst vordert, maar de overeenkomst niet kan worden ontbonden omdat de non-conformiteit van de zaak gering is, niet ambtshalve een dergelijke vermindering kan toewijzen, hoewel de consument zijn oorspronkelijke vordering niet nader mag specificeren en evenmin een nieuwe procedure aanhangig mag maken.
La directive 1999/44/CE du Parlement européen et du Conseil du 25 mai 1999 sur certains aspects de la vente et des garanties des biens de consommation, doit être interprétée en ce sens qu'elle s'oppose à la réglementation d'un Etat membre, telle que celle en cause au principal, qui, lorsqu'un consommateur ayant droit à une réduction adéquate du prix d'un bien fixé par le contrat de vente se borne à demander en justice uniquement la résolution de ce contrat, alors que celle-ci ne saurait être obtenue en raison du caractère mineur du défaut de conformité de ce bien, ne permet pas au juge national saisi d'accorder d'office une telle réduction, et ce quand bien même ledit consommateur n'est habilité ni à préciser sa demande initiale ni à introduire un nouveau recours à cet effet.
CONSUMENTENRECHT - EUROPEES RECHT
Rechten van de consument bij non-conformiteit van de zaak - Recht ambtshalve een prijsvermindering toe te wijzen - Richtlijn 1999/44/EG - Geringe non-conformiteit - Uitsluiting van de ontbinding van de overeenkomst - Bevoegdheden van de nationale rechter
DROIT DE LA CONSOMMATION - DROIT EUROPEEN
Droits du consommateur en cas de défaut de conformité du bien - Droit d'accorder d'office une réduction adéquate du prix - Directive 1999/44/CE - Caractère mineur de ce défaut - Exclusion de la résolution du contrat - Compétences du juge national

Soledad Duarte Hueros / Autociba SA Automóviles Citroën España SA

Zet.: A. Tizzano, rapporteur (kamerpresident), M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits en J.-J. Kasel (rechters)
OM: J. Kokott (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. J. Menaya Nieto-Aliseda en M. Ramiro Gutiérrez en L.T. Corchero Romero

Gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 februari 2013

Het navolgende

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (Pb.L. 171, p. 12).

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen S. Duarte Hueros enerzijds en Autociba SA (hierna: “Autociba”) en Automóviles Citroën España SA anderzijds over de vordering van Duarte Hueros om een overeenkomst voor de koop van een voertuig te ontbinden omdat het voertuig niet beantwoordt aan de overeenkomst.

Toepasselijke bepalingen
Unierecht

3. Punt 1 van de considerans van richtlijn 1999/44 luidt als volgt:

“Overwegende dat in artikel 153, leden 1 en 3, [EG] is bepaald dat de Gemeenschap bijdraagt tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van de maatregelen die zij op grond van artikel 95 [EG] neemt.”

4. Artikel 1, 1. van deze richtlijn luidt:

“Deze richtlijn beoogt de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen, teneinde in het kader van de interne markt een eenvormig minimumniveau van consumentenbescherming te verzekeren.”

5. Artikel 2, 1. van de richtlijn luidt:

“De verkoper is verplicht aan de consument goederen af te leveren die met de koopovereenkomst in overeenstemming zijn.”

6. Artikel 3 van richtlijn 1999/44, “Rechten van de consument”, bepaalt:

“1) De verkoper is jegens de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de aflevering van de goederen.

2) In geval van gebrek aan overeenstemming, heeft de consument het recht dat de goederen kosteloos door herstelling of vervanging in overeenstemming worden gebracht, overeenkomstig lid 3, of dat de prijs op passende wijze wordt verminderd of dat de koopovereenkomst met betrekking tot deze goederen wordt ontbonden, overeenkomstig de leden 5 en 6.

3) In eerste instantie heeft de consument het recht om van de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van de goederen te verlangen behalve als dat onmogelijk of buiten verhouding zou zijn.

[...]

5) De consument kan een passende prijsvermindering of de ontbinding van de koopovereenkomst verlangen:

- indien hij geen aanspraak kan maken op herstelling of vervanging; of

- indien de verkoper niet binnen een redelijke termijn tot genoegdoening is overgegaan; of

- indien de verkoper niet zonder ernstige overlast voor de consument tot genoegdoening is overgegaan.

6) Ontbinding van de overeenkomst kan niet worden verlangd indien het gebrek aan overeenstemming van geringe betekenis is.”

7. Artikel 8, 2. van deze richtlijn luidt:

“De lidstaten kunnen op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere voorschriften vaststellen of handhaven voor zover deze met het [EG-]Verdrag verenigbaar zijn, teneinde de consument een hogere graad van bescherming te verzekeren.”

8. Artikel 11, 1., eerste alinea van de richtlijn bepaalt:

“De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om [...] aan deze richtlijn te voldoen. [...].”

Spaans recht

9. De ten tijde van de feiten van het hoofdgeding geldende nationale wet waarbij richtlijn 1999/44 in het Spaans recht was omgezet, was Ley 23/2003 de Garantías en la Venta de Bienes de Consumo (wet 23/2003 betreffende de garanties bij de verkoop van consumptiegoederen) van 10 juli 2003 (BOE nr. 165 van 11 juli 2003, p. 27160; hierna: “wet 23/2003”).

10. Artikel 4, eerste alinea van wet 23/2003 luidt:

“De verkoper is jegens de consument aansprakelijk voor de bij de aflevering van de goederen bestaande non-conformiteit. Onder de in deze wet genoemde voorwaarden heeft de consument recht op de reparatie of de vervanging van de goederen, op prijsvermindering of op ontbinding van de overeenkomst.”

11. Artikel 5, 1. van deze wet luidt:

“Indien de goederen niet beantwoorden aan de overeenkomst, heeft de consument de keuze tussen de reparatie of de vervanging daarvan, tenzij een van beide onmogelijk of buiten verhouding zou zijn. Zodra de consument zijn keuze aan de verkoper heeft meegedeeld, moeten beide partijen zich daaraan houden. De keuze van de consument laat onverlet hetgeen in het volgende artikel is bepaald voor gevallen waarin de reparatie of de vervanging niet tot gevolg heeft dat de goederen beantwoorden aan de overeenkomst.”

12. Artikel 7 van de wet luidt:

“Naar keuze van de consument vindt prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst plaats wanneer hij geen aanspraak kan maken op reparatie of vervanging en in gevallen waarin de goederen niet binnen een redelijke termijn of niet zonder ernstige overlast voor de consument zijn gerepareerd of vervangen. Ontbinding van de overeenkomst is niet mogelijk indien de non-conformiteit gering is.”

13. Artikel 216 van de Ley de Enjuiciamiento Civil (Spaans Wetboek van burgerlijke rechtsvordering; hierna: “LEC”) luidt:

“De civiele rechter beslist de zaak op grond van de feiten, bewijzen en conclusies die de partijen hebben aangevoerd, met uitzondering van de bijzondere gevallen waarin de wet anders bepaalt.”

14. Artikel 218, eerste lid LEC luidt:

“Vonnissen moeten duidelijk en eenduidig zijn en samenhangen met de vorderingen en de overige conclusies die de partijen in de loop van het geding naar voren hebben gebracht. Zij bevatten de verklaringen waartoe deze vorderingen en conclusies nopen, stellen de gedaagde in het gelijk of in het ongelijk en beslechten alle aan de orde gestelde geschilpunten.

De rechter beslist, zonder af te wijken van de grondslag van de eis door uit te gaan van andere feitelijke of juridische argumenten dan die welke de partijen naar voren hebben willen brengen, volgens de op de zaak toepasselijke regels, ook al hebben de partijen in het geding deze niet juist vermeld of aangevoerd.”

15. Artikel 400 LEC bepaalt:

“1. Wanneer het gevorderde op verschillende feiten of verschillende gronden of rechten kan worden gebaseerd, moeten deze in de vordering worden vermeld voor zover zij bij het indienen van de vordering bekend zijn of kunnen worden aangevoerd. Deze feiten, gronden en rechten mogen niet pas in een later geding worden aangevoerd.

[...]

2. Overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid worden de feiten en gronden die in een geding worden aangevoerd, wat litispendentie en de kracht van gewijsde betreft, geacht dezelfde te zijn als die welke in een eerder geding zijn aangevoerd, indien zij hierin hadden kunnen worden aangevoerd.”

16. Artikel 412, eerste lid LEC luidt:

“Nadat het voorwerp van het geding is bepaald in de vordering en het verweer, en in voorkomend geval de reconventionele vordering, kan het door de partijen niet meer worden gewijzigd.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

17. In juli 2004 kocht Duarte Hueros bij Autociba een auto met een inklapbaar dak. Nadat zij 14.320 EUR had betaald, werd de auto in augustus 2004 door Autociba geleverd.

18. Bij regenval lekte het dak, zodat Duarte Hueros het voertuig naar Autociba bracht. Aangezien de verschillende pogingen tot reparatie geen succes hadden, vroeg Duarte Hueros om dit voertuig te vervangen.

19. Autociba weigerde dat, waarop Duarte Hueros bij de Juzgado de Primera Instancia n° 2 de Badajoz een vordering heeft ingesteld, strekkende tot ontbinding van de koopovereenkomst en hoofdelijke veroordeling van Autociba en Citroën España SA, de producent van de auto, tot terugbetaling van de koopprijs.

20. De verwijzende rechter wijst er evenwel op dat de non-conformiteit die ten grondslag ligt aan het bij hem aanhangige geding, gering is zodat volgens artikel 3, 6. van richtlijn 1999/44 de koopovereenkomst niet kan worden ontbonden.

21. Ofschoon Duarte Hueros krachtens artikel 3, 5. van deze richtlijn recht had op vermindering van de koopprijs, stelt de Juzgado de Primera Instancia n° 2 de Badajoz echter vast dat dit volgens de nationale procesregels, met name artikel 218, eerste lid LEC betreffende de verplichte samenhang van het vonnis met hetgeen door partijen is gevorderd, niet mogelijk is aangezien de consument primair noch subsidiair een desbetreffende vordering had geformuleerd.

22. Bovendien is, omdat Duarte Hueros in het hoofdgeding, al was het maar subsidiair, een prijsvermindering had kunnen eisen, geen vordering hiertoe ontvankelijk in een later geding aangezien naar Spaans recht de kracht van gewijsde betrekking heeft op alle eisen die reeds in een eerder geding hadden kunnen worden aangevoerd.

23. Daar de Juzgado de Primera Instancia n° 2 de Badajoz twijfelt aan de verenigbaarheid van het Spaans recht met de uit richtlijn 1999/44 voortvloeiende beginselen, is de behandeling van de zaak geschorst en is het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

“Kan de rechter ambtshalve een redelijke prijsvermindering toewijzen wanneer een consument, ingeval een gebrek aan overeenstemming van een goed niet is verholpen omdat reparatie - hoewel verschillende keren hierom is verzocht - geen succes had, in het geding enkel ontbinding van de overeenkomst vordert, maar die vordering vanwege de geringe betekenis van het gebrek aan overeenstemming niet kan worden toegewezen?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

24. Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 1999/44 zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding waarbij de nationale rechter bij wie het geding aanhangig is, wanneer een consument die recht heeft op een redelijke vermindering van de in de koopovereenkomst genoemde prijs van een zaak enkel ontbinding van de overeenkomst vordert, maar de overeenkomst niet kan worden ontbonden omdat de non-conformiteit van de zaak gering is, niet ambtshalve een dergelijke vermindering kan toewijzen, hoewel de consument zijn oorspronkelijke vordering niet nader mag specificeren en evenmin een nieuwe procedure aanhangig mag maken.

25. Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat richtlijn 1999/44, zoals in punt 1 van de considerans ervan wordt aangegeven, een hoog niveau van consumentenbescherming beoogt te verwezenlijken (arrest van 17 april 2008, C-404/06, Quelle, Jur., I-2685, punt 36).

26. Meer in het bijzonder is de verkoper krachtens artikel 2, 1. van richtlijn 1999/44 verplicht aan de consument goederen af te leveren die met de koopovereenkomst in overeenstemming zijn.

27. Volgens artikel 3, 1. van deze richtlijn is de verkoper jegens de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de aflevering van de goederen (zie arrest Quelle, reeds aangehaald, punt 26 en arrest van 16 juni 2011, C-65/09 en C-87/09, Gebr. Weber en Putz, Jur., I-5257, punt 43).

28. Artikel 3, 2., geeft een opsomming van de rechten die de consument jegens de verkoper geldend kan maken in geval van gebrek aan overeenstemming van het geleverde goed. Op grond van artikel 3, 3. heeft de consument in eerste instantie het recht te verlangen dat het goed in overeenstemming wordt gebracht. Wanneer dat niet mogelijk is, kan hij op grond van artikel 3, 5., in tweede instantie verlangen dat de prijs wordt verminderd of dat de overeenkomst wordt ontbonden (zie reeds aangehaalde arresten Quelle, punt 27 en Gebr. Weber en Putz, punt 44). Is het gebrek aan overeenstemming van het geleverde goed echter van geringe betekenis, dan kan blijkens artikel 3, 6., de ontbinding van de overeenkomst niet worden verlangd, zodat de consument in dat geval slechts kan eisen dat de koopprijs van het betrokken goed op passende wijze wordt verminderd.

29. Tegen die achtergrond moet erop worden gewezen dat, zoals de advocaat-generaal in punt 41 van haar conclusie in wezen heeft uiteengezet, artikel 3 geen bepalingen bevat op grond waarvan de nationale rechter in omstandigheden als die van het hoofdgeding aan de consument ambtshalve een redelijke vermindering van de koopprijs van de betrokken zaak dient toe te wijzen.

30. Artikel 3 van richtlijn 1999/44, gelezen in samenhang met artikel 11, 1. ervan, verlangt van de lidstaten alleen dat zij de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de consument zijn rechten daadwerkelijk kan uitoefenen en gebruik kan maken van de verschillende mogelijkheden om de non-conformiteit van de zaak te verhelpen. Zoals de advocaat-generaal in punt 25 van haar conclusie ook heeft opgemerkt, bevat de richtlijn geen aanwijzingen wat betreft de vraag hoe deze rechten in een gerechtelijke procedure kunnen worden uitgeoefend.

31. Hieruit volgt dat bij gebreke van een Unieregeling de procesregels ter bescherming van de rechten die de consument aan richtlijn 1999/44 ontleent, overeenkomstig het beginsel van procesautonomie van de lidstaten onder het nationaal recht van deze lidstaten vallen. Deze regels mogen evenwel niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties krachtens intern recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin arrest van 21 februari 2013, C-472/11, Banif Plus Bank, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

32. Wat het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, bevatten de aan het Hof overgelegde stukken geen gegevens die twijfel doen ontstaan over de overeenstemming van de Spaanse procesregeling met dit beginsel.

33. Blijkens de stukken geldt deze regeling immers ongeacht of het recht dat ten grondslag ligt aan de door een consument aanhangig gemaakte procedure, onder het Unierecht dan wel het nationaal recht valt.

34. Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, is het vaste rechtspraak van het Hof dat elk geval waarin de vraag rijst of een nationale procesregel de toepassing van het Unierecht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, moet worden onderzocht rekening houdend met de plaats van die regel in de gehele procedure en met het verloop en de bijzondere kenmerken van die procedure voor de verschillende nationale instanties (arresten van 14 juni 2012, C-618/10, Banco Español de Crédito, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 49 en 14 maart 2013, C-415/11, Aziz, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 53).

35. In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de nationale rechter krachtens de artikelen 216 en 218 LEC gebonden is aan hetgeen de verzoekende partij in haar dagvaarding heeft gevorderd, alsook dat volgens artikel 412, eerste lid LEC de verzoekende partij het gevorderde niet in de loop van het geding kan wijzigen.

36. Voorts kan de verzoekende partij blijkens artikel 400 LEC geen nieuwe procedure aanhangig maken om eisen te formuleren die zij op zijn minst subsidiair had kunnen aanvoeren in een eerdere procedure. Door de kracht van gewijsde zou die procedure immers niet-ontvankelijk zijn.

37. Uit deze aanwijzingen blijkt dus dat naar Spaans procesrecht een consument die enkel ontbinding van de koopovereenkomst van een zaak vordert, geen gebruik meer kan maken van het aan artikel 3, 5. van richtlijn 1999/44 ontleende recht op een redelijke vermindering van de prijs van de zaak indien de nationale rechter bij wie het geding aanhangig is, van oordeel zou zijn dat de non-conformiteit van die zaak in feite gering is, tenzij een dergelijke vermindering subsidiair is gevorderd.

38. Gelet op het procedureverloop en de specifieke kenmerken van dat procesrecht moet laatstgenoemde situatie echter weinig waarschijnlijk worden geacht aangezien er een reëel risico bestaat dat de betrokken consument geen subsidiaire vordering - met welke vordering overigens een bescherming wordt beoogd die minder ver gaat dan die met de hoofdvordering wordt beoogd - instelt, hetzij vanwege de bijzonder strenge eis dat er voldoende samenhang tussen de subsidiaire en de hoofdvordering is, hetzij omdat hij de omvang van zijn rechten niet kent of ten volle beseft (zie naar analogie arrest Aziz, reeds aangehaald, punt 58).

39. Tegen die achtergrond moet worden vastgesteld dat een dergelijke procesregeling waarbij de nationale rechter het recht van de consument op een redelijke vermindering van de koopprijs van de zaak niet ambtshalve kan erkennen, hoewel de consument zijn oorspronkelijke vordering niet nader mag specificeren en evenmin een nieuwe procedure aanhangig mag maken, afbreuk kan doen aan de doeltreffendheid van de door de Uniewetgever nagestreefde consumentenbescherming.

40. In de Spaanse regeling wordt van de consument immers verlangd dat hij vooruitloopt op de uitkomst van het onderzoek naar de juridische kwalificatie van de non-conformiteit van de zaak, waarvoor de bevoegde rechter de eindverantwoordelijke is, zodat de door artikel 3, 5. van richtlijn 1999/44 aan de consument geboden bescherming puur willekeurig en daarmee ongeschikt wordt. Dat geldt des te meer wanneer het, zoals in het hoofdgeding, om een bijzonder complex onderzoek gaat en die kwalificatie dus hoofdzakelijk afhankelijk is van de beoordeling van de rechter bij wie het geding aanhangig is.

41. Zoals de advocaat-generaal in punt 31 van haar conclusie heeft aangegeven, dient dan ook te worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Spaanse regeling niet in overeenstemming is met het doeltreffendheidsbeginsel aangezien zij in gerechtelijke procedures die door consumenten aanhangig worden gemaakt omdat de geleverde zaak niet beantwoordt aan de koopovereenkomst, het uiterst moeilijk of zelfs onmogelijk maakt om te zorgen voor de bescherming die richtlijn 1999/44 beoogt te bieden.

42. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om na te gaan welke nationale regels van toepassing zijn op het bij hem aanhangige geding en om binnen zijn bevoegdheden, met inachtneming van het geheel intern recht en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, al het mogelijke te doen om de volle werking van artikel 3, 5. van richtlijn 1999/44 te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling (zie in die zin arrest van 24 januari 2012, C-282/10, Dominguez, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

43. Gelet op al het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat richtlijn 1999/44 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling, zoals die in het hoofdgeding, van een lidstaat waarbij de nationale rechter bij wie het geding aanhangig is, wanneer een consument die recht heeft op een redelijke vermindering van de in de koopovereenkomst vastgestelde prijs van een zaak enkel ontbinding van de overeenkomst vordert, maar de overeenkomst niet kan worden ontbonden omdat de non-conformiteit van de zaak gering is, niet ambtshalve een dergelijke vermindering kan toewijzen, hoewel de consument zijn oorspronkelijke vordering niet nader mag specificeren en evenmin een nieuwe procedure aanhangig mag maken.

Kosten

44. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (1ste k.) verklaart voor recht:

Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling, zoals die in het hoofdgeding, van een lidstaat waarbij de nationale rechter bij wie het geding aanhangig is, wanneer een consument die recht heeft op een redelijke vermindering van de in de koopovereenkomst vastgestelde prijs van een zaak enkel ontbinding van de overeenkomst vordert, maar de overeenkomst niet kan worden ontbonden omdat de non-conformiteit van de zaak gering is, niet ambtshalve een dergelijke vermindering kan toewijzen, hoewel de consument zijn oorspronkelijke vordering niet nader mag specificeren en evenmin een nieuwe procedure aanhangig mag maken.