Article

Hof van beroep Brussel, 19/01/2010, R.D.C.-T.B.H., 2012/4, p. 337-340

Hof van beroep Brussel 19 januari 2010

WAARDEPAPIEREN
Cheque - Gekruiste cheque - Incasso - Fraude - Aansprakelijkheid bank
De bank belast met de inning van een gekruiste cheque moet nagaan of de cheque niet zichtbaar werd vervalst, alsook of andere omstandigheden fraude laten vermoeden. De opeenvolging van endossementen en de vaststelling dat geen gebruik wordt gemaakt van de techniek van het rechtstreeks krediet leveren geen voldoende bewijs van verdachte omstandigheden.
De bank belast met de inning van een gekruiste cheque mag de rekening van haar cliënt enkel crediteren indien er op het ogenblik van de creditering een regelmatige zakenrelatie bestaat.
Een endossement wordt vermoed eigendomsoverdragend te zijn. Een blanco endossement is op zich niet onverenigbaar met een eigendomsoverdragend endossement.
EFFETS DE COMMERCE
Chèque - Chèque barré - Encaissement - Fraude - Responsabilité de la banque
La banque chargée de l'encaissement d'un chèque barré doit s'assurer que le chèque n'a pas visiblement été falsifié ou que d'autres circonstances suggèrent une fraude. La succession d'endossements et la constatation qu'il n'a pas été fait usage de la technique du crédit direct ne fournissent pas suffisamment de preuves de circonstances suspectes.
La banque chargée de l'encaissement d'un chèque barré peut créditer le compte de son client uniquement s'il existe à ce moment-là une relation d'affaires régulière.
Un endossement est présumé transmettre la propriété. Un encaissement en blanc n'est en soi pas incompatible avec un endossement qui transmet la propriété.

Emporiki Bank (Commercial Bank of Greece) / NV Fortis Bank

Zet.: B. Lybeer, C. Van Santvliet en E. Herregodts (raadsheren)
Pl.: Mrs. Fr. Roel loco Ph. Malherbe, J.V. Lindemans en S. Lefevre loco J.-P. Mahaux

(…)

Overzicht van de relevante feiten

6. Het geschil heeft betrekking op twee cheques ten bedrage van respectievelijk 92.267,81 EUR en 105.820,69 EUR, die op 2 september 2002 werden uitgeschreven te Monaco en door de aldaar gevestigde vennootschap Agap International SCS werden getrokken op de Banque du Gothard te Monaco.

Deze cheques waren algemeen gekruist en betaalbaar aan de in Griekenland gevestigde vennootschap Amasa Hellas, cliënte van appellante.

Amasa Hellas heeft volgens appellante deze cheques aan haar geëndosseerd ter incasso en overgedragen.

Appellante blijkt vervolgens deze cheques te hebben geëndosseerd aan de BNP Paribas.

Zij beweert dat zij hiertoe de originele cheques heeft overgemaakt aan haar correspondent te Parijs, de Société Générale, maar dat deze verzending nooit op haar bestemming is aangekomen.

7. Nadien is gebleken dat de vermelding op de achterzijde van deze cheques “pay to order of the BNP Paribas Paris, France” (vrij vertaald: betaal aan order van de BNP Paribas Parijs, Frankrijk) frauduleus werd gewijzigd in “pay to order of the Fortis Banque (cpte n°) 275-0529082-89” (vrij vertaald: betaal aan order van de Fortis Bank (rekening nr. 275-0529082-89).

Vervolgens werden de cheques op 7 oktober 2002 overgemaakt aan een filiaal van geïntimeerde door de vennootschap naar Engels recht Agimage Ltd., met het oog op de inning van deze cheques.

De vennootschap Agimage was titularis van voormelde rekening nr. 275-0529082-89 bij geïntimeerde.

Namens Agimage werd de rugzijde van de cheque ondertekend (blanco endossement) door haar bestuurder.

8. Geïntimeerde bood op 10 oktober 2002 beide cheques ter betaling aan bij de Banque du Gothard.

Zij ontving betaling op 16 oktober 2002 en op 18 oktober 2002 crediteerde zij voormelde rekening van Agimage met het bedrag van de cheques.

Inmiddels was de rekening van de trekker (Agap International) gedebiteerd tot beloop van deze bedragen.

9. Via een swiftbericht van 5 november 2002 en brieven van 8 januari en 12 maart 2003 stelde appellante geïntimeerde op de hoogte van hetgeen volgens haar was gebeurd en van de fraude die had plaatsgevonden.

Deze cheques waren immers nooit geëndosseerd aan Fortis Bank, noch aan Agimage.

Door middel van een faxbericht d.d. 2 april 2003 stelde appellante geïntimeerde aansprakelijk tot beloop van het bedrag van de cheques.

Op 5 juni 2003 stelde de raadsman van appellante geïntimeerde in gebreke om de beweerd geleden schade, namelijk 198.058,50 EUR, te vergoeden. Volgens hem was geïntimeerde niet opgetreden als een voorzichtige, normaal aandachtige incassobankier.

In haar antwoord d.d. 23 juli 2003 betwistte geïntimeerde haar aansprakelijkheid.

Uiteindelijk ging appellante over tot dagvaarding op 29 juli 2003.

Bespreking

10. Appellante beweert dat, nu de rekening van de trekker (Agap International) effectief werd gedebiteerd door de betrokkene (Banque du Gothard) op voorlegging van beide cheques door geïntimeerde, terwijl er werd betaald aan een derde zonder recht noch titel (Agimage), zijzelf geen betaling meer heeft kunnen bekomen van beide cheques ten gunste van haar cliënte (Amasa Hellas) die haar de cheques ter incasso had overgemaakt.

Zij stelt dat Amasa Hellas haar aansprakelijk acht voor het verlies van beide cheques en de niet-betaling van het bedrag ervan en dat zij deze klant hiervoor zal moeten vergoeden.

Zij preciseert wel dat zij haar aansprakelijkheid niet erkent.

Volgens haar is de rechtsvraag aan de orde of zij in die omstandigheden aanspraak kan maken op een schadevergoeding vanwege geïntimeerde tot beloop van de bedragen die zij zal gehouden zijn te betalen aan haar klant Amasa Hellas.

11. Geïntimeerde werpt in hoofdorde op dat appellante geen hoedanigheid en belang of minstens geen werkelijk en actueel belang heeft, zodat haar eis als onontvankelijk moet worden afgewezen.

Volgens haar is het alleen de opdrachtgever van appellante, de vennootschap Amasa Hellas, die haar kan verwijten in gebreke te zijn gebleven als bankier. Appellante is niet gerechtigd om het herstel te vorderen van de schade die door één van haar klanten werd geleden.

Dit verweer kan niet worden beaamd.

Appellante acht geïntimeerde aansprakelijk voor de persoonlijk door haar geleden schade en vordert bijgevolg schadevergoeding.

Zij heeft dan ook de hoedanigheid en het vereiste belang om deze eis in te stellen, zodat deze vordering ontvankelijk is.

Of geïntimeerde effectief foutief heeft gehandeld en of appellante inderdaad kan aantonen schade te hebben geleden, moet worden onderzocht in het kader van de behandeling van de zaak ten gronde.

Het incidenteel beroep van geïntimeerde is bijgevolg ongegrond.

12. Appellante vordert een vergoeding voor de schade die zij beweert te hebben geleden door de fout die geïntimeerde zou hebben begaan als incasso- en aanbiedende bankier.

Deze fout zou in ieder geval zijn begaan op het Belgische grondgebied.

Bijgevolg is het Belgisch recht en meer bepaald artikel 1382 van het Belgische Burgerlijk Wetboek van toepassing.

13. Beide partijen betwisten niet dat er fraude heeft plaatsgevonden.

Appellante toont echter niet aan dat zij of Amasa Hellas de vennootschap Agimage heeft aangesproken tot terugbetaling, noch dat zij een strafklacht heeft neergelegd tegen deze vennootschap en/of haar bestuurder(s) die zij van fraude beschuldigt.

14. In voorliggend geval was niet geïntimeerde, maar de Banque du Gothard de betrokken bankier die de cheques heeft uitbetaald.

Geïntimeerde was de aanbiedende bankier, die door de drager van de cheques werd gelast met het aanbieden van de cheques tot betaling.

Het hof moet bijgevolg nagaan of geïntimeerde al dan niet tekort is geschoten in haar verplichting tot nazicht van de cheques als aanbiedende bankier.

15. Geïntimeerde diende eerst en vooral de identiteit en het adres te controleren van de houder van de gekruiste cheques.

Zij toont voldoende aan dat zij aan deze verplichting heeft voldaan.

De cheques werden haar immers overgemaakt door de vennootschap Agimage Ltd., die reeds sedert januari 2001 titularis was van de bij geïntimeerde geopende rekening die vermeld was op de achterzijde van de cheques.

16. De aanbiedende bank moet ook nagaan of de cheque niet op een zichtbare wijze werd vervalst.

Aan de hand van de overgelegde stukken - dit zijn slechts kopieën en geen originelen van de cheques - wordt echter niet bewezen dat deze cheques sporen droegen van enige vervalsing, doorhaling en/of wijziging, die voor geïntimeerde zichtbaar dienden te zijn.

17. Appellante wijst er verder op dat er sprake was van verdachte omstandigheden, zodat geïntimeerde de trekker van de cheques had moeten verwittigen.

Zij wijst meer in het bijzonder op de opeenvolging van endossementen aan de hand waarvan geïntimeerde had moeten opmerken dat er sprake was van verdachte omstandigheden.

Het hof stelt eerst en vooral vast dat, noch appellante, noch Amasa Hellas, enige vordering blijken te hebben ingesteld tegen de Banque du Gothard, die toch de betrokken bank was die de cheques heeft uitbetaald en die dan ook de regelmatigheid van de opeenvolgende endossementen diende na te gaan.

Er wordt met andere woorden geen foutief gedrag verweten aan deze bank, hetgeen niet spoort met de houding die ten aanzien van geïntimeerde wordt aangenomen.

Dat geïntimeerde aan de Banque du Gothard zou hebben doen geloven dat zij de endossementen had nagekeken en deze regelmatig had bevonden of minstens deze indruk had gewekt, wordt niet bewezen.

In ieder geval oordeelt het hof dat er geen sprake was van formeel onregelmatige endossementen van de cheques en dat het in de gegeven omstandigheden in hoofde van geïntimeerde als aanbiedende incassobank niet foutief was de cheques ter betaling te hebben aangeboden en het provenu van deze incasso te hebben gestort op de rekening van Agimage Ltd., zonder de trekker van de cheques te verwittigen en/of nadere uitleg te vragen aan Agimage zelf.

Het eerste endossement dat uitging van Amasa Hellas was blijkbaar een blanco endossement, hetgeen op zich niet onverenigbaar is met een eigendomsoverdragend endossement. Er wordt zelfs vermoed dat een endossement eigendomsoverdragend is en geïntimeerde mocht derhalve hiervan uitgaan.

Het tweede endossement op de bij geïntimeerde aangeboden cheques was een nominatief endossement en de begunstigde van dit endossement (Agimage) werd aangeduid door middel van het nummer van de rekening die hij geopend had bij geïntimeerde. Ook hier mocht deze laatste aannemen dat dit endossement een eigendomsoverdragend karakter had. Er wordt niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond dat geïntimeerde dergelijk endossement 'op rekening' als abnormaal en derhalve verdacht had moeten beschouwen, noch dat zij enige fraude had dienen te vermoeden. De houder van de cheques was immers de titularis van de rekening die op het endossement was vermeld en had deze rekening reeds geopend in januari 2001.

Deze opeenvolging van endossementen moest in hoofde van een normaal voorzichtige, aandachtige, vooruitziende en redelijke aanbiedende incassobank niet noodzakelijk als onwaarschijnlijk, abnormaal of onregelmatig en derhalve verdacht worden beschouwd.

Cheques zijn formele en abstracte documenten, zodat geïntimeerde niet dieper moest ingaan op de vraag om welke redenen deze endossementen hadden plaatsgevonden. Zij diende niet noodzakelijk aan te nemen dat het eerste endossement - van Amasa Hellas aan appellante - een incassomandaat inhield. Zij had geen kennis van het remiseborderel waarmee Amasa Hellas de cheques had overgemaakt aan appellante en diende derhalve niet te weten dat de cheques ook waren overgemaakt ten titel van pand tot zekerheid van de aanzuivering van de debetstand op de rekening van Amasa Hellas bij appellante. Dat deze pandgeving ook in het Grieks was vermeld op het endossement zelf, impliceert niet dat geïntimeerde hiervan niet onwetend kon zijn.

Zelfs van de betrokken bank kan men niet verwachten dat zij op het ogenblik van de aanbieding van de cheques zou nagaan of de houder ervan wel te goeder trouw is.

Dat Amasa Hellas de cheques niet rechtstreeks aan Agimage had geëndosseerd, maar eerst was overgegaan tot een eigendomsoverdragend endossement aan haar bankier (appellante), die op haar beurt de cheques in eigendom had geëndosseerd aan Agimage, moest op zich niet als abnormaal, onregelmatig of verdacht worden beschouwd en diende niet noodzakelijk de aandacht van geïntimeerde te trekken. Deze handelwijze kon immers worden verklaard door de bedoeling om aan Agimage een bijkomende garantie te verschaffen. Bij een eigendomsoverdragend endossement garandeert de endossant immers de betaling aan elke houder.

18. Appellante roept tot slot artikel 38, 1ste en 3de lid van de Belgische chequewet in, dat bepaalt dat een cheque met een algemene kruising door de betrokkene slechts mag worden betaald aan een bankier of aan een cliënt van de betrokkene en dat een bankier een gekruiste cheque slechts mag verkrijgen van één van zijn cliënten of van een andere bankier. Hij mag hem niet innen voor rekening van andere personen dan deze.

Zij stelt dat het begrip 'cliënt' in dit artikel het onderhouden van een regelmatige bankrelatie veronderstelt tussen de bank en de cliënt. Deze regelmatige bankrelatie zou in voorliggend geval niet hebben bestaan tussen geïntimeerde en Agimage. Bijgevolg zou geïntimeerde een fout hebben begaan door te aanvaarden de door Agimage overgemaakte cheques ter inning aan te bieden.

Dit middel kan niet worden beaamd.

Geïntimeerde toont aan dat zij Agimage wel degelijk heeft geïdentificeerd bij het openen van de rekening. Zij legt ter zake alle stukken voor die haar bij die gelegenheid werden overhandigd, zoals het certificaat van inschrijving van deze vennootschap op 20 december 2000, haar statuten, het verslag van de eerste vergadering van bestuurders en de identiteitskaart van bestuurder G.B.

Zij brengt ook het specimen voor van de handtekening van deze laatste en het document van opening van de rekening dat door hem werd ondertekend.

Aan de hand van de voorgelegde uittreksels van de bij haar geopende rekening over de periode van 7 februari 2001 tot 27 december 2002 toont geïntimeerde aan dat er hierop geregeld bewegingen plaatsvonden, dat Agimage kon beschikken over een bankkaart om rekeninguittreksels af te halen en dat zij zelfs titularis was van een Visakaart.

Dit alles bewijst voldoende het bestaan van een regelmatige zakenrelatie tussen geïntimeerde en Agimage op het ogenblik van de overhandiging van de cheques, zelfs indien de rekeninguittreksels ter beschikking waren in het agentschap en niet naar Agimage werden verstuurd.

De omstandigheid dat geïntimeerde in voorliggend geval de beide cheques eerst ter inning heeft aangeboden, pas na de ontvangst van de betaling het provenu van deze inning heeft uitbetaald aan Agimage en derhalve geen toepassing heeft gemaakt van de techniek van het rechtstreeks krediet onder voorbehoud van de inning van de cheques, staat aan de vorige overwegingen niet in de weg. Dit kan, zelfs ten aanzien van een klant met wie een regelmatige zakenrelatie wordt onderhouden, worden beschouwd als een eenvoudige voorzorgsmaatregel in functie van het bedrag van deze cheques.

19. Het hof besluit dan ook dat appellante niet aantoont dat geïntimeerde enige fout heeft begaan.

20. Het hof stelt bovendien vast dat de door appellante ingeroepen schade niet met voldoende zekerheid vaststaat.

Appellante toont niet aan dat zij ten aanzien van Amasa Hellas aansprakelijk werd gesteld en werd veroordeeld tot het vergoeden van de door deze laatste geleden schade en zelfs niet dat deze reeds een procedure ten gronde heeft ingesteld tegen haar. De feiten dateren nochtans reeds van het jaar 2002.

In zoverre appellante zou beweren dat het provenu van de cheques zou hebben toegelaten de debetstand van de bij haar geopende rekening van Amasa Hellas aan te zuiveren, wordt geen enkel stuk voorgelegd waaruit deze debetstand en de evolutie ervan tot heden zou blijken.

Er wordt evenmin bewezen dat appellante de rekening van Amasa (onder voorbehoud) heeft gecrediteerd met het bedrag van de cheques en deze rekening nadien niet meer heeft kunnen debiteren met deze sommen.

Dit gebrek aan voldoende zekere schade vormt een bijkomende reden om de eis van appellante als ongegrond af te wijzen.

21. Bijgevolg moet het hoger beroep van appellante ongegrond worden verklaard.

Alle overige ingeroepen middelen en argumenten zijn niet ter zake dienend en wegen in ieder geval niet op tegen hetgeen door het hof wordt overwogen.

Om deze redenen:

HET HOF, rechtdoende na tegenspraak,

(…)

Verklaart het principaal hoger beroep en het incidenteel beroep ontvankelijk doch wijst beide af als ongegrond.

(…)