Article

Hof van beroep Brussel, 11/03/2011, R.D.C.-T.B.H., 2012/3, p. 299-301

Hof van beroep Brussel 11 maart 2011

VERZEKERINGEN
Verzekeringsbemiddeling - Verzekeringsmakelaar - Plaatsingsmandaat - Commissieloon - Courtagegebruiken - Gedragsregels - Neutraliteitsverplichting verzekeraar - Aansprakelijkheid verzekeraar
Krachtens de neutraliteitsverplichting kan een verzekeraar in beginsel geen verzekeringsvoorstel aanvaarden van een verzekeringstussenpersoon indien hij dit eerst van een ander heeft geweigerd, tenzij de voorwaarden van het voorstel van de tweede aanbrenger voldoende verschillend zijn. De omstandigheid dat de tweede aanbrenger afstand van commissie heeft gedaan is geen afdoende verschil in het te verzekeren risico en laat niet toe het neutraliteitsbeginsel te schenden.
De makelaar die schadevergoeding vordert wegens schending van de neutraliteitsverplichting en aanspraak maakt op vergoeding bestaande uit het gederfde commissieloon, moet het bewijs leveren van het oorzakelijk verband tussen de schending en de gevorderde schade.
ASSURANCES
Intermédiaire de l'assurance - Courtier d'assurance - Mandat de placement - Commissions - Usages du courtage - Règles de conduite - Obligation de neutralité de l'assureur - Responsabilité de l'assureur
En vertu de l'obligation de neutralité, un assureur ne peut en principe accepter aucune proposition d'assurance de la part d'un intermédiaire d'assurance s'il a d'abord refusé celle-ci à quelqu'un d'autre, à moins que les conditions de la deuxième proposition soient suffisamment différentes de la première. La circonstance que le deuxième apporteur a renoncé à sa commission n'est pas une différence déterminante pour le risque à assurer et ne permet pas de violer le principe de neutralité.
Le courtier qui réclame une indemnisation pour cause de violation du principe de neutralité et qui revendique une compensation découlant du manque à gagner de commissions doit apporter la preuve du lien causal entre la violation et le dommage causé.

A.L. / NV Amlin Corporate Insurance

Zet.: I. Diercxsens (kamervoorzitter), J. Blomme en B. Veeckmans (raadsheren)
Pl.: Mrs. D. Dhaenens en L. Schuermans

(…)

Beoordeling

1. A.L. vordert een schadevergoeding, bestaande uit de derving van commissieloon, als gevolg van de schending door de verzekeraar FCI van haar neutraliteitsverplichting.

De neutraliteitsverplichting blijkt uit de beschrijving van courtagegebruiken inzake landverzekeringen en uit de gedragsregels van Assuralia waartoe FCI niet betwist toegetreden te zijn.

Krachtens de neutraliteitsverplichting kan een verzekeraar in beginsel geen verzekeringsvoorstel aanvaarden van een verzekeringspersoon, indien hij dit eerst van een ander heeft geweigerd, tenzij de voorwaarden van het voorstel van de tweede aanbrenger voldoende verschillend zijn (Monette, de Ville en André, Traité des assurances terrestres, T. 11, p. 471; J. Piroux, Les producteurs d'assurance terrestre, p. 174).

Krachtens de neutraliteitsverplichting was het de verzekeringsmaatschappij FCI derhalve niet toegelaten om met betrekking tot eenzelfde risico een verschil in de acceptatie van het risico aan te nemen al naargelang dit risico werd aangeboden door een verzekeringstussenpersoon, te dezen A.L., dan wel door een andere tussenpersoon, te dezen de NV FB Brokerage voor zover er geen wezenlijk verschil was in de twee verzekeringsvoorstellen.

Hoewel FCI voorhoudt dat de courtagegebruiken in rechte niet afdwingbaar zijn en zelfs een verboden mededingingsbepaling uitmaken, betwist zij niet dat het principe van de gelijke behandeling moet worden geëerbiedigd.

Uit de stukken blijkt dat A.L. op 25 maart 2003 FCI aangesproken heeft om gedurende één jaar een aandeel van 10% te onderschrijven in de collectieve brandpolis voor de opslagplaatsen en kantoorruimten van de NV E. te Diest, afgesloten met de NV ING Insurance als leidende maatschappij en dat FCI dit op 10 april 2003 geweigerd heeft.

Het staat vast dat FCI vervolgens door tussenkomst van de NV FB Brokerage met ingang van 13 mei 2003 een aandeel in de polis ING 10 C0 390 553 H van 22% voor de duur van één jaar en met een degressieve dekking van het materieel onderschreef.

FCI stelt dat A.L. het bewijs moet leveren dat het voorstel ingediend door de NV FB Brokerage identiek was aan het voorstel ingediend door A.L.

FCI stelt dat bij de onderschrijving van de ING-polis met als risico de opslagplaatsen te Diest op 13 mei 2003 de toestand verschillend was ten aanzien van de voorstellen van A.L. daterend van vóór het plaatsingsmandaat van de NV FB Brokerage en dat A.L. nooit een vergelijkbaar gevaarobject ter dekking heeft aangeboden tegen vergelijkbare risico's noch tegen dezelfde financiële voorwaarden, d.w.z. zonder commissie zoals de NV FB Brokerage het gedaan heeft.

De omstandigheid dat A.L. nooit bemiddeld heeft met betrekking tot het verzekeren van het distributiecentrum van de NV E. te Beringen is geen bewijs dat de voorstellen van A.L. verschillend waren van de voorstellen van FB Brokerage met betrekking tot de collectieve polis ING voor de verzekering van de opslagplaatsen te Diest.

Immers het risico te Beringen was het voorwerp van een andere verzekeringspolis die geen uitstaans had met de verzekeringspolis voor het risico te Diest dat verzekerd is gebleven onder dezelfde polis ING 10 C0 390 553 H waarin FCI een aandeel van 22% heeft genomen, na geweigerd te hebben om op het verzoek van A.L. om een aandeel van 10% te onderschrijven, in te gaan.

In beide gevallen ging het om een tijdelijk aandeel voor een periode van één jaar vermits het risico na één jaar zou verdwijnen.

De omstandigheid dat de NV FB Brokerage afstand van commissie heeft gedaan is geen afdoend verschil in het te verzekeren risico en laat aan de verzekeraar niet toe om het neutraliteitsbeginsel te schenden.

A.L. stelt immers terecht dat de aanvaarding van een risico door een verzekeraar verzekeringstechnisch niet kan en mag beïnvloed worden door de identiteit of de commissievoorwaarden van een tussenpersoon.

Bijgevolg staat het vast dat FCI de neutraliteitsverplichting die op elke verzekeraar rust heeft geschonden door eerst op 10 april 2003 het verzoek van A.L. om een aandeel van 10% te onderschrijven in de polis ING 10 C0 390 553 H voor het risico te Diest te weigeren om dan een maand later op 13 mei 2003 door tussenkomst van de NV FB Brokerage, waarvan FCI niet betwist dat deze vennootschap de verzekeringstussenpersoon van de groep Fortis is, een aandeel van 22% in dezelfde collectieve polis te onderschrijven.

2. Het volstaat evenwel niet dat A.L. een schending van de neutraliteitsverplichting bewijst om aanspraak te maken op een schadevergoeding bestaande uit het gederfde commissieloon.

Hij moet nog het bewijs leveren van een oorzakelijk verband tussen de schending van de neutraliteitsverplichting en de schade die hij beweert geleden te hebben.

A.L. meent het oorzakelijk verband aan te tonen door te stellen dat de gedifferentieerde behandeling van de verzekeringstussenpersonen door FCI ertoe geleid heeft dat de verzekeringnemer, de NV E., geopteerd heeft om de bemiddeling en het beheer van haar polissen niet langer toe te vertrouwen aan A.L. terwijl er tussen de NV E. en hemzelf een jarenlange samenwerking bestond.

De chronologie van de beslissingen genomen door de NV E. om de plaatsingsmandaten aan de NV FB Brokerage toe te vertrouwen spreekt deze bewering van A.L. evenwel tegen. De NV E. heeft immers op 28 februari 2003 een plaatsingsmandaat aan de NV FB Brokerage verleend met ingang op 1 maart 2003 voor het onderhandelen en onderschrijven van de verzekeringspolissen in verband met het nieuw distributiecentrum op de industriezone te Beringen en dit met uitsluiting van elke andere bemiddelaar.

De NV E. somt in haar éénzijdige verklaring van 28 februari 2003 de verzekeringsmaatschappijen op met wie de onderhandelingen moeten gebeuren, waaronder FCI.

In een aangetekend schrijven van 11 april 2003 meldt de NV E.G. aan de NV ING Insurance onder de rubriek 'plaatsingsmandaat' dat zij aan de FB Brokerage opgedragen heeft om met uitsluiting van elke andere producent, het beheer van de aangeduide polis (dit is de polis ING 10 C0 390 553 H voor het risico te Diest) waar te nemen, te herwerken en te hernieuwen. Onder de rubriek “Bijkomende opdracht” wordt gemeld dat zij uitdrukkelijk opdracht geeft aan FB Brokerage om bepaalde opgesomde maatschappijen te raadplegen teneinde tot een 100%-oplossing te komen. De opgesomde maatschappijen, waaronder FCI, zijn quasi dezelfde als deze opgesomd in het plaatsingsmandaat van 28 februari 2003.

Hieruit volgt dat het kennelijk de bedoeling was van de NV E. of E.G. om vanaf maart 2003 slechts met één enkele verzekeringstussenpersoon samen te werken, zijnde de NV FB Brokerage.

Het is pas op 10 april 2003 dat FCI haar weigering om een aandeel in de collectieve polis ING te onderschrijven aan A.L. heeft ter kennis gebracht terwijl de beslissing van de NV E. om voor dit bewust risico een plaatsingsmandaat aan de NV FB Brokerage toe te kennen al voordien moest zijn genomen vermits zij op 11 april 2003 aan de NV ING Insurance werd medegedeeld.

Het feit dat in het schrijven van 16 april 2003 uitgaande van de NV E.G. gemeld wordt dat de NV FB Brokerage een mandaat heeft gekregen om een 100%-oplossing te zoeken voor de polis ING 10 C0 390 553 H is geen bewijs dat zij de samenwerking met A.L. heeft beëindigd omwille van de weigering van FCI om een aandeel te nemen in voormelde polis. Er mag aangenomen worden dat de NV E. op de hoogte was van de moeilijkheden die A.L. ondervond om het risico te Diest te verzekeren en dat zij wist dat er zich een probleem stelde in het kader van de medeverzekering.

Er wordt geen enkel geschrift voorgebracht uitgaande van de NV E. en er wordt overigens niet voorgehouden door A.L. dat de NV E. hem zou verweten hebben dat hij er niet in geslaagd was het bewuste risico te Diest te verzekeren en dat zij om die reden de samenwerking met hem beëindigde.

Het feit dat FCI in haar brief van 18 november 2003 gericht aan A.L. toegeeft dat zij in de fout is gegaan omdat haar diensten niet met de nodige snelheid hebben gereageerd op zijn verzoek van 25 maart 2003 en dat zij kunnen begrijpen dat hij door deze laattijdige reactie een geloofwaardigheidsprobleem bij de klant heeft opgelopen en een eventueel financieel verlies heeft geleden, is nog geen bewijs van het oorzakelijk verband tussen de fout van FCI en de schade geleden door A.L. Het voorstel om op financieel vlak een bedrag van 1.424,91 EUR uit te keren en om met betrekking tot het geloofwaardigheidsprobleem de klant samen met hen te bezoeken is kennelijk een commercieel voorstel nu uit de navolgende inhoud van de brief blijkt dat FCI en A.L. op andere vlakken nog moesten samenwerken. Dit aanbod werd door A.L. niet aanvaard.

In die omstandigheden en gelet op de plaatsingsmandaten die de NV E.G. aan de NV FB Brokerage in maart en april 2003 heeft verleend, is er geen bewijs dat indien FCI in maart 2003 zou zijn ingegaan op het verzoek van A.L. om een aandeel van 10% in de polis ING 10 C0 390 553 H te onderschrijven en indien FCI hetzelfde voorstel aan de NV FB Brokerage zou hebben gedaan, de NV E. de tussenkomst van A.L. met betrekking tot de dekking van het risico te Diest, zou hebben behouden.

De NV E. had immers de vrije keuze van de verzekeringstussenpersoon die zij wenste te mandateren en kon te allen tijde van verzekeringsbemiddelaar veranderen, mits de oorspronkelijke tussenpersoon het recht op het commissieloon op de premies behield zolang de polis niet was opgezegd wat te dezen gebeurd is bij aangetekende brief van 11 april 2003 gericht aan de NV ING Insurance.

Vermits het oorzakelijk verband tussen de fout van FCI en de schade die A.L. beweert geleden te hebben niet is bewezen, is de vordering van A.L. ongegrond gebleven in hoger beroep.

Bijgevolg is het overbodig te onderzoeken of de courtagegebruiken in de landverzekering en de neutraliteitsverplichting die eruit voortvloeit al dan niet strijdig zijn met de bepalingen in verband met de mededinging en dient niet te worden ingegaan op de in ondergeschikte orde gestelde vordering van FCI om een vraag te stellen aan het Hof van Cassatie in het kader van de artikelen 72 tot 74 van de wet tot bescherming van de economische mededinging van 15 september 2006.

(…)