Article

Actualité : Hof van Justitie van de Europese Unie, 22/01/2013, R.D.C.-T.B.H., 2013/3, p. 209-210

Hof van Justitie van de Europese Unie 22 januari 2013

Tomkins plc

Zaak: C-286/11 P
MEDEDINGING
Europees mededingingsrecht - Algemeen - Afspraken - Restrictieve mededingingspraktijken - Aansprakelijkheid moederonderneming - Geldboete


CONCURRENCE
Droit européen de la concurrence - Généralités - Ententes - Pratiques restrictives - Responsabilité de la société mère - Amende


In 2006 beboette de Europese Commissie een aantal ondernemingen, waaronder Tomkins en Pegler, voor hun betrokkenheid bij het 'koperen fittingen-kartel'. Tomkins werd aansprakelijk gesteld voor het gedrag van haar (tot begin 2004) 100% dochteronderneming Pegler. Pegler en Tomkins stelden elk afzonderlijk een beroep in tegen deze Commissiebeschikking. In de zaak Pegler oordeelde het Gerecht dat geen afdoende bewijs voorlag voor Peglers deelname aan het kartel vóór 1993 en verlaagde daarop de aan Pegler opgelegde boete. In die context, besloot het Gerecht dat ook de aan Tomkins opgelegde boete bijgevolg moest worden verminderd, ook al had Tomkins niet dezelfde (succesvolle) middelen ingeroepen. De Commissie stelde een hogere voorziening in tegen het Tomkins-arrest van het Gerecht en argumenteerde dat het bestreden arrest ultra petita was gewezen omdat het steunt op elementen die enkel in de Pegler-zaak werden aangevoerd.

Het Hof van Justitie bevestigt het arrest van het Gerecht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de aansprakelijkheid van Tomkins als moedervennootschap volledig was gestoeld op de aansprakelijkheid van haar dochteronderneming Pegler. Bijgevolg heeft het Gerecht, volgens het Hof, terecht geoordeeld dat de beperking van de aansprakelijkheid van Pegler rechtstreeks tot een vermindering van de aansprakelijkheid van Tomkins leidt. Het Gerecht heeft dus niet ultra petita beslist door de aansprakelijkheid van Tomkins terug te brengen op grond van de uitspraak in het parallelle door Pegler ingestelde beroep. Het Gerecht mocht namelijk oordelen dat de door Pegler en Tomkins ingestelde beroepen hetzelfde voorwerp hadden, aangezien zij beiden gericht waren op een beperking van de duur van de door de dochteronderneming gepleegde inbreuk, weze het op grond van verschillende argumenten en m.b.t. een verschillende tijdsperiode. In dit verband was volgens het Hof niet vereist dat de door Pegler en Tomkins aangevoerde argumenten precies dezelfde reikwijdte hadden.