Article

Actualité : Gerecht van de Europese Unie, 30/11/2011, R.D.C.-T.B.H., 2012/3, p. 327

Gerecht van de Europese Unie 30 november 2011

Quinn Barlo e.a. / Europese Commissie

Zaak: T-208/06
MEDEDINGING - EUROPEES MEDEDINGINGSRECHT - HORIZONTALE OVEREENKOMSTEN
Deelname aan één enkele voortdurende inbreuk - Bewijslast Europese Commissie


CONCURRENCE - DROIT EUROPÉEN DE LA CONCURRENCE - ACCORDS HORIZONTAUX
Participation à une infraction continue - Charge de la preuve sur la Commission européenne


Het Gerecht bevestigt dat wanneer verschillende handelingen wegens een identiek doel deel uitmaken van een totaalplan (één enkele en voortdurende inbreuk), de Commissie de verschillende deelnemende ondernemingen in bepaalde gevallen aansprakelijk kan stellen voor de gehele inbreuk, zelfs indien vaststaat dat een onderneming slechts aan één of enkele bestanddelen van de inbreuk heeft deelgenomen of niet op alle betrokken markten aanwezig was. De Commissie dient daartoe wel te kunnen aantonen dat de betrokken onderneming met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers (de één enkele en voortdurende inbreuk) en dat zij de gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of in de praktijk brachten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden. Het Gerecht benadrukt dat het enkele feit dat een gedraging hetzelfde (mededingingsbeperkend) doel heeft als de één enkele voortdurende inbreuk, niet volstaat om die onderneming aansprakelijk te stellen voor de algehele inbreuk. De Commissie dient dus ook aan te tonen dat de onderneming wist of had moeten weten dat haar deelname paste in een algemeen kartel. Het volstaat dus niet dat er tussen de één enkele en voortdurende inbreuk en een andere (mededingingsbeperkende) handeling objectieve verbanden bestaan (zoals het behoren tot dezelfde economische sector).

Het Gerecht concludeerde dat de Commissie dit in het haar voorgelegde geval niet had aangetoond. De Commissie had, volgens het Gerecht, enkel aangetoond dat de betrokken onderneming had deelgenomen aan een kartel voor massieve PMMA-platen, maar had niet bewezen dat die onderneming ook wist of had moeten weten dat dit kartel deel uitmaakte van een ruimer kartel dat eveneens betrekking had op PMMA-vormmassa en sanitaire PMMA-artikelen. Het Gerecht vernietigde het Commissiebesluit op dit punt.