Kh. Antwerpen (12de k.)18 januari 2012
Zaak: AR A/09/09987 |
In een niet-Europese context dient de rechtsmacht van de Belgische gerechten beoordeeld te worden op grond van het Belgische Wetboek IPR. De plaats van inlading en de plaats van lossing zijn voor de toepassing van het WIPR gelijkelijk te beschouwen als plaatsen van uitvoering van de verbintenis inzake zeevervoer. De rechtbank bevestigt hiermee dat het cassatiearrest van 7 januari 2011 (C.09.0611.N, TBH 2011, nr. 2011/3, p. 260), dat gewezen werd onder het EEX-verdrag, ook maatgevend is voor de interpretatie van het WIPR.
Artikel 46 Zeewet verklaart de scheepseigenaar aansprakelijk voor de verbintenissen die de kapitein aangaat in de uitoefening van zijn dienst. Daar de kapitein in principe steeds geacht wordt het cognossement getekend te hebben, kan de scheepseigenaar o.g.v. artikel 46 Zeewet aangesproken worden voor de verbintenissen voortvloeiend uit het cognossement, ook al werd dit niet door hem uitgegeven. Artikel 46 is echter een regel van Belgisch recht. In een dossier met internationale elementen, zoals bij vervoer over zee bijna steeds het geval is, stelt zich dan ook de vraag naar de toepasselijkheid van deze Belgische bepaling. De rechtbank oordeelt dat artikel 46, net als artikel 91 Zeewet, een politiewet is, en dus ook van toepassing is bij een vervoer van China naar Antwerpen, met een schip van een Maltese eigenaar, onder een cognossement uitgegeven door een Koreaanse bevrachter.