Article

Hof van beroep Antwerpen, 07/10/2010, R.D.C.-T.B.H., 2011/6, p. 586-587

Hof van beroep Antwerpen 7 oktober 2010

FAILLISSEMENT
Vereffening van het faillissement - Verschoonbaarheid - Weigering - Curator als partij
Door het faillissement wordt aan de gefailleerde het beheer van zijn vermogen onttrokken en aan de curator toevertrouwd. De curator handelt daarbij als bewind en oefent als gerechtelijk lasthebber de bij de wet bepaalde machten uit zowel in het belang van de gezamenlijke schuldeisers als van de gefailleerde. Daaruit volgt dat de curator partij is in het vonnis van sluiting van het faillissement. Het hoger beroep tegen de niet-verschoonbaarverklaring moet daarom door de gefailleerde worden gericht tegen de curator, als vertegenwoordiger van de schuldeisers.
Een handelaar die doelbewust activa aan de schuldeisers onttrekt en geen enkele medewerking verleent aan de curator, is niet te goeder trouw. Om deze redenen kan de gefailleerde niet verschoonbaar worden verklaard.
FAILLITE
Liquidation de la faillite - Excusabilité - Refus - Curateur en tant que partie
Suite à la faillite, la gestion du patrimoine du failli est retirée à ce dernier et confiée au curateur. Le curateur agit à cet égard en tant qu'administrateur et exerce en tant que mandataire de justice les pouvoirs prévus par la loi, et ce tant dans l'intérêt de l'ensemble des créanciers que dans celui du failli. Il s'ensuit que le curateur est partie au jugement de clôture de la faillite. L'appel d'un jugement de non-excusabilité doit dès lors être dirigé par le failli contre le curateur, en tant que représentant des créanciers.
Le commerçant qui soustrait délibérément des actifs aux créanciers et qui ne prête aucune collaboration au curateur, n'est pas de bonne foi. Pour ces raisons, le failli ne peut être déclaré excusable.

J.R. / N.Peeters, curator faillissement J.R.

Zet.: E. Hulpiau (voorzitter), E. Lemmens en J. Embrechts (raadheren)
Pl.: Mrs. Ph. Meulepas en N. Peeters
1. De antecedenten en de vorderingen

De heer J.R. werd bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen d.d. 3 juli 2008 op vordering van de Belgische Staat failliet verklaard.

Bij vonnis d.d. 9 maart 2010 werd het faillissement gesloten en werd de heer J.R. niet verschoonbaar verklaard.

Met een op 7 april 2010 neergelegd verzoekschrift heeft de heer J.R. hoger beroep ingesteld. Hij vraagt verschoonbaar te worden verklaard. De curator besluit tot de onontvankelijkheid van het hoger beroep.

2. Beoordeling
2.1. De toelaatbaarheid van het hoger beroep

Het hoger beroep is gericht tegen een beslissing, genomen in het vonnis van sluiting van het faillissement.

In dit vonnis was de heer J.R. partij, vermits daarin een einde werd gesteld aan de buitenbezitstelling van zijn vermogen en daarin uitspraak werd gedaan over zijn al dan niet verschoonbaarheid.

Door het faillissement wordt aan de gefailleerde het beheer van zijn vermogen onttrokken en aan de curator toevertrouwd. De curator handelt daarbij als bewind en oefent als gerechtelijk lasthebber de bij de wet bepaalde machten uit zowel in het belang van de gezamenlijke schuldeisers als van de gefailleerde. Daaruit volgt dat de curator partij is in het vonnis van sluiting van het faillissement. Het hoger beroep tegen de niet-verschoonbaarverklaring moet daarom door de gefailleerde worden gericht tegen de curator, als vertegenwoordiger van de schuldeisers.

Het feit dat het vonnis van sluiting een einde stelt aan de opdracht van de curator wijzigt daaraan niets, vermits het nu precies dat vonnis is dat wordt bestreden - weze het dat het hoger beroep niet gericht is tegen de sluiting op zich.

Het hoger beroep, dat de heer J.R. tegen de curator instelde, is daarom toelaatbaar.

2.2. De grond van de zaak

Uit artikel 80 Faill.W. volgt dat, behalve in geval van gewichtige omstandigheden, de ongelukkige gefailleerde die te goeder trouw handelt, verschoonbaar wordt verklaard.

Ofschoon de heer J.R. de beroepsactiviteit van aannemer uitoefende toen hij op dagvaarding failliet werd verklaard, was hij gedomicilieerd op een adres van waaruit hij onmogelijk zijn beroepsactiviteit kon uitoefenen, konden aanvankelijk geen activa worden aangetroffen en werd geen medewerking aan de curator verleend.

De heer J.R. wijst er terecht op dat hij de later gevonden activa betaalde aan de curator én dat de curator inkomsten ontving uit zijn beroepsactiviteit - voor in totaal 903,63 EUR, hetzij meer dan door de eerste rechter aangenomen.

Hij gaat er echter aan voorbij dat dit alles slechts mogelijk was omdat de curator toevallig ontdekte dat de aannemersmaterialen van de heer J.R. zich bevonden op een werf van de door zijn vriendin kort voor het faillissement opgerichte nieuwe vennootschap BVBA A.P. en het deze ontdekking was die de curator in staat stelde loonbeslag te leggen in handen van deze vennootschap. Het is, met andere woorden, omdat de activa werden ontdekt die de heer J.R. had verborgen en kon worden ontdekt welke zijn bron van inkomsten was, dat deze activa konden worden gerealiseerd.

De goederen van een handelaar vormen het onderpand van de schuldeisers. Een handelaar die doelbewust activa aan de schuldeisers onttrekt, is niet te goeder trouw. Om deze redenen kan de heer J.R. niet verschoonbaar worden verklaard.

De feitelijke gegevens die de heer J.R. naar voor brengt, maken het bovenstaande niet ongedaan.

Om deze redenen

Het hof,

Rechtdoende op tegenspraak.

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935;

Verklaart het hoger beroep toelaatbaar doch ongegrond;

Verwijst de heer J.R. in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van de curator op 0 EUR.

(…)