Article

– Wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage, R.D.C.-T.B.H., 2013/7, p. 673-674

Wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage

Op 28 juni 2013 werd een nieuwe Belgische arbitragewet in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De wet van 24 juni 2013 vervangt het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek en zal op 1 september 2013 in werking treden. De nieuwe bepalingen van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek zullen van toepassing zijn op alle arbitrages waarin de verweerder het verzoek tot arbitrage op of na 1 september 2013 ontvangt en op alle vorderingen die in het kader van dergelijke arbitrages bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt.

De nieuwe arbitragewet is gebaseerd op de UNCITRAL-modelwet (“UNCITRAL Model Law on International Commercial Arbitration”) die eerder al door meer dan 60 landen werd geïmplementeerd. Desalniettemin werd ervoor geopteerd een aantal Belgische bijzonderheden te behouden. Het huidige bestek laat niet toe in een uiteenzetting van alle innovaties en verduidelijkingen te treden zodat thans enkel de voornaamste elementen van de wet van 24 juni 2013 zullen worden toegelicht. Een gedetailleerde bespreking van de nieuwe arbitragewet zal in een navolgende editie van het RDC-TBH verschijnen.

Zoals gezegd, bevat de nieuwe wet een aantal verduidelijkingen ten opzichte van de voormalige wetgeving. Zo voorziet het nieuwe artikel 1676, § 1 Ger.W. voortaan in een dubbel criterium voor de arbitreerbaarheid van een geschil. Het reeds bestaande criterium dat een geschil het voorwerp van een dading moet kunnen uitmaken om arbitreerbaar te zijn, blijft enkel weerhouden voor geschillen die niet van vermogensrechtelijke aard zijn. Voor geschillen van vermogensrechtelijke aard bepaalt het nieuwe artikel 1676, § 1 Ger.W. in het algemeen dat zij het voorwerp van een arbitrage kunnen uitmaken, zonder bijkomend te vereisen dat zij ook vatbaar voor een dading zouden moeten zijn. Met die verduidelijking had de wetgever voornamelijk de arbitreerbaarheid van geschillen inzake het mededingingsrecht in het achterhoofd waaromtrent voorheen discussie bestond gelet op daaraan verbonden aspecten van openbare orde. Bovendien schaft het nieuwe artikel 1684 Ger.W. de uitdrukkelijke geschriftvereiste voor arbitrageovereenkomsten af. Hoewel dit de toegang tot arbitrage zou moeten versoepelen, is de impact in de praktijk mogelijks beperkt nu een partij nog steeds het bestaan van een arbitrageovereenkomst en de modaliteiten daarvan zal moeten bewijzen.

De meest ingrijpende wijzigingen raken aan de rol van de rechtbanken tijdens en na de arbitrageprocedure. De belangrijkste hervormingen kunnen als volgt worden samengevat:

    • afschaffing van de dubbele aanleg. Tegen de beslissingen van (de voorzitter van) de rechtbank van eerste aanleg inzake arbitragevorderingen staat voortaan geen voorziening meer open. Enkel het nieuwe artikel 1680, § 1 Ger.W. m.b.t. procedures tot aanstelling of vervanging van een arbiter voorziet nog dat “hoger beroep [kan] worden ingesteld wanneer de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg besliste om geen aanstelling te doen”. Een voorziening in cassatie blijft steeds mogelijk. Deze hervorming is van bijzonder belang omdat ze één van de voornaamste redenen voor substantiële vertraging van de arbitrageprocedure wegneemt;
    • behandeling van een aantal vorderingen zoals in kort geding. Overeenkomstig het nieuwe artikel 1680, § 1-4 Ger.W. worden vorderingen tot aanstelling, vervanging, ontslag, wraking en over het in gebreke blijven of de onbekwaamheid van een arbiter door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zoals in kort geding behandeld. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zal eveneens zoals in kort geding beslissen over alle maatregelen die nodig zijn voor de bewijsverkrijging en over het opleggen aan de arbiter van een termijn voor het doen van de arbitrale uitspraak. Alle andere arbitragegerelateerde vorderingen, zoals de vordering tot vernietiging en inzake erkenning en uitvoerbaarverklaring, blijven tot de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg behoren;
    • centralisatie en specialisatie. Het nieuwe artikel 1680, § 6 Ger.W. centraliseert gerechtelijke vorderingen die kaderen binnen het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek in hoofde van de rechtbanken van eerste aanleg met dezelfde zetel als het hof van beroep van het rechtsgebied. Het standaard aanknopingspunt om de territoriaal bevoegde rechtbank te bepalen is de plaats van de arbitrage. De vordering inzake erkenning en uitvoerbaarverklaring waar het aanknopingspunt de woonplaats/maatschappelijke zetel van de verwerende partij is, vormt daarop de uitzondering. De wetgever streeft aan de hand van deze centralisatie bij vijf rechtbanken van eerste aanleg een zekere specialisatie inzake arbitrage gerelateerde vorderingen na;
    • terugverwijzing naar het scheidsgerecht. Een verdere illustratie van de pragmatische benadering van de wet is het nieuwe artikel 1717, § 6 Ger.W., overeenkomstig hetwelk de rechtbank van eerste aanleg in het kader van een vernietigingsprocedure een arbitrale uitspraak naar het scheidsgerecht kan terugsturen teneinde de arbiter(s) toe te laten de grond tot vernietiging te remediëren. Op die manier kan een vernietiging worden vermeden, met als gevolg dat de arbitrage niet volledig moet worden herbegonnen;
    • afbakening van de vernietigingsgronden. Nieuw artikel 1717 Ger.W. probeert een louter formalistische benadering van de vernietigingsgronden te vermijden door voor vernietiging op grond van een schending van de overeengekomen arbitrageprocedure (m.u.v. onregelmatigheden inzake de samenstelling van het tribunaal) of op grond van gebrek aan behoorlijke mededeling van de aanstelling van een arbiter of van de arbitrageprocedure aan een partij te vereisen dat de aldus ingeroepen grond ook effectief invloed op de arbitrale uitspraak heeft gehad. Bovendien kan de meerderheid van de vernietigingsgronden niet langer door de rechtbank worden weerhouden indien de partij die ze aanvoert daarvan kennis kreeg tijdens de arbitrageprocedure en er zich desondanks toen niet op heeft beroepen.

    “The proof of the pudding is in the eating”. Desalniettemin is de wet van 24 juni 2013 een grote vooruitgang voor arbitrage in België. De bovenvermelde wijzigingen zullen arbitrages met zetel in België ongetwijfeld gevoelig efficiënter maken.

    GERECHTELIJK RECHT
    Arbitrage - Algemeen (arbitrage)
    DROIT JUDICIAIRE
    Arbitrage - Généralités (arbitrage)