Article

Hof van beroep Antwerpen, 01/10/2009, R.D.C.-T.B.H., 2011/6, p. 581-582

Hof van beroep Antwerpen 1 oktober 2009

FAILLISSEMENT
Gevolgen - Goederen - Nieuwe activa na afsluiting faillissement - Faillissement van vennootschap - Bedrijfsleidersverzekering - Uitbetaling van bedrag op de vervaldag - Later opduikende activa worden gestort in de Deposito- en Consignatiekas ten gunste van de failliete vennootschap
De verzekeraar van een bedrijfsleidersverzekering, waarvan de gefailleerde vennootschap de begunstigde is en de bedrijfsleider de verzekerde, dient naar aanleiding van de vervaldag na afsluiting van het faillissement, deze gelden in toepassing van het KB van 25 mei 1999 tot uitvoering van de artikelen 73 en 83 van de faillissementswet in deposito te geven bij de Deposito- en Consignatiekas.
Artikel 2 van het KB van 25 mei 1999 bepaalt de wijze waarop bij de Deposito- en Consignatiekas toevertrouwde geldsommen, die activa uitmaken van vennootschappen waarvan het faillissement werd afgesloten, kunnen worden vrijgegeven. Uit deze bepaling volgt dat de schuldeiser van de vennootschap, i.c. de bedrijfsleider, die zijn schuldvordering wil innen door middel van de geconsigneerde gelden, een vordering dient in te stellen tegen de personen die overeenkomstig artikel 180 Venn.W. (thans art. 185 W.Venn.) als vereffenaars van de gefailleerde rechtspersoon worden beschouwd.
FAILLITE
Effets - Biens - Nouveaux actifs après clôture de la faillite - Faillite de société - Assurance dirigeant d'entreprise - Paiement d'un montant à l'échéance - Des actifs apparus plus tard sont déposés à la Caisse des Dépôts et Consignations au profit de la société déclarée en faillite
L'assureur d'une assurance dirigeant d'entreprise, dont la société déclarée en faillite est le bénéficiaire et son dirigeant l'assuré est tenu, suite à l'échéance après la clôture de la faillite, de déposer ces sommes à la Caisse des Dépôts et Consignations conformément à l'AR du 25 mai 1999 portant exécution des articles 73 et 83 de la loi sur les faillites.
L'article 2 de l'AR du 25 mai 1999 détermine les modalités de libération des sommes confiées à la Caisse des Dépôts et Consignations qui constituent des actifs de sociétés dont la faillite a été clôturée. Il résulte de cette disposition que le créancier de la société, en l'espèce le dirigeant d'entreprise, qui souhaite recouvrer sa créance au moyen des sommes consignées, est tenu d'introduire une action contre les personnes réputées liquidateurs de la personne morale déclarée en faillite en vertu de l'article 180 LCSC (actuel art. 185 C.soc.).

R.G. / Agent van de Deposito- en Consignatiekas Hasselt

Zet.: E. Hulpiau (voorzitter), A. Winants en J. Embrechts (raadsheren)
Pl.: Mrs. Ph. Thiery en N. Starckx loco M. Van Huffelen
1. De antecedenten en de vorderingen

1.1. NV Algemene Ondernemingen G. werd op 8 februari 1996 failliet verklaard en het faillissement werd op 18 april 2002 afgesloten.

NV Algemene Ondernemingen G. had met NV Fortis AG een bedrijfsleidersverzekering afgesloten met haarzelf als begunstigde en de heer G. als verzekerde. Deze polis kwam op 1 december 2004 op vervaldag en NV Fortis AG heeft het eisbaar bedrag van 15.870,16 EUR in toepassing van het KB van 25 mei 1999 tot uitvoering van de artikelen 73 en 83 van de faillissementswet in deposito gegeven bij de Deposito- en Consignatiekas.

1.2. Op 18 oktober 2005 heeft de heer G. de agent van de Deposito- en Consignatiekas te Hasselt doen dagvaarden om te verschijnen voor de rechtbank van koophandel te Hasselt. Hij voerde aan dat hij de verzekerde en begunstigde was van de voormelde verzekeringsovereenkomst en dat hij gerechtigd was op de uitkering die hij normalerwijze via NV Algemene Ondernemingen G. zou hebben ontvangen. Hij vroeg de veroordeling van de agent van de Deposito- en Consignatiekas te Hasselt tot betaling van de som van 15.870,16 EUR, vermeerderd met de interesten vanaf 8 juni 2005 (datum van de aanmaning).

In het bestreden vonnis d.d. 24 april 2007 heeft de eerste rechter de vordering ontoelaatbaar verklaard. De eerste rechter oordeelde dat niet de agent van de Deposito- en Consignatiekas te Hasselt, maar wel de vereffenaars van NV Algemene Ondernemingen G. de te dagen tegenpartijen waren.

1.3. Tegen dit vonnis heeft de heer G. met een op 12 oktober 2007 neergelegd verzoekschrift hoger beroep ingesteld. In hoofdorde vraagt hij de toekenning van zijn voor de eerste rechter gestelde eis; in ondergeschikte orde vraagt hij dat zou worden gezegd voor recht dat de volledige tegoeden aan hem toekomen in zijn hoedanigheid van schuldeiser, minstens van aandeelhouder van de vroegere vennootschap “en dat aldus de agent van de Deposito- en Consignatiekas te Hasselt zou worden veroordeeld tot volledige afgifte van deze tegoeden”.

De agent van de Deposito- en Consignatiekas te Hasselt besluit tot de bevestiging van het bestreden vonnis.

2. Beoordeling

De gelden die NV Fortis AG krachtens artikel 1 van het KB van 25 mei 1999 in deposito gaf bij het bevoegde agentschap van de Deposito- en Consignatiekas zijn activa die toebehoren aan NV Algemene Ondernemingen G. Dat deze storting plaatsvond op een ogenblik waarop het faillissement van NV Algemene Ondernemingen G. was gesloten en dat zij, (ook) krachtens het ten tijde van de sluiting geldend artikel 83 Faill.W., ten tijde van de storting diende beschouwd als een vennootschap waarvan de vereffening is gesloten, beïnvloedt deze vaststelling niet.

Artikel 2 van het KB van 25 mei 1999 bepaalt de wijze waarop bij de Deposito- en Consignatiekas toevertrouwde geldsommen, die activa uitmaken van vennootschappen waarvan het faillissement werd afgesloten, kunnen worden vrijgegeven. Uit deze bepaling volgt dat de schuldeiser van de vennootschap, die zijn schuldvordering wil innen door middel van de geconsigneerde gelden, een vordering dient in te stellen tegen de personen die overeenkomstig artikel 180 Venn.W. (thans art. 185 W.Venn.) als vereffenaars van de gefailleerde rechtspersoon worden beschouwd.

De eerste rechter heeft er terecht op gewezen dat het de gefailleerde is die de aanspraak van de schuldeiser moet beantwoorden. Hij is de ware tegenpartij van de schuldeiser. In het geding is immers de vraag of diegene die aanspraak maakt op de geconsigneerde gelden een vordering heeft op de vennootschap. Het voorwerp van de vordering strekt er ook toe uitbetaling te bekomen van gelden van de vennootschap. Het gaat om een aanspraak op het vermogen van de vennootschap, wat meebrengt dat - nu de vereffening werd gesloten - de vordering tegen diegenen dient gesteld die als vereffenaars van de vennootschap worden beschouwd. Wil de schuldeiser afgifte kunnen vorderen van geconsigneerde gelden, dan dient hij over een uitvoerbare titel lastens zijn schuldenaar te beschikken.

De eerste rechter heeft er terecht op gewezen dat de bewering van de heer G., dat hij krachtens artikel 185 W.Venn. als vereffenaar dient beschouwd, niet relevant is, gelet op de mogelijkheid tot aanstelling van een vereffenaar ad hoc.

Er zijn geen redenen om af te wijken van de basisrechtsplegingsvergoeding.

Om deze redenen

Het hof

Rechtdoende op tegenspraak;

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935;

Verklaart het hoger beroep ongegrond;

Verwijst de heer G. in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van de agent van de Depositio- en Consignatiekas te Hasselt op 1.100 EUR rechtsplegingsvergoeding.

(…)