Article

Hof van beroep Antwerpen, 15/02/2012, R.D.C.-T.B.H., 2013/7, p. 658-662

Hof van beroep Antwerpen 15 februari 2012

BESLAG EN EXECUTIE
Bewarend beslag onder derden - Bankbeslag - Voorwerp van het beslag - Kredietopening - Verklaring van derde beslagene
Een beslag heeft slechts de schuldvordering die ten tijde van het beslag bestaat.
Indien een krediet volledig opgenomen is op het ogenblik van het beslag is er geen schuld van de bank aan beslagene. De kredietopening moet dan niet worden opgenomen in de verklaring van derde beslagene.
De op het ogenblik van het beslag nog niet benutte kredietruimte is niet vatbaar voor beslag daar als de beslagene geen gebruik gemaakt heeft van zijn wilsrecht, de bank op het ogenblik van het beslag nog geen schuldenaar is. De kredietopeningsovereenkomst moet door de bank niet worden vermeld.
Als de beslagene na het beslag gebruik maakt van zijn wilsrecht moet de bank geen aanvullende verklaring doen.

SAISIE ET EXECUTION
Saisie-arrêt conservatoire - Saisie-arrêt bancaire - Objet de la saisie - Ouverture de crédit - Déclaration de tiers saisi
Une saisie-arrêt ne frappe que la créance qui existe au moment de la saisie.
Si une ouverture de crédit a été complètement utilisée avant la saisie, il n'y a pas de dettes de la banque vis-à-vis du saisi. L'ouverture de crédit ne doit dès lors pas être reprise dans la déclaration de tiers saisi.
La partie d'une ouverture de crédit non encore utilisée au jour de la saisie n'est pas susceptible d'être saisie dans la mesure où le saisi n'a pas exercé son droit d'y faire appel avant la saisie, la banque n'étant pas débitrice du saisi au jour de la saisie. L'ouverture de crédit ne doit dès lors pas être mentionnée par la banque dans sa déclaration de tiers saisi.
Si le saisi use de son droit de faire appel à l'ouverture de crédit après la saisie, la banque ne doit pas faire de déclaration complémentaire.

NV Fortis Bank / BVBA Van Oevelen

Zet.: J.M. Wetsels (voorzitter), B. Luyten en D. Van Overloop (raadsheren)
Pl.: Mrs. D. Van der Mosen en P. Van der Wiel
1. Wat voorafgaat

Bij het bestreden vonnis d.d. 11 september 2006 van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel werd de vordering van de BVBA Van Oevelen ten einde de NV Fortis Bank derde-schuldenaar te horen verklaren van de oorzaken en de kosten van het uitvoerend beslag onder derden, dat op 11 juli 2005 ten laste van de BVBA P.G. Machinery op haar verzoek in handen van de Fortis Bank werd gelegd, ongegrond verklaard en werd de NV Fortis Bank verwezen in de kosten van het geding.

Bij arrest van het hof van beroep te Brussel van 16 juni 2008 werd het bestreden vonnis hervormd, behoudens wat de kosten betreft, en werd de NV Fortis Bank schuldenaar verklaard van de oorzaken van het beslag dat in haar handen werd gelegd op 11 juli 2005 ten belope van 25.000 EUR vermeerderd met de gerechtelijke intresten en met de kosten van het beslag; de NV Fortis Bank werd veroordeeld tot betaling aan de BVBA Van Oevelen van deze bedragen en werd tevens verwezen in de kosten van het hoger beroep.

Dit arrest werd bij arrest van het Hof van Cassatie van 26 november 2009 vernietigd, de kosten werden aangehouden en de zaak werd verwezen naar dit hof.

In essentie heeft het Hof van Cassatie overwogen: “Overeenkomstig de artikelen 1452 en 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, is de derde-beslagene gehouden om binnen 15 dagen na derdenbeslag, verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag. Indien hij zijn verklaring niet doet, of ze niet met nauwkeurigheid heeft gedaan, kan hij schuldenaar worden verklaard voor het geheel of voor het gedeelte van de oorzaken van het beslag, alsmede voor de kosten ervan. Een kredietopening verleent aan de kredietnemer een persoonlijk recht om, op zijn verzoek, gebruik te maken van de door de kredietovereenkomst toegekende kredietruimte. Een dergelijke overeenkomst doet geen voor beslag vatbare schuldvordering ontstaan waarvan de kredietgever melding moet maken in zijn verklaring als derde-beslagene. Door te oordelen dat de eiseres een onvolledige en onnauwkeurige verklaring heeft afgelegd als derde-beslagene om reden dat geen melding werd gemaakt van de aan de beslagene toegestane kredietopeningen en op die gronden de eiseres tot schuldenaar te verklaren van de oorzaken en kosten van het beslag tot beloop van 25.000 EUR verantwoorden de appelrechters hun beslissing niet naar recht.”

Bij exploot van 11 maart 2011 werd het arrest van het Hof van Cassatie op verzoek van de NV Fortis Bank aan de BVBA Van Oevelen betekend en heeft die bank aan deze laatste dagvaarding gegeven om te verschijnen voor deze kamer van dit hof.

De BVBA Van Oevelen vordert in hoger beroep, bij hervorming van het bestreden vonnis, te horen zeggen voor recht dat de NV Fortis Bank schuldenaar wordt verklaard van de oorzaken en kosten van het beslag onder derden d.d. 11 juli 2005, de NV Fortis Bank te horen veroordelen tot betaling aan haar van de som van 250.921,14 EUR, meer de intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 11 juli 2005 en de NV Fortis Bank te horen verwijzen in de kosten van het geding.

De NV Fortis Bank concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep en bij incidenteel beroep tot de verwijzing van de BVBA Van Oevelen in de kosten van beide instanties en tot veroordeling van die BVBA tot betaling aan haar van 51.163,01 EUR in hoofdsom vermeerderd met intresten aan 7% per jaar dan wel minstens aan de wettelijke rentevoet sinds 15 april 2010 tot en met de dag van de integrale betaling.

De zaak werd voor deze kamer vastgesteld met toepassing van artikel 747, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2012, waarop partijen zijn verschenen en de zaak hebben gepleit. Beide partijen verklaarden dat alle conclusies en stukken werden neergelegd met wederzijds akkoord.

2. Beoordeling

2.1. De beslagene bekwam bij de NV Fortis Bank een kredietopening ten belope van 190.000 EUR op 19 oktober 2004 en van 192.500 EUR op 29 april 2005 telkens voor onbepaalde duur.

In de verklaring van derde-beslagene van de NV Fortis Bank wordt met geen woord gerept over deze kredietopeningen.

Op vraag van de beslagleggende partij over de reden waarom zij daarover niets heeft opgenomen in haar verklaring van derde-beslagene antwoordt de bank dat zij dit niet moet doen omdat geen beslag mogelijk is op een kredietopening.

Op de bijkomende vraag van de beslagleggende partij of sinds het leggen van het beslag gelden werden uitgekeerd aan de beslagene in het kader van de kredietopeningen wordt niet ingegaan gelet op de bankdiscretie en omdat de beslagleggende partij geen aanspraak kan maken op de verrichtingen die dateren van na het beslag.

Het wordt niet voorgehouden dat de beslagene op het tijdstip van het betrokken derdenbeslag gebruik makend van zijn wilsrecht al gebruik heeft gemaakt van geheel of een gedeelte van de hem bij die kredietopeningsovereenkomsten toegestane kredietruimte.

De vraag rijst bijgevolg of de beslagene op het tijdstip van het derdenbeslag uit hoofde van die kredietopeningsovereenkomsten een voor beslag vatbare schuldvordering had op de derde-beslagene, waarvan zij melding had moeten maken in haar derde-schuldenaarsverklaring en of zij in een aanvullende verklaring melding had moeten maken van het feit dat de beslagene na het tijdstip van het beslag gebruik heeft gemaakt van haar wilsrecht en de kredietruimte geheel of gedeeltelijk heeft benut. Bovendien rijst de vraag of de derde-beslagene na het tijdstip van het beslag fondsen uit die kredietruimte ter beschikking van de beslagene mocht stellen, dan wel die aan de beslag leggende vennootschap had moeten uitkeren.

2.2. Het betrokken uitvoerend beslag onder derden werd op verzoek van de BVBA Van Oevelen in handen van de Fortis Bank NV gelegd ten laste van de PG Machinery BVBA op de gelden, waarden, aandelen, effecten en voorwerpen van welke aard ook die de NV Fortis Bank onder zich heeft of onder zich zal hebben, toebehorende of toekomende aan de beslagene, of de sommen van welke aard ook, die zij aan deze laatste verschuldigd is of zal verschuldigd worden in hoofdsom, intresten, kosten en andere bijhorigheden, die verbonden zijn aan de hoofdverbintenis of de uitvoering hiervan, dit alles uit welke hoofde of om welke reden dan ook.

Niettegenstaande deze algemene bewoordingen is het betrokken beslag onderworpen aan de principes hierna onder randnummer 2.3. vermeld.

2.3. Het beslag treft slechts de schuldvordering die ten tijde van het beslag bestaat (zie ook Dirix, E., “Overzicht van rechtspraak. Beslag en collectieve schuldenregeling (2002-2007)”, TPR 2007, 4, 2090, nr. 92).

De executant moet de schuldvordering nemen zoals hij ze in het vermogen van de debiteur aantreft op het ogenblik van het beslag.

Onder het beslag valt ook iedere latere toename van de sommen of zaken die de derde-schuldenaar verschuldigd is, voor zover althans die “vermeerderingen” voortvloeien uit verbintenissen die reeds bestonden op het tijdstip van het beslag. Tegoeden van de beslagene die de derde onder zich krijgt maar waarvoor de verplichting tot afdracht nog niet bestond ten tijde van het beslag vallen niet onder het beslag (zie ook Dirix, E. en Broeckx, K., Beslag, APR, 2010, 493, nr. 792). Vanaf de ontvangst van de akte houdende derdenbeslag en totdat de geldigheidsduur van het beslag is verstreken mag de derde de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag niet meer uit handen geven (art. 1451 en 1540, 1ste lid Ger.W.).

De derden-schuldenaarsverklaring moet omstandig vermelden wat de derde-schuldenaar aan de beslagene verschuldigd is (art. 1452 en 1542 Ger.W.); nemen de bedragen of zaken toe waarvoor de derde schuldenaar is krachtens dezelfde verbintenissen dan kan hij gehouden zijn tot het afleggen van een aanvullende verklaring, maar die moet hij niet afleggen wanneer hij gehouden is tot betaling of afgifte krachtens een verbintenis die eerst na het beslag ontstaat (zie ook Dirix, E. en Broeckx, K., Beslag, APR, 2010, 496, nr. 796).

2.4. In de mate het krediet ten tijde van het beslag volledig door de beslagene was opgenomen, hypothese die niet is aangetoond, kan er op dat moment van een schuld van de kredietinstelling aan de kredietnemer geen sprake zijn. De kredietverlener moet dan ook geen melding maken van het opgenomen krediet in zijn verklaring van derde-schuldenaar, aangezien dit dan zonder belang is.

2.5. In de hypothese dat ten tijde van het beslag de beslagene nog geen gebruik heeft gemaakt van zijn wilsrecht was de NV Fortis Bank op het tijdstip van het beslag (nog) geen schuldenaar van een verbintenis om iets te geven of van een verbintenis om iets te doen. Zij wordt slechts een kredietgever van zodra de kredietgerechtigde door de uitoefening van zijn wilsrecht zichzelf tot kredietnemer heeft gemaakt.

Voordien kon de NV Fortis Bank geen derde-beslagene zijn, nu datgene waarop men derdenbeslag vermeent te kunnen leggen (een kredietopeningsovereenkomst/een wilsrecht) geenszins een vordering is. De nog niet benutte kredietruimte is niet vatbaar voor beslag, althans zolang de kredietnemer geen gebruik heeft gemaakt van zijn wilsrecht. Het blijkt niet en wordt ook niet voorgehouden dat de beslagene vóór het tijdstip van het beslag gebruik heeft gemaakt van zijn wilsrecht en de kredietruimte geheel of ten dele heeft benut.

De beslagleggende vennootschap, de BVBA Van Oevelen, toont niet aan dat de NV Fortis Bank de verplichting had om aan haar mede te delen dat er een kredietopeningsovereenkomst was afgesloten met de beslagene. Het enkele bestaan van een kredietrelatie brengt immers op zich niet mee dat de kredietnemer reeds op die grond een - zij het voorwaardelijke - vordering heeft op de bank (zie ook Dirix, E., “Overzicht van rechtspraak. Beslag en collectieve schuldenregeling (2002-2007)”, TPR 2007, 4, 2091, nr. 93).

Op grond van die kredietopeningsovereenkomst had de NV Fortis Bank immers geen tegoeden van de beslagene onder zich waarvoor zij ten tijde van het beslag de verplichting had tot afgifte.

De uitbetalingsvordering bestond immers nog niet ten tijde van het derdenbeslag.

Er is ook geen vermeerdering of toename van sommen of zaken die aan de beslagene door de NV Fortis Bank verschuldigd werden na het beslag uit hoofde van (dezelfde) verbintenissen die op grond van de kredietopeningsovereenkomst ten tijde van het beslag bestonden, nu niet is aangetoond dat zodanige verbintenissen op dat moment bestonden.

De uitbetalingsvordering vloeide immers niet rechtstreeks voort uit een ten tijde van het derdenbeslag bestaande rechtsverhouding en is derhalve niet voor beslag vatbaar.

Die kredietopeningsovereenkomst en het discretionair en onoverdraagbaar wilsrecht van de beslagene waren niet voor beslag vatbaar en konden niet het voorwerp uitmaken van het derdenbeslag, zodat daarover niets moest worden gezegd of geschreven door de NV Fortis Bank in de verklaring of in een aanvullende verklaring van derde-schuldenaar.

2.6. De kredietverlener moet ook geen aanvullende verklaring van derde-schuldenaar doen over het feit dat de kredietnemer na het beslag gebruik heeft gemaakt van zijn wilsrecht en uitvoering vraagt van de leningsbelofte door de kredietverstrekker; de kredietverlener is dan niet verplicht aan de beslagleggende partij kennis te geven van de opname van die kredieten door de beslagen kredietnemer, nu de kredietverstrekker in die hypothese slechts gehouden kon zijn uit hoofde van een verbintenis (tot lening) die pas is ontstaan door het gebruik van het wilsrecht na het beslag.

2.7. De derde-beslagene mag zich niet verschuilen achter zijn beroepsgeheim. De wettelijke verplichting tot spreken reikt niet verder dan het voorwerp van het beslag. De bank in handen van wie beslag werd gelegd moet geen informatie verstrekken over andere rekeningen en tegoeden die niet onder het beslag vallen (zie ook Dirix, E. en Broeckx, K., Beslag, APR, 2010, 497, nr. 797).

De BVBA Van Oevelen doet vruchteloos gelden dat de NV Fortis Bank geen beroep kon doen op haar geheimhoudingsplicht ter verrechtvaardiging van haar weigering om informatie te verstrekken, nu die vraag tot informatie precies de uitvoering van de kredietopeningsovereenkomst betrof omtrent verbintenissen die zijn ontstaan na het betrokken derdenbeslag en waarvan niet is aangetoond dat zij binnen het voorwerp van dat beslag vielen.

2.8. Het beslag op een bankrekening betreft slechts het saldo van die rekening ten tijde van het beslag en op de bank rust op het tijdstip van het beslag geen andere verplichting dan de afgifte van het saldo dat de rekening op dat ogenblik aangeeft.

Vermits de betrokken rekening op dat ogenblik een debetsaldo vertoonde in hoofde van de schuldenaar heeft het beslag op de bankrekening geen voorwerp.

Gelden die na het beslag op de rekening van de beslagene worden gestort en die niet voortkomen uit verrichtingen die op het tijdstip van het beslag in uitvoering waren, vallen niet onder het beslag.

Hiervan moet de beslagen schuldenaar geen melding maken in zijn derde-schuldenaarsverklaring, nu dit zonder belang is voor de positie van de beslagleggende schuldeiser.

Op dit punt is de derde-beslagene geen verzuim of onnauwkeurigheid te verwijten.

2.9. De NV Fortis Bank heeft geen onnauwkeurige verklaring van derde-schuldenaar gedaan om reden dat geen melding werd gemaakt van de aan de beslagene toegestane kredietopeningen en kan bijgevolg op die grond niet tot derde-schuldenaar worden verklaard van de oorzaken en kosten van het beslag.

Op de toekomstige activa of bedragen die de bank op het ogenblik van het beslag niet, maar gebeurlijk na het beslag op de rekening in uitvoering van de kredietopeningsovereenkomst verschuldigd werd kon geen beslag worden gelegd om de reeds aangegeven redenen, zodat daaromtrent de bank geen informatieverplichting had.

2.10. In uitvoering van het vernietigde arrest van het hof van beroep te Brussel heeft de NV Fortis Bank aan de BVBA Van Oevelen een bedrag betaald van 37.422,41 EUR.

Dit bedrag was niet verschuldigd.

Overeenkomstig artikel 1376 BW is hij die bij vergissing of met zijn weten iets ontvangen heeft dat hem niet verschuldigd was, verplicht het terug te geven aan degene van wie hij het ontvangen heeft zonder dat het verschuldigd is.

De BVBA Van Oevelen is bijgevolg gehouden tot teruggave van dat bedrag.

Er kan naar redelijkheid niet worden voorgehouden dat de BVBA Van Oevelen dit bedrag te kwader trouw heeft ontvangen. Zij vermocht te goeder trouw vermenen dat dit bedrag aan haar verschuldigd was, nu haar dit was toegewezen door een met redenen omkleed en op tegenspraak gewezen uitvoerbaar arrest van het hof van beroep te Brussel.

Op het onverschuldigd ontvangen bedrag zijn slechts de wettelijke intresten verschuldigd vanaf 21 oktober 2011, datum van de vordering tot terugbetaling. Er wordt geen bewijs voorgebracht van een eerdere ingebrekestelling (zie art. 1153 BW).

2.11. Het Hof van Cassatie neemt geen kennis van de grond van de zaak.

Artikel 1111 Ger.W. regelt op volledige en autonome wijze het ten laste leggen van de kosten van het verzoek tot cassatie rekening houdende met de beperkte bevoegdheid van het Hof en het bijzonder voorwerp van dit verzoek, dat verschillend is van de eis betreffende dewelke de bestreden beslissing recht spreekt.

Deze kenmerken eigen aan het cassatieverzoek sluiten uit dat de rechtsplegingsvergoeding voorzien in artikel 1022 Ger.W. in deze kosten zou worden inbegrepen, aangezien deze verband houdt met de aard en het belang van het geschil die de partijen tegenover elkaar stelt bij de rechter ten gronde en waarvan de beoordeling, afhankelijk van criteria die verband houden met de grond van de zaak, het Hof zou verplichten tot een onderzoek dat niet tot zijn bevoegdheid behoort (Cass. (1ste k.) 11 september 2008, AR C.08.0088.F, A.C.E. / V.D.S.-P.M.-O.).

2.12. De veroordeling in de kosten is een rechtsgevolg van de beslissing over de grond van de zaak.

De vraag rijst dan ook of de kosten van bijstand van een advocaat voor het Hof van Cassatie op de verliezende partij kunnen worden verhaald op grond van de civielrechtelijke aansprakelijkheid.

Hiervoor is geen wettelijke basis bij gebrek aan bewijs van een fout in hoofde van de BVBA Van Oevelen, die in oorzakelijk verband zou staan met die kosten.

De kosten van bijstand door een advocaat bij het Hof van Cassatie die de NV Fortis Bank omwille van het door haar ingestelde cassatieberoep heeft gedragen zijn het gevolg van louter de uitoefening van de NV Fortis Bank van haar recht van verdediging.

Die vordering dient te worden afgewezen bij gebrek aan rechtsgrondslag.

2.13. Nu beide partijen omtrent enig geschilpunt in hoger beroep in het ongelijk zijn gesteld dienen zij elk verwezen te worden in de eigen kosten van het geding in hoger beroep, overeenkomstig artikel 1017, 4de lid Ger.W. en is geen rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep verschuldigd.

De BVBA Van Oevelen dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg;

De zaak werd in eerste aanleg beslecht vóór 1 januari 2008 zodat er geen nieuwe rechtsplegingsvergoeding kan worden toegekend, dit gelet op het feit dat artikel 13 van de wet van 21 april 2007 uitdrukkelijk bepaalt dat de nieuwe regeling van toepassing is op hangende zaken en dus niet op reeds beslechte gevallen. Een rechtsgeding is namelijk hangend tussen het ogenblik van de inleiding van de eis en het tijdstip waarop over die eis, in die aanleg, een beslissing is gewezen (zie ook: Samoy, I. en Sagaert, V., “De wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van kosten en erelonen van een advocaat”, RW 2007-08, nr. 17, 697, nr. 89).

Beslissing

Het hof beslist bij arrest op tegenspraak binnen de perken van de verwijzingsbeslissing d.d. 26 november 2009 van het Hof van Cassatie.

De rechtspleging verliep in overeenstemming met de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de taal in gerechtszaken.

Het hof:

Bevestigt het bestreden vonnis om andere redenen, behoudens wat de uitspraak over de kosten betreft.

Veroordeelt de BVBA Van Oevelen tot terugbetaling aan de NV Fortis Bank van 37.422,41 EUR, bedrag dat zij onverschuldigd heeft ontvangen in uitvoering van het vernietigde arrest, vermeerderd met de wettelijke intresten vanaf 21 oktober 2011 tot aan de betaling.

Veroordeelt de BVBA Van Oevelen tot betaling aan de NV Fortis Bank van de kosten van de derde-beslagene overeenkomstig artikel 1454 Ger.W.

Stelt vast dat daaromtrent geen minnelijke schikking werd getroffen, zodat het past het debat te heropenen om partijen toe te laten over het bedrag van die kosten standpunt in te nemen.

Heropent de debatten op dat punt.

Zegt dat NV Fortis Bank hierover een conclusie kan indienen uiterlijk op 7 maart 2012 en BVBA Van Oevelen uiterlijk op 28 maart 2012.

Zegt dat het hof de zaak op dat punt opnieuw in beraad zal nemen op de terechtzitting van 10 april 2012 om 10.30 uur, waarop partijen hun standpunt kunnen toelichten (pleitduur 10 minuten voor elk van beiden).

Verklaart de vordering van de NV Fortis Bank tot veroordeling van de BVBA Van Oevelen van een vergoeding voor de kosten van haar bijstand door een advocaat bij het Hof van Cassatie ongegrond.

Verwijst de BVBA Van Oevelen in de kosten van het geding in eerste aanleg, in hoofde van de NV Fortis Bank begroot op 242,94 EUR rechtsplegingsvergoeding.

Verwijst de BVBA Van Oevelen in de gedingkosten van de voorziening in cassatie, begroot op 419,18 EUR en 325 EUR.

Verwijst partijen ieder in de eigen kosten van het geding in hoger beroep.

(...)


Note / Noot

Zie de noot van Paul Vrielynck in dit nummer, p. 666.

Voyez la note de Paul Vrielynck dans ce numéro, p. 666.