Hof van beroep Brussel 8 november 2011
Zaak: 2009AR1280 |
In een arrest van 8 november 2011 oordeelde het hof van beroep te Brussel dat doordat dadingen tussen partijen kracht van gewijsde hebben, de met de dading strijdige vordering eerder niet ontvankelijk dan ongegrond is. Het voorwerp van een dading dient beperkend te worden uitgelegd: wanneer afstand gedaan wordt van rechten, vorderingen en eisen geldt deze enkel voor hetgeen betrekking heeft op het geschil dat tot de dading aanleiding heeft gegeven. Als een aannemer van werken in een dading met de opdrachtgever in duidelijke bewoordingen verzaakt aan “iedere vordering wat betreft de schorsing van de uitvoering van de werken [...] alsmede aan iedere andere vordering uit hoofde van de aanneming”, is de vordering die nadien wordt ingesteld tot betaling van verwijlinteresten op een laattijdig betaalde factuur met betrekking tot deze aanneming, onontvankelijk.