Article

Actualité : Grondwettelijk Hof, 21/11/2013, R.D.C.-T.B.H., 2014/1, p. 114-115

Grondwettelijk Hof 21 november 2013

Zaak: 162/2013
CONTINUITEIT VAN DE ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Collectief Akkoord - Homologatie van het reorganisatieplan


CONTINUITE DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Réorganisation judiciaire par accord collectif - Homologation du plan de réorganisation


Een werknemer wordt ontslagen (zes dagen) vóór de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, en werpt een schending op (door de art. 2, c, d en e, 35, § 2 en 57 WCO) van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet omdat zijn opzeggingsvergoeding een schuldvordering in de opschorting vormt - die onderworpen is aan de modaliteiten van het reorganisatieplan -, terwijl de opzeggingsvergoeding van een werknemer die tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie wordt ontslagen, ontsnapt aan de kwalificatie van schuldvordering in de opschorting, zodat die vergoeding integraal betaald moet worden.

Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat “het feit dat de schuldvordering in de opschorting van een werknemer die is ontslagen vóór het vonnis tot opening van de reorganisatieprocedure kan worden verminderd of onderworpen aan betalingstermijnen” zijn oorsprong vindt in artikel 49 WCO, “zonder dat de schuldvorderingen in de opschorting die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst aan die mogelijkheid van vermindering ontsnappen. Hiermee heeft de wetgever gekozen voor een principiële gelijkheid onder schuldeisers in de opschorting” (B.9.3.).

De vaststelling dat de wetgever een artikel 49/1, vierde lid WCO heeft ingevoegd (wet van 27 mei 2013 tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen, BS 22 juli 2013, inwerkingtreding 1 augustus 2013), dat bepaalt dat “het plan geen vermindering of kwijtschelding kan bevatten van schuldvorderingen die zijn ontstaan uit vóór de opening van de procedure verrichte arbeidsprestaties”, maakt het niet mogelijk om te besluiten dat de in het geding zijnde bepalingen, in de versie ervan die van toepassing is voor de verwijzende rechter, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (B.9.4.).