Hof van beroep Brussel 17 januari 2013
Zaak: 2011/AR/987 |
Ten gevolge van de neergang van het vroegere Fortis hadden een groep kleinere Fortis aandeelhouders een proces ingespannen tegen de Nederlandse Staat en De Nederlandsche Bank (DNB). Op het ogenblik van de moeilijkheden in 2008 heeft de Nederlandse Staat beslist om de Nederlandse activiteiten van de Fortis groep te kopen voor 16,8 miljard euro in plaats van over te gaan tot een eerder afgesproken herkapitalisatie. In onderhavig geschil verwijten de betrokken Fortis aandeelhouders de Nederlandse Staat om het akkoord tot herkapitalisatie van Fortis Bank Nederland niet te hebben nagekomen, de statuten niet te hebben nageleefd, de goede trouw te hebben geschonden en misbruik te hebben gemaakt van de zwakheid van Fortis. In eerste aanleg vingen de aandeelhouders bot. De Nederlandse Staat en DNB beriepen zich immers met succes op de exceptie van immuniteit van jurisdictie.
De aandeelhouders trachtten voor het hof van beroep de rechtsmacht te rechtvaardigen op basis van artikel 11 van het Europese verdrag aangaande de immuniteit van Staten van Balen van 16 mei 1972. Het hof van beroep verwerpt echter deze toepassing aangezien de eis niet gaat om herstel van materiële of lichamelijke schade, wel om een eis tot schadevergoeding omwille van quasi delictuele fouten die beweerd worden te zijn begaan door Nederland bij de reddingsoperatie. Het hof van beroep stelt dat er geen gelijkschakeling kan plaatsvinden tussen een waardevermindering van aandelen en materiële schade.
Artikel 24 van hetzelfde verdrag houdt een uitzondering in op de immuniteit, die maakt dat staten kunnen erkennen dat de rechtbanken procedures tegen een andere contractstaat aanvaarden, wat het geval is voor België en Nederland. Deze uitzondering geldt echter niet wanneer het gaat om handelingen gesteld in het algemeen belang (acta jure imperii). Wat hieronder dient te worden verstaan maakt het verdrag niet duidelijk. Met verwijzing naar de inleiding van het verdrag en onderzoek naar de bronnen van het internationaal recht oordeelt het hof van beroep dat de financiële stabiliteit van het land garanderen onderdeel uitmaakt van het verzekeren van sociale en economische duurzaamheid, waardoor er wel degelijk is opgetreden in uitoefening van de publieke macht.
Wat betreft DNB worden in quasi gelijke mate dezelfde grieven opgeworpen door de aandeelhouders. Gesticht door de Nederlandse Staat combineert DNB de taak van nationale bank en controleautoriteit voor de Nederlandse financiële instellingen. Hierdoor valt DNB onder artikel 27 van het Europees verdrag en geniet dientengevolge eveneens immuniteit voor daden uitgeoefend in het kader van de publieke macht. Het beroep wordt dus in zijn geheel ontvankelijk, maar ongegrond verklaard.
VENNOOTSCHAPPEN
Naamloze vennootschap
|
SOCIETES
Société anonyme
|