Europees Hof van Justitie 7 juli 2011
((Pb.C. 269/10.09.2011))
Zaak: nr. C-445/09 |
Als antwoord op een prejudiciële vraag gesteld door het Nederlandse College van Beroep voor het bedrijfsleven, spreekt het Europees Hof zich uit over de interpretatie van artikel 1, 2., sub a), 2de streepje van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (zie ook art. 25, § 1, 2°, b) van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten). Met name het begrip dat personen samenwerken om de koers van een financieel instrument op een abnormaal of kunstmatig niveau 'te houden', riep vragen op bij transacties en handelsorders die slechts kortstondige koersfluctuatie veroorzaken.
Het Europees Hof antwoordt dat artikel 1, 2., sub a), 2de streepje van richtlijn 2003/6/EG zo moet worden uitgelegd dat, om ervan uit te kunnen gaan dat de koers van een of meer financiële instrumenten op een abnormaal of een kunstmatig niveau is gehouden, niet vereist is dat die koers gedurende een bepaald tijdsverloop een abnormaal of een kunstmatig niveau behoudt.