Article

Hof van beroep Antwerpen, 27/02/2012, R.D.C.-T.B.H., 2013/8, p. 796-797

Hof van beroep Antwerpen 27 februari 2012

UITGAVEN EN KOSTEN
Gerechtskosten - Rechtsplegingsvergoeding - Curator - Bijstand van advocaat - Eenvoudige betwisting - Afwijzing
De curator, die per definitie steeds een advocaat is, kan zelf de verdediging van de failliete boedel voor de rechtbank voeren. Hij kan evenwel beroep doen op de bijstand van een advocaat in zaken die een bijzondere complexiteit vertonen of waarin een gespecialiseerde juridische bijstand vereist is. Het hof van beroep stelt vast dat de betwisting waarvoor de curator beroep deed op de bijstand van een advocaat, die trouwens deel uitmaakt van de advocatenassociatie waartoe die curator behoort, niet meer was dan een courante betwisting, en dat de juridische bijstand die aan de curator werd verleend, zich beperkte tot het opstellen van een korte conclusie waarin de afwijzing van de vordering werd gevraagd. In de gegeven omstandigheden oordeelde het hof van beroep dat de curator geen aanspraak kan maken op een rechtsplegingsvergoeding.
FRAIS ET DEPENS
Frais judiciaires - Indemnité de procédure - Curateur - Assistance d'un avocat - Contestation simple - Rejet
Le curateur, qui est par définition toujours un avocat, peut lui-même assurer la défense de la masse faillie devant le tribunal. Néanmoins, il peut faire appel à l'assistance d'un avocat dans les affaires qui présentent une complexité particulière ou dans lesquelles une assistance juridique spécialisée est requise. La cour d'appel constate que le litige pour lequel le curateur a fait appel à l'assistance d'un avocat, qui est d'ailleurs membre de l'association d'avocats dont fait partie le curateur, est un litige tout à fait courant et que l'assistance juridique prêtée au curateur s'est limitée à la rédaction de courtes conclusions dans lesquelles était demandé le rejet de la demande. Dans ces circonstances, la cour d'appel a considéré que le curateur ne pouvait pas prétendre à une indemnité de procédure.

Kerkstoel Bouwmaterialen NV / B. Tas, advocaat, curator faillissement BVBA Art Renaissance

Zet.: K. Allegaert (voorzitter), G. Bresseleers (raadsheer), M. Hermans (plv. raadsheer)
Pl.: Mrs. G. Peeters loco J. Arnauts-Smeets en A. Verhaegen loco F. Van Rompaey en J. Bruyndonckx
1. De feiten

E.D. en BVBA Art Renaissance, thans in faillissement, hebben op 17 oktober 2007 een schriftelijke aannemingsovereenkomst gesloten voor de uitvoering van renovatiewerken aan de woning van E.D. te Willebroek, (…).

De materialen nodig voor de uitvoering van de werken werden geleverd door NV Kerkstoel Bouwmaterialen. Een deel van de geleverde materialen is onbetaald gebleven.

NV Kerkstoel Bouwmaterialen stelde dat E.D. dan wel BVBA Art Renaissance tot betaling gehouden was.

2. De voorafgaande rechtspleging

NV Kerkstoel Bouwmaterialen heeft op 1 juli 2008 een dagvaarding uitgebracht voor de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen tegen E.D. De vordering strekte tot betaling van diverse facturen voor een totaal bedrag van 36.337,40 EUR, te vermeerderen met conventionele verwijlintresten en een forfaitaire schadevergoeding.

Op 17 september 2008 heeft NV Kerkstoel Bouwmaterialen een dagvaarding tot tussenkomst uitgebracht tegen BVBA Art Renaissance waarbij zij van deze laatste betaling vorderde van hetzelfde bedrag als het bedrag gevorderd op de hoofdvordering.

BVBA Art Renaissance werd failliet verklaard door de rechtbank van koophandel te Mechelen op 6 april 2009. Advocaat B.T. werd als curator aangesteld.

E.D. vroeg de afwijzing van de vordering. Ondergeschikt vroeg hij dat aan NV Kerkstoel Bouwmaterialen bevel zou worden opgelegd om haar boekhouding voor te brengen teneinde na te gaan wie aanvankelijk de facturen voor de levering van materialen betaalde.

Met het tussenvonnis van 7 september 2009 heeft de rechtbank ambtshalve de heropening van de debatten bevolen teneinde NV Kerkstoel Bouwmaterialen toe te laten de bewijsstukken voor te brengen in verband met de betalingen die werden uitgevoerd en diegene die ze uitvoerde.

Met het bestreden eindvonnis van 4 januari 2010 heeft de rechtbank de vordering gericht tegen E.D. toegewezen en werd deze laatste veroordeeld tot betaling van een bedrag van 36.337,40 EUR, te vermeerderen met de verwijlintresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 18 juni 2008 en de gerechtelijke intresten.

E.D. werd veroordeeld tot betaling van de gerechtskosten aan de zijde van NV Kerkstoel Bouwmaterialen.

NV Kerkstoel Bouwmaterialen werd veroordeeld tot betaling van de gerechtskosten aan de zijde van advocaat B.T. in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van BVBA Art Renaissance, daarin begrepen de rechtsplegingsvergoeding.

3. Eisen in hoger beroep

NV Kerkstoel Bouwmaterialen heeft hoger beroep aangetekend dat zij richt tegen B.Tas q.q. Zij vraagt de hervorming van het bestreden vonnis in zover dit vonnis haar veroordeelde tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding aan advocaat B.Tas in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van BVBA Art Renaissance.

Advocaat B. Tas q.q. vraagt de afwijzing van het hoger beroep.

4. Beoordeling
4.1. Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het bestreden vonnis werd op 23 juni 2010 op verzoek van B. Tas q.q. betekend aan NV Kerkstoel Bouwmaterialen. Het hoger beroep, dat werd aangetekend met het verzoekschrift ter griffie van dit hof neergelegd op 5 juli 2010 is tijdig en regelmatig naar vorm.

Het hoger beroep is ontvankelijk.

4.2. De grond van het hoger beroep

NV Kerkstoel Bouwmaterialen laat gelden dat advocaat B. Tas in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van BVBA Art Renaissance als procespartij zelf het geding voert en geen aanspraak kan maken op betaling van een rechtsplegingsvergoeding. Het enkele feit dat advocaat B. Tas q.q. zich in het kader van de procedure laat vertegenwoordigen door een advocaat die deel uitmaakt van de advocatenassociatie waartoe advocaat B. Tas zelf behoort, verleent, aldus NV Kerkstoel Bouwmaterialen, geen recht op een rechtsplegingsvergoeding.

Advocaat B. Tas q.q. van zijn zijde voert aan dat de curator die zich door een advocaat laat vertegenwoordigen en bijstaan, recht heeft op een rechtsplegingsvergoeding.

De omstandigheid dat de advocaat deel uitmaakt van de advocatenassociatie waartoe ook de curator behoort, wijzigt volgens B. Tas q.q. aan het voorgaande niets.

Terecht stelt advocaat Tas q.q. dat het ambt van curator onderscheiden dient te worden van de taken van de advocaat. In tegenstelling tot een advocaat die in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van een procespartij bijstand aan die partij verleent, is de curator een gerechtelijke mandataris die de boedel vertegenwoordigt en het faillissement van een handelaar in het belang van alle schuldeisers en de gefailleerde beheert.

Het voorgaande neemt niet weg dat de curator steeds een advocaat is. Dit impliceert dat de curator zelf de verdediging van de failliete boedel voor de rechtbank kan voeren. Voor het beheer van de boedel en de daarmee verwante zaken, daarin begrepen het voeren van rechtsgedingen, wordt hij als curator verloond. De curator kan beroep doen op de bijstand van een advocaat in zaken die een bijzondere complexiteit vertonen of waarin een gespecialiseerde juridische bijstand vereist is.

In casu stelt het hof vast dat de betwisting waarin de curator q.q. voor de rechtbank betrokken was en waarvoor hij beroep deed op de bijstand van een advocaat, niet meer was dan een courante betwisting die geen enkele gespecialiseerde juridische kennis vereiste. De juridische bijstand die werd verleend aan de curator beperkte zich tot het opstellen van een korte conclusie waarin de afwijzing van de vordering werd gevraagd.

Er is in redelijkheid geen grond om te besluiten dat de curator in een dergelijk eenvoudige betwisting de bijstand van een advocaat vereist. Wanneer de curator bijkomend en zonder een redelijk aanwijsbare reden beroep doet op een advocaat die deel uitmaakt van dezelfde advocatenassociatie waartoe ook de curator behoort, dan doet dit vragen rijzen naar de miskenning van goede trouw.

Advocaat B. Tas q.q. maakt niet aannemelijk in dit geval aanspraak te kunnen maken op een rechtsplegingsvergoeding.

Het hoger beroep is gegrond.

Als de in het ongelijk gestelde partij is advocaat B. Tas q.q. gehouden tot betaling van de gerechtskosten in hoger beroep, daarin begrepen de rechtsplegingsvergoeding. Gelet op de staat van het faillissement kan de minimum rechtsplegingsvergoeding worden opgelegd.

5. Beslissing

Het hof beslist bij arrest op tegenspraak.

De rechtspleging verliep in overeenstemming met de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de taal in gerechtszaken.

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond.

Hervormt het bestreden vonnis voor zover het NV Kerkstoel Bouwmaterialen veroordeelde tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding aan advocaat B. Tas q.q.

Bevestigt voor het overige het bestreden vonnis.

(…)