Article

Actualité : Hof van Cassatie, 08/11/2012, R.D.C.-T.B.H., 2013/3, p. 203

Hof van Cassatie 8 november 2012

Zaak: C.12.0026.F/1
CONTINUÏTEIT VAN ONDERNEMINGEN
Algemene bepalingen - Homologatie van het reorganisatieplan en rechtsmiddelen


CONTINUITÉ DES ENTREPRISES
Dispositions générales - Homologation du plan de réorganisation et recours


Overeenkomstig artikel 56, 2de lid WCO dient het hoger beroep tegen het vonnis dat oordeelt over de homologatie ingesteld te worden bij verzoekschrift, neergelegd op de griffie van het hof van beroep, binnen acht dagen na de kennisgeving van het vonnis, en wordt het gericht tegen de schuldenaar of tegen de schuldeisers, naar gelang van het geval, i.e. de al dan niet homologatie van het reorganisatieplan.

Overeenkomstig artikel 5, 5de en 6de lid WCO, kan elke belanghebbende tussenkomen in de bij de huidige wet bepaalde procedures, overeenkomstig de artikelen 812 tot 814 Ger.W. Bij ontstentenis van een dergelijke tussenkomst verwerft degene, die op zijn initiatief of op dat van de rechtbank, is gehoord of een geschrift neerlegt om zijn opmerkingen te laten gelden, iets te vorderen of middelen naar voren te brengen, door dit feit geen hoedanigheid van partij.

Het hof van beroep te Luik verklaarde het hoger beroep, ingesteld door een schuldeiser(-partij), onontvankelijk op grond van een miskenning van de regel van artikel 1053 Ger.W., die voorschrijft dat wanneer een geschil onsplitsbaar is, het hoger beroep gericht moet worden tegen alle partijen wier belang in strijd is met dat van de eiser in hoger beroep, en deze bovendien de andere niet in het beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet opgeroepen partijen binnen de gewone termijnen van hoger beroep en ten laatste voor de sluiting van de debatten in de zaak moet betrekken. In casu hadden de appellanten nagelaten om andere schuldeisers(-partijen), waarvan een tegenstrijdig belang uit de procedure kon worden afgeleid, in het hoger beroep te betrekken. Het hof te Luik oordeelde dat artikel 56, 2de lid WCO bepaalt dat het hoger beroep moet worden gericht tegen de schuldenaar, maar niet uitsluitend tegen de schuldenaar.

Het Hof van Cassatie diende in eerste instantie te oordelen over de tijdigheid van het cassatieberoep. Overeenkomstig artikel 5, 2de lid WCO kunnen, behoudens andersluidende bepalingen, tegen de beslissingen van de rechtbank rechtsmiddelen worden aangewend volgens de in het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen. Overeenkomstig artikel 55 in fine WCO wordt het vonnis dat oordeelt over de homologatie bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatblad. Deze bekendmaking geldt ook voor het arrest dat oordeelt over de homologatie. Aangaande deze bekendmaking bepaalt artikel 5, 3de lid WCO dat de termijnen beginnen te lopen vanaf de bekendmaking en artikel 6, 2de lid WCO dat de bekendmaking geldt als kennisgeving.

De termijn om zich in cassatie te voorzien bedraagt drie maanden te rekenen van de dag waarop de bestreden beslissing is betekend of van de dag van de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, 2de en 3de lid (art. 1073 Ger.W.). In afwezigheid van verdere afwijkingen, doet uitsluitend de betekening of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest de cassatietermijn lopen, en niet de (eenvoudige) kennisgeving door de griffie. Aangezien het bestreden arrest niet gepubliceerd is in het Belgisch Staatsblad, is het cassatieberoep ingesteld op 19 januari 2012 tijdig, gelet op de betekening op 19 oktober 2012.

Ten gronde bevestigt het Hof van Cassatie de interpretatie van het hof van beroep te Luik van artikel 56, 2de lid WCO juncto artikel 1053 Ger.W. Wanneer hoger beroep wordt ingesteld tegen het vonnis dat oordeelt over de homologatie door een andere persoon dan de schuldenaar, moet de appellant zijn beroep richten tot alle partijen wier belang in strijd is met dat van de eiser in hoger beroep, en bovendien de andere niet in het beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet opgeroepen partijen binnen de gewone termijnen van hoger beroep en ten laatste voor de sluiting van de debatten in de zaak betrekken, hetgeen de appellanten in casu nagelaten hadden.

Het arrest onderstreept hiermee (opnieuw) het belang van de partijhoedanigheid onder de wet continuïteit ondernemingen.