Article

Hof van beroep Antwerpen, 13/09/2010, R.D.C.-T.B.H., 2012/8, p. 804-809

Hof van beroep Antwerpen 13 september 2010

VERVOER
Vervoer goederen over de weg - Internationaal vervoer - CMR-Verdrag - Hoedanigheid 'afzender' - Artikel 4 CMR - Vermoeden
Wanneer goederen 'franco-vertrek' werden verkocht én bovendien het vervoer wordt georganiseerd door de koper, heeft de verkoper niet de hoedanigheid van 'afzender' en dus geen recht van verhaal tegen de vervoerder met wie hij geen rechtsverband heeft.
Dat deze verkoper in de CMR-vrachtbrief in hoedanigheid van 'afzender' is vermeld, verandert daar niets aan nu de vrachtbrief slechts een bewijselement is dat bovendien geldt tot aan het bewijs van het tegendeel.
GERECHTELIJK RECHT - ALGEMENE BEGINSELEN
Vordering - Nieuwe eis - Extracontractuele eis voor het eerst in hoger beroep - Materiële bevoegdheid
De materiële bevoegdheid en/of rechtsmacht worden bepaald naar het voorwerp van de eis zoals uit de dagvaarding blijkt.
Wanneer de dagvaarding een eis op contractuele grondslag betreft terwijl voor het eerst in hoger beroep deze eis ondergeschikt gesteund wordt op buitencontractuele grondslag, betreft dit een nieuwe eis in hoger beroep of m.a.w. een eis die verschilt van de oorspronkelijke eis door haar aard en wettelijke vorm.
Met betrekking tot die nieuwe eis moet het hof de exceptie van gebrek aan rechtsmacht onderzoeken en daarover uitspraak doen.
EUROPEES EN INTERNATIONAAL GERECHTELIJK RECHT
Executie en bevoegdheid - Verordening EG nr. 44/2001 van 22 december 2000 - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Bevoegdheid - Extracontractuele vorderingen: artikel 2 - Woonplaats verweerder - Artikel 5.3. 'forum delicti commissi'
Het basisprincipe van de Brussel I-Verordening gaat ervan uit dat de internationale bevoegdheid in beginsel toekomt aan de gerechten van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, ongeacht zijn nationaliteit (art. 2 EEX-Verord.).
Een alternatief inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad is het 'forum delicti commissi', waarbij hetzij de rechter van de plaats waar het schadeverwekkend feit zich heeft voorgedaan, hetzij van de plaats waar het zich kan voordoen, bevoegd is.
De plaats waar het schadeverwekkend feit zich heeft voorgedaan, is de plaats waar de schadeverwekkende gebeurtenis plaatsvond ('locus acti') of de plaats waar de schade zich heeft gemanifesteerd ('locus damni').
Het 'locus damni' is slechts de plaats waar de schade zich aanvankelijk manifesteerde en niet de plaats waar de benadeelde uiteindelijk de vermogensschade heeft geleden nu de eiser anders een 'forum actoris' zou worden geboden.
Nu de vervoerder wordt verweten de goederen tijdens een vervoer van België naar Italië niet op de correcte plaats in Italië te hebben afgeleverd, zijn noch de ene, noch de andere plaats in België gelegen, zodat de Belgische rechtbanken geen rechtsmacht hebben.
TRANSPORT
Transport par route - Transport international - Convention CMR - Qualité d''expéditeur' - Article 4 CMR - Présomption
Lorsque des marchandises ont été vendues 'franco départ' et qu'en outre le transport est organisé par l'acheteur, le vendeur n'a pas la qualité d''expéditeur' et n'a donc pas de droit de recours à l'encontre du transporteur avec lequel il n'a pas de lien juridique.
Le fait que le vendeur figure en qualité d''expéditeur' dans la lettre de voiture CMR n'y change rien, la lettre de voiture n'étant qu'un élément de preuve qui ne vaut en outre que jusqu'à preuve du contraire.
DROIT JUDICIAIRE - PRINCIPES GENERAUX
Demande - Demande nouvelle - Demande extracontractuelle pour la première fois en degré d'appel - Compétence matérielle
La compétence matérielle et/ou le pouvoir de juridiction sont déterminés suivant l'objet de la demande tel qu'il ressort de la citation.
Lorsque la citation concerne une demande sur une base contractuelle tandis que cette demande est fondée accessoirement pour la première fois en degré d'appel sur une base extracontractuelle, il s'agit d'une nouvelle demande en degré d'appel ou, autrement dit, d'une demande qui diffère de la demande initiale par sa nature et sa forme légale.
En ce qui concerne la nouvelle demande, la cour doit examiner l'exception d'incompétence et se prononcer à ce sujet.
DROIT JUDICIAIRE EUROPEEN ET INTERNATIONAL
Compétence et exécution - Règlement CE n° 44/2001 du 22 décembre 2000 - Compétence judiciaire, reconnaissance et exécution des décisions en matière civile et commerciale - Actions extracontractuelles: article 2 - Domicile du défendeur - Article 5.3. 'forum delicti commissi'
Le principe de base du Règlement Bruxelles I suppose que la compétence internationale revient en principe aux tribunaux de l'Etat membre dans lequel le défendeur a son domicile, indépendamment de sa nationalité (art. 2 règlement CE/44/2001).
Une alternative en matière d'obligations découlant d'un acte illicite est le 'forum delicti commissi', suivant lequel est compétent soit le juge du lieu où le fait dommageable s'est produit soit celui du lieu où il risque de se produire.
Le lieu où le fait dommageable s'est produit, est le lieu où l'événement à l'origine du dommage a eu lieu ('locus acti') ou le lieu où le dommage s'est manifesté ('locus damni').
Le 'locus damni' est uniquement le lieu où le dommage s'est manifesté initialement et non le lieu où la personne lésée a in fine subi le dommage patrimonial, sans quoi le demandeur se verrait attribuer une 'forum actoris'.
Comme il est reproché au transporteur de ne pas avoir délivré les marchandises au bon endroit lors d'un transport de la Belgique vers l'Italie, aucun des deux lieux n'est situé en Belgique, de sorte que les tribunaux belges n'ont donc pas de pouvoir de juridiction.

G.R. / NV Common Market Meat Company (Comeco)

Zet.: P. Renaers (voorzitter), B. Ponet en B. Bullynck (raadsheren)
Pl: Mrs. T. Hens en J.P. Van Neste

Gelet op het tussenarrest van 19 januari 2009 waarbij:

- het hoger beroep en het incidenteel beroep toelaatbaar werden verklaard;

- de tussenvordering van geïntimeerde - houdende de valsheidsvordering - toelaatbaar werd verklaard en, alvorens verder enige uitspraak werd gedaan, voor recht werd gezegd dat diende te worden gehandeld overeenkomstig artikel 898 Ger.W., zoals gezegd in het tussenarrest.

Gelet op het proces-verbaal inzake de valsheidsprocedure van 7 december 2009;

Gelet op het proces-verbaal van overlegging van stukken in het kader van een valsheidsprocedure (art. 901 Ger.W.).

Gehoord ter openbare zitting van 7 december 2009 het Openbaar Ministerie in zijn mondeling advies.

Gehoord partijen ter openbare zitting van 7 december 2009 in hun mondelinge opmerkingen met betrekking tot het mondeling advies van het Openbaar Ministerie.

Appellant verzoekt in gewijzigde beroepsconclusie van appellante, neergelegd ter griffie van dit hof op 9 april 2010, bij hervorming van het bestreden vonnis, de hoofdvordering van geïntimeerde, bij gebreke van vorderingsrecht, onontvankelijk, minstens ongegrond, te verklaren, alsmede geïntimeerde te veroordelen tot de kosten van de beide aanleggen.

Geïntimeerde verzoekt in beroepsconclusie, neergelegd ter griffie van dit hof op 4 mei 2010:

- het hoger beroep van appellant onontvankelijk (reeds toelaatbaar verklaard bij tussenarrest van 19 januari 2009), minstens ongegrond te verklaren;

- bij incidenteel beroep de oorspronkelijke hoofd- en tussenvordering ontvankelijk en gegrond te verklaren;

- te bevelen dat de door appellant onder nrs. 3 en 8 meegedeelde stukken als valse stukken uit de debatten worden geweerd en te handelen overeenkomstig artikel 904 Ger.W.;

- appellant op grond van artikel 12, 7. CMR-Verdrag, minstens op grond van artikel 17, 1. CMR-Verdrag, te veroordelen tot betaling aan haar van het bedrag van 100.235,61 EUR, te vermeerderen met de vergoedende interesten vanaf 4 mei 2004 tot aan de algehele betaling, en tot de kosten, in haar hoofde begroot op 964,93 EUR en 5.000 EUR in hoger beroep;

- in ondergeschikte orde (indien zij t.o.v. appellant geen rechten kan putten uit het CMR-Verdrag), bij nieuwe vordering, voor het eerst gesteld in hoger beroep, op grond van artikel 1382 BW (extracontractuele vordering) appellant te veroordelen in betaling van de hierboven vermelde bedragen.

Geïntimeerde verzoekt in (laatste) syntheseconclusies, neergelegd ter griffie van dit hof op 31 mei 2010, tevens de rechtsplegingsvergoeding ten haren laste te beperken tot 1.000 EUR in geval het hoofdberoep gegrond wordt verklaard.

Appellant verzoekt ten slotte in gewijzigde syntheseconclusie, neergelegd ter griffie van dit hof op 14 mei 2010, bij hervorming van het bestreden vonnis:

- de hoofdvordering van geïntimeerde gesteund op het CMR-Verdrag, bij gebreke van vorderingsrecht, onontvankelijk, minstens ongegrond, te verklaren;

- zich onbevoegd (zonder rechtsmacht) te verklaren om kennis te nemen van de ondergeschikte buitencontractuele vordering van geïntimeerde, minstens deze vordering onontvankelijk, zoniet ongegrond te verklaren;

- geïntimeerde te veroordelen tot de kosten van beide aanleggen, begroot als volgt:

RPV eerste aanleg: 356,97 EUR
Rolrecht hoger beroep: 185 EUR
RPV hoger beroep: 5.000 EUR
Kosten vertaling tussenarrest: 137 EUR

- het incidenteel beroep van geïntimeerde ongegrond te verklaren;

- voor het geval appellant wordt veroordeeld tot de kosten in hoger beroep, de rechtsplegingsvergoeding in hoofde van geïntimeerde te begroten op maximaal 1.000 EUR.

I. Feiten

De Siciliaanse grootwarenhuisketen Ce Di Sisa plaatste op 30 september 2003 bij de NV Comeco (geïntimeerde) - zijnde een vleeswarenbedrijf - een bestelling van 540 varkenskarkassen en 200 hammen (stuk 2.1 van geïntimeerde).

Ce Di Sisa stelde in deze bestelling tevens dat zij R.G. (appellant) aanduidde als vervoerder voor de kwestieuze vleeswaren, met de uitdrukkelijke melding dat deze het vervoer voor haar rekening zou uitvoeren (stuk 2.3 van geïntimeerde).

De goederen werden door appellant bij geïntimeerde geladen en afgehaald op 3 oktober 2003, om deze volgens de ingevulde en ondertekende CMR-vrachtbrief nr. 3770810 te vervoeren naar Ce Di Sisa SRL, Via Don Milani, 41, te 90044 Carini - Italië. Volgens geïntimeerde werden de documenten, waaronder de factuur ten bedrage van 48.068,88 EUR, onder gesloten omslag meegegeven aan appellante (stukken 2.4, 2.5 en 2.6 van geïntimeerde).

Op 9 oktober 2003 plaatste Ce Di Sisa een tweede bestelling vleeswaren bij geïntimeerde, welke eveneens bij deze laatste werd afgehaald door appellant volgens de ondertekende CMR-vrachtbrieven nrs. 3990 en 1938 van 9 oktober 2003. Volgens geïntimeerde werden ook te dezen de documenten, waaronder de factuur ten bedrage van 52.166,73 EUR, onder gesloten omslag aan appellant meegegeven (stuk 3.1, 3.2, 3.3, 3.10, 3.11 en 3.12 van geïntimeerde).

Ce Di Sisa was aldus voor voormelde twee leveringen van vleeswaren aan geïntimeerde een bedrag verschuldigd van 100.235,61 EUR, samengesteld als volgt:

- factuur 305807 van 3 oktober 2003 t.b.v.: 48.068,88 EUR
- factuur 305948 van 9 oktober 2003 t.b.v.: 52.166,73 EUR
Totaal: 100.235,61 EUR

(stukken 3.12 en 2.5 van geïntimeerde).

Op 15 oktober 2003 ontving geïntimeerde via een handelstussenpersoon B., met wie zij voorheen nog had samengewerkt, per fax een kopij van een rondschrijven van 9 oktober 2003 van Ce Di Sisa, gericht aan al haar leveranciers, waarin werd gewaarschuwd voor oplichtingspraktijken gepleegd door onbekenden die onder de naam Ce Di Sisa bestellingen plaatsten bij bedrijven in de vleessector. Ce Di Sisa beklemtoonde dat zij op geen enkele wijze betrokken was met deze oplichtingspraktijken in de vleessector (stuk 4 van geïntimeerde).

Geïntimeerde nam daarop onmiddellijk telefonisch contact op met appellant, die op dezelfde datum van 15 oktober 2003 de door Ce Di Sisa afgestempelde en afgetekende vrachtbrieven ter kennisgeving overmaakte (stukken 2.7, 3.13 en 3.14 van geïntimeerde).

Gezien geïntimeerde op 27 oktober 2007 nog steeds geen betaling van haar facturen had ontvangen van Ce Di Sisa, werd deze laatste door de kredietverzekeraar van geïntimeerde aangemaand (stuk 5 van geïntimeerde).

Ce Di Sisa antwoordde daarop in haar schrijven van 5 november 2003 aan geïntimeerde dat zij nooit handelsbetrekkingen met deze laatste (d.w.z. geïntimeerde) heeft onderhouden, en dat zij de stukken aan het parket van Palermo heeft overgemaakt (stuk 6 van geïntimeerde).

Geïntimeerde contacteerde daarop opnieuw appellant, die vervolgens twee stukken mededeelde, uitgaande van Ce Di Sisa en gericht aan appellant, waarin het verzoek te lezen stond de goederen te lossen op de markt te Catania (stukken 7.1 en 7.2 van geïntimeerde), alwaar de kwestieuze vleeswaren spoorloos zijn verdwenen.

Geïntimeerde stelt appellant aansprakelijk voor het verlies van de kwestieuze goederen op grond artikel 12, 7. CMR, en minstens op grond van artikel 17, 1. CMR, en vordert ten laste van appellant een schadevergoeding (gelijk aan de waarde van de goederen) van 100.235,61 EUR, te vermeerderen met de vergoedende rente vanaf 4 mei 2004 tot de dag van algehele betaling.

Appellant stelt thans in beroepsconclusies, neergelegd ter griffie van dit hof op 4 mei 2010, in ondergeschikte orde (voor zover zij tegenover appellante geen rechten kan putten uit het CMR-Verdrag), voor het eerst in hoger beroep, een nieuwe vordering in tegen appellant, op grond van artikel 1382 BW, in betaling van voormelde bedragen.

Appellant verzoekt thans in gewijzigde syntheseberoepsconclusie, neergelegd ter griffie van dit hof op 14 mei 2010:

1.

in hoofdorde:

de vordering van geïntimeerde, gesteund op het CMR-Verdrag, bij gebreke van vorderingsrecht onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren;

in ondergeschikte orde:

voor zover geïntimeerde wel een vorderingsrecht heeft tegen appellant op grond van het CMR-Verdrag, de vordering van geïntimeerde eveneens ongegrond te verklaren,

- omdat hij tijdens de uitvoering van de kwestieuze transporten geen aanleiding zag om aan de echtheid van deze instructies te twijfelen en dat hij de plaats van levering in opdracht van de afzender wijzigde conform artikel 12, 1. CMR;

- dat hij zich minstens op de ontheffingsgrond van artikel 17, 2. CMR kan beroepen, omdat de door geïntimeerde geleden schade het louter gevolg is van de door geïntimeerde zelf gemelde oplichterspraktijken, dewelke niet beletten dat de beide transporten in hoofde van hem (appellant) regelmatig zijn verlopen;

- dat artikel 29, 1° CMR t.o.v. hem niet van toepassing is, bij gebreke van opzet in haar hoofde.

2.

in ondergeschikte orde:

- zich onbevoegd (zonder rechtsmacht) te verklaren om kennis te nemen van de door geïntimeerde voor het eerst in beroepsconclusies gestelde nieuwe buitencontractuele vordering, op grond van artikel 1382 BW, tegen appellant in betaling van voormelde bedragen;

- de buitencontractuele vordering minstens onontvankelijk (wegens verjaring) te verklaren, en zoniet deze vordering ongegrond te verklaren bij gebreke van enig onrechtmatig handelen in zijn hoofde.

II. Wat betreft de valsheidsprocedure

De valsheidsvordering van geïntimeerde dient - gelet op het proces-verbaal inzake de valsheidsprocedure van 7 december 2009, het proces-verbaal van overlegging van stukken in het kader van een valsheidsprocedure (art. 901 Ger.W.), het mondeling advies van het Openbaar Ministerie ter openbare zitting van 7 december 2009 en de mondelinge opmerkingen van partijen met betrekking tot het mondeling advies van het Openbaar Ministerie ter openbare zitting van 7 december 2009 - gegrond te worden verklaard, nu appellant overigens niet betwist dat de door hem onder de nrs. 3 en 8 medegedeelde stukken valse stukken zijn. Bovendien geldt de onbruikbaarheid van deze valse stukken tegen iedereen, ongeacht het antwoord op de vraag wie verantwoordelijk was voor de vervalsing of hoe hij in het bezit van deze stukken is gekomen. Valsheid is immers een bron van onrechtmatigheid van het bewijs zelf.

De door appellant onder de nrs. 3 en 8 medegedeelde stukken dienen derhalve wegens valsheid uit de debatten te worden geweerd.

III. Wat betreft in hoofdorde de vordering van geïntimeerde tegen appellant in betaling van een schadevergoeding van 100.235,61 EUR, meer interesten, wegens verlies van vleeswaren tijdens twee transporten van respectievelijk 3 oktober 2003 en 9 oktober 2003, uitgevoerd door appellant vanuit Meer (België) naar Sisa Sicilia Ce Di SRL, te 90044 Carini (Italië), op grond van artikel 12, 7. van het CMR-Verdrag, en minstens op grond van artikel 17, 1. van het CMR-Verdrag.

Appellant concludeert tot het ongegrond verklaren van deze vordering van geïntimeerde op grond van de vervoerovereenkomst bij gebreke van rechtsband, aanvoerende dat tussen appellant en geïntimeerde geen vervoerovereenkomst werd afgesloten.

Geïntimeerde daarentegen beweert dat zij appellant wel degelijk kan aanspreken op grond van de vervoerovereenkomst, aanvoerende dat zij door het uitstellen van de CMR-vrachtbrieven en de ondertekening van deze vrachtbrieven is toegetreden tot de vervoerovereenkomst.

In casu staat vast dat een zekere heer G., die zich aanmeldde als verantwoordelijke logistiek van de firma Sisa Sicilia SRL, met appellant voor beide transporten de vervoerovereenkomst heeft afgesloten, zoals blijkt uit:

- het schrijven van Ce Di Sisa Sicilia SRL van 30 september 2003 aan appellant, houdende de bevestiging aan deze laatste van de opdracht om op 3 oktober 2003 een volle lading geslachte varkens 'voor onze rekening' (d.w.z. voor rekening van Ce Di Sisa Sicilia SRL) in België bij de firma Comeco NV ... uit te voeren (stuk 1 van appellant); dat dit transport werd uitgevoerd onder de CMR-vrachtbrief nr. 37770810 (stuk 2 van appellant);

- een schrijven van Ce Di Sisa Sicilia SRL van 30 september 2003 aan de NV Comeco, waarin deze ook aan deze laatste bevestigt dat voor de lading vleeswaren van 3 oktober 2003 het transport voor haar rekening (d.w.z. voor rekening van Ce Di Sisa Sicilia SRL) zal worden uitgevoerd door appellante (stuk 2.3 van geïntimeerde);

- een schrijven van Ce Di Sisa Sicilia SRL van 6 oktober 2003 aan de NV Comeco, waarin deze aan deze laatste bevestigt dat ook voor de lading vleeswaren van 9 oktober 2003 het transport voor haar rekening (d.w.z. voor rekening van Ce Di Sisa Sicilia SRL) zal worden uitgevoerd door appellant (stuk 3.2 van geïntimeerde); dat dit transport werd uitgevoerd onder de CMR-vrachtbrieven nr. 3990 en nr. 1938 (stuk 6 van appellant);

- de door appellant voor de voormelde, in uitvoering van deze overeenkomst, uitgevoerde transporten, uitgestelde facturen aan Ce Di Sisa Sicilia SRL (stukken 5 en 9 van appellante).

Overigens stelt geïntimeerde zelf in haar beroepsconclusies neergelegd ter griffie van dit hof op respectievelijk 28 maart 2008, 27 juni 2008, 26 augustus 2008, 4 mei 2010 op p. 2 en in de finale syntheseberoepsconclusie, neergelegd ter openbare zitting van dit hof op 15 juni 2010 op p. 3, tot vijfmaal toe onder 'ANTECEDENTEN': “In deze bestelling duidde Sisa aan dat zij appellant als transporteur aanstelde die het vervoer voor haar rekening zou waarnemen” (stuk 2.3 van geïntimeerde).

Bijgevolg is het niet voor betwisting vatbaar dat de vervoerovereenkomst voor de twee kwestieuze transporten van vleeswaren werd afgesloten tussen Ce Di Sisa Sicilia SRL en appellant, en niet tussen appellant en geïntimeerde.

Niettegenstaande de kwestieuze CMR-vrachtbrieven de NV Comeco vermelden als 'afzender', schept de vrachtbrief desbetreffend slechts een vermoeden juris tantum.

De vrachtbrief levert m.a.w. slechts bewijs tot bewijs van het tegendeel.

De hoedanigheid van 'afzender' in de zin van het CMR-Verdrag (d.w.z. de persoon die een vervoerovereenkomst afsluit met een vervoerder) dient te worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke gegevens van de zaak en niet op basis van de vermeldingen in de vrachtbrief. De vrachtbriefgegevens zijn slechts een bewijselement dat bovendien geldt tot aan het bewijs van het tegendeel.

Wanneer, zoals in casu, de goederen blijkbaar 'franco-vertrek' werden verkocht - d.w.z. waarbij het risico overgaat bij de wilsovereenstemming en ten laatste bij vertrek (zie stuk 1 van geïntimeerde) - en het vervoer wordt georganiseerd door de koper - geadresseerde (Ce Di Sisa Sicilia SRL), die de vervoerder (appellant) contracteert, dan heeft de verkoper van de goederen (in casu de NV Comeco) geen hoedanigheid van afzender, en dus geen recht van verhaal tegen de vervoerder (appellant), met wie zij geen rechtsverband heeft. De omstandigheid dat deze verkoper op de vrachtbrief als 'afzender' is ingeschreven doet daaraan geen afbreuk.

De bewering van geïntimeerde dat Ce Di Sisa Sicilia SRL de vervoerovereenkomst ten behoeve van haar (geïntimeerde) heeft gesloten mist iedere grondslag, nu zulks door de voorliggende stukken wordt ontkracht en het niet voor betwisting vatbaar is dat, zoals hierboven aangetoond, de vervoerovereenkomst werd afgesloten tussen enerzijds Ce Di Sisa Sicilia SRL en anderzijds appellant.

Gelet op het voorgaande, dient derhalve de vordering van geïntimeerde tegen appellant op grond van de vervoerovereenkomst, bij gebrek aan rechtsband tussen deze partijen, als ongegrond te worden afgewezen.

IV. Wat betreft de in ondergeschikte orde gestelde vordering van geïntimeerde tegen appellant op grond van artikel 1382 BW

Geïntimeerde stelt voor het eerst in beroepsconclusies, neergelegd ter griffie van dit hof op 4 mei 2010, in ondergeschikte orde, een vordering in tegen appellant op grond van artikel 1382 BW, aanvoerende dat appellant ten aanzien van haar de algemene plicht van vooruitzicht en voorzorg in de zin van artikel 1382 BW heeft geschonden door de plaats van levering te wijzigen in strijd met haar (geïntimeerde's) instructies.

Appellant werpt het gebrek aan rechtsmacht op van dit hof om van deze buitencontractuele vordering kennis te nemen, aanvoerende dat deze vordering dient te worden gebracht voor de Italiaanse rechtbanken op grond van 1) artikel 2 EEX-Verord. omdat hij woonachtig is in Italië en 2) artikel 5.3 EEX-Verord. omdat de schadetoebrengende feiten waarop geïntimeerde zich steunt, zich hebben voorgedaan in Italië.

Geïntimeerde daarentegen beweert dat de Belgische rechtbanken, en meer in het bijzonder dit hof, wel degelijk rechtsmacht hebben om van deze vordering kennis te nemen, aanvoerende dat de bepaling van de rechtsmacht autonoom, los van de grond van de zaak, moet worden beoordeeld op basis van de vordering zoals gesteld in het gedinginleidende exploot.

1.

Het is juist dat in principe de materiële bevoegdheid en/of de rechtsmacht wordt bepaald naar het voorwerp van de eis, zoals dit uit de dagvaarding blijkt.

De door geïntimeerde bij dagvaarding gestelde eis was evenwel een eis op contractuele grondslag (op grond van een vervoerovereenkomst), terwijl de door geïntimeerde, in ondergeschikte orde, voor het eerst in hoger beroep gestelde eis een eis is op buitencontractuele grondslag.

M.a.w. de door geïntimeerde voor het eerst in hoger beroep gestelde buitencontractuele vordering betreft een nieuwe eis in hoger beroep, d.w.z. een eis die verschilt van de oorspronkelijke eis door haar aard en wettelijke grond.

Wanneer, zoals in casu, door geïntimeerde achteraf in hoger beroep, in ondergeschikte orde, een volstrekt nieuwe eis wordt ingesteld - d.w.z. die volledig vreemd is aan de oorspronkelijke eis en ook slechts voor het eerst gekend is in hoger beroep - dient het hof wel degelijk de door appellant opgeworpen exceptie van een gebrek van rechtsmacht met betrekking tot deze nieuwe vordering te onderzoeken en hierover uitspraak te doen.

2.

De EEX-Verord. trad op 1 maart 2002 in werking (art. 76).

3.

Krachtens de EEX-Verord. geldt de woonplaats van de verweerder als algemene bevoegdheidsgrond.

De Brussel I-Verordening gaat er vanuit dat de internationale bevoegdheid in beginsel toekomt aan de gerechten van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, ongeacht zijn nationaliteit (art. 2). Dit forum van de verweerder zijn woonplaats (forum van de gedaagde of forum rei) wordt als de natuurlijke rechter beschouwd. Het geldt als basisprincipe.

Nu appellant (zijnde de verwerende partij) zijn woonplaats in Italië heeft, hebben, overeenkomstig artikel 2 EEX-Verord., de Italiaanse rechtbanken rechtsmacht om van onderhavige vordering kennis te nemen.

4.

Een alternatief forum inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad is het 'forum delicti commissi'.

Een geding betreffende een 'verbintenis uit onrechtmatige daad' kan aanhangig gemaakt worden voor de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (ook het 'forum delicti commissi' genoemd) of, preventief, waar het zich kan voordoen (art. 5, 3. EEX-Verord.).

De verbintenis uit onrechtmatige daad is een autonoom begrip binnen de verordening. Het betreft elke rechtsvordering die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te roepen die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst.

De plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan betreft zowel de plaats waar de schadeveroorzakende handeling werd gesteld - de 'locus acti' - als de plaats waar de schade zich heeft gemanifesteerd - de 'locus damni'.

Nu in casu aan appellant wordt verweten dat hij de goederen niet op de correcte plaats in Italië heeft afgeleverd en tijdens de uitvoering van het transport (en dit alleszins niet in België) de bestemmingswijze niet heeft geverifieerd, is zowel de plaats waar de schadeveroorzakende handeling werd gesteld, als de plaats waar de schade zich heeft gemanifesteerd, niet in België gelegen, doch wel in Italië.

De 'locus damni' betreft slechts de schade die zich aanvankelijk manifesteerde, en niet de vermogensschade die de gelaedeerde als gevolg daarvan heeft geleden, gezien de eiser anders een 'forum actoris' zou worden geboden.

5.

Gelet op het voorgaande, dient het hof zich derhalve zonder rechtsmacht te verklaren om kennis te nemen van de onderhavige buitencontractuele vordering van geïntimeerde tegen appellant.

V. Wat betreft de kosten en de rechtsplegingsvergoedingen

Gelet op al het voorgaande, dienen de kosten van de beide aanleggen ten laste van geïntimeerde te worden gelegd, begroot als volgt:

- dagvaarding hoger beroep 378,62 EUR
- kosten vertaling tussenarrest 137 EUR

Gezien de vordering van geïntimeerde tegen appellant op contractuele grondslag als ongegrond wordt afgewezen, en het bestreden vonnis dus wordt hervormd, maakt appellant terecht aanspraak op een RPV van 356,97 EUR (oud tarief).

Appellant vordert op grond van de wet van 21 april 2007 een rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep van 5.000 EUR, zijnde het basisbedrag in de voorliggende procedure.

Nu de hoofdvordering van geïntimeerde tegen appellant ongegrond werd verklaard, maakt appellant, op grond van de wet van 21 april 2007, terecht aanspraak op een RPV in hoger beroep.

Geïntimeerde vraagt deze te herleiden tot 1.000 EUR, aanvoerende dat zij het slachtoffer is van oplichting.

Voor zover geïntimeerde hierbij doelt op het kennelijk onredelijk karakter van de situatie, is het zo dat dit alleszins tot op heden niet bewezen is, zodat er geen reden is om de RPV te verlagen.

Appellant maakt derhalve terecht aanspraak op een RPV in hoger beroep van 5.000 EUR. Geïntimeerde wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan appellant.

Om die redenen

HET HOF

Rechtdoende op tegenspraak.

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935.

Het tussenarrest van 19 januari 2009 verder uitwerkende.

Verklaart het hoger beroep gegrond, en het incidenteel beroep van geïntimeerde gedeeltelijk gegrond.

1.

Bevestigt het bestreden vonnis enkel in zoverre het de hoofdvordering van geïntimeerde tegen appellant (gebaseerd op contractuele grondslag) ontvankelijk verklaarde.

Hervormt het bestreden vonnis voor het overige.

Opnieuw wijzende,

Verklaart de tussenvordering - houdende de valsheidsvordering - van geïntimeerde gegrond.

Weert de door appellant onder de nrs. 3 en 8 medegedeelde stukken uit de debatten.

Verklaart de (contractuele) hoofdvordering van geïntimeerde tegen appellant (gebaseerd op de vervoerovereenkomst) ongegrond.

2.

Verklaart zich zonder rechtsmacht om kennis te nemen van de door geïntimeerde voor het eerst in hoger beroep, in ondergeschikte orde, ingestelde buitencontractuele vordering tegen appellant.

3.

Verwijst geïntimeerde in de kosten van de beide aanleggen aan de zijde van appellant begroot op:

- dagvaarding hoger beroep 378,62 EUR
- kosten vertaling tussenarrest 137 EUR

Verwijst geïntimeerde in de rechtsplegingsvergoedingen ten aanzien van appellant, begroot op 356,97 EUR in eerste aanleg en op 5.000 EUR in hoger beroep, en veroordeelt geïntimeerde tot betaling aan appellant van deze bedragen.

(...)