Article

De beslagbaarheid van de derdenrekening van de advocaat (zgn. Carpa-rekening), R.D.C.-T.B.H., 2011/6, p. 570-575

OPERATIONS BANCAIRES
Compte en banque - Compte de tiers - Argent appartenant au client d'un avocat - Saisie par un tiers créancier de l'avocat
En l'absence d'une disposition légale spécifique, les fonds, quelle que soit leur provenance, qui sont déposés sur un compte de tiers ouvert en son nom dans les livres d'une banque par un avocat agissant pour son compte font partie de la créance de cet avocat contre la banque et ne se distinguent pas de l'ensemble de son patrimoine.
Les créanciers personnels de cet avocat peuvent, dès lors, saisir-arrêter entre les mains de la banque le solde créditeur de ce compte.
BANKVERRICHTINGEN
Bankrekening - Geld toebehorende aan een derde op een aparte rekening van de titularis advocaat geplaatst - Beslag door een schuldeiser van de advocaat
Bij gebrek aan specifieke wettelijke bepalingen, behoren de geldsommen die gestort worden op een derdenrekening die de advocaat in eigen naam en voor eigen rekening in de boeken van een bank opent, ongeacht hun oorsprong, tot de schuldvordering van die advocaat op de bank en dus tot het geheel van zijn vermogen.
De persoonlijke schuldeisers van die advocaat kunnen derhalve in handen van de bank derdenbeslag op het creditsaldo van die rekening leggen.
De beslagbaarheid van de derdenrekening van de advocaat (zgn. Carpa-rekening)
Robby Houben [1]

1.In bovenstaand arrest spreekt het Hof van Cassatie zich uit over de beslagbaarheid van de derdenrekening van de advocaat.

Onderhavige bespreking start met een analyse van de kwaliteitsrekening en de (on)beslagbaarheid daarvan. De derdenrekening van de advocaat wordt immers in de regel als een kwaliteitsrekening gekwalificeerd [2].

Aansluitend wordt het geannoteerde cassatiearrest onderzocht.

Ten slotte komen de gevolgen van het arrest voor de rechts­praktijk aan bod en wordt een voorstel de lege ferenda geformuleerd.

I. De kwaliteitsrekening

2.De kwaliteitsrekening wordt in het Belgisch recht omschreven als de rekening die door de rekeninghouder qualitate qua wordt gehouden, dit is niet voor eigen rekening, maar voor rekening van één of meer andere personen of vermogens [3]. Bij de opening van de rekening wordt aangegeven dat de houder ervan de rekening houdt in een bepaalde hoedanigheid of kwaliteit [4].

Men onderscheidt twee soorten kwaliteitsrekeningen. Ten eerste is er de bijzondere kwaliteitsrekening. Dit is de kwaliteitsrekening waarop gelden ten behoeve van één begunstigde worden geplaatst. Daartegenover staat de algemene kwaliteitsrekening. Dit is de kwaliteitsrekening waarbij de tegoeden van verschillende begunstigden samen op éénzelfde rekening worden geplaatst. Een voorbeeld van een bijzondere kwaliteitsrekening is de rubriekrekening van een notaris [5]. Een voorbeeld van een algemene kwaliteitsrekening is, zo wordt in de regel aangenomen, de derdenrekening van een advocaat (zgn. Carpa-rekening) [6]. Ook de faillissementsrekeningen van de curator kunnen tot deze categorie worden gerekend [7].

II. De kwaliteitsrekening is niet beslagbaar

3.De doelstelling van de kwaliteitsrekening is om de begunstigden van de tegoeden op de rekening te beschermen tegen de privéschuldeisers van de rekeninghouder. Deze bescherming wordt concreet gerealiseerd door de onbeslagbaarheid van de vordering tot afgifte van de tegoeden op de rekening in het vermogen van de rekeninghouder [8]. Dit geldt evenzeer bij faillissementsbeslag.

De onbeslagbaarheid van de vordering tot afgifte moet worden genuanceerd. Indien de bank met een beslag onder derden van een schuldeiser van de rekeninghouder wordt geconfronteerd, zal zij in de verklaring van derdebeslagene melding maken van de kwaliteitsrekening. De rekening staat immers op naam van de rekeninghouder. De bank zal evenwel ook aangeven dat de rekening een bijzondere aard heeft en de vrijgave van de gelden weigeren [9]. Het komt vervolgens aan de begunstigden toe om tegen het beslag in verzet te komen en de vordering tot afgifte van de rekeningtegoeden te revindiceren [10]. Zodoende wordt de vordering onttrokken aan het beslag. Een praktische moeilijkheid hierbij is dat de begunstigden op de hoogte moeten zijn van het beslag om ertegen te kunnen optreden. Indien de advocaat-rekeninghouder hen niet informeert over het beslag, zal die kennis wellicht niet voorhanden zijn [11].

III. Grondslag voor de onbeslagbaarheid van de kwaliteitsrekening

4.De onbeslagbaarheid van de vordering tot afgifte van de tegoeden op de kwaliteitsrekening in het vermogen van de rekeninghouder is verklaarbaar omdat de rekeninghouder hiervan zakenrechtelijk maar een houder is, weliswaar met een exclusief zakelijk bewindsrecht [12]. In die optiek bevindt de vordering zich niet in het vermogen van de rekeninghouder. A fortiori kan zij daarin niet worden beslagen. De vordering tot afgifte van de rekeningtegoeden is integendeel eigendom van de begunstigden van de rekeningtegoeden [13]. Dit verklaart hun revindicatierecht in geval van beslag of samenloop op het vermogen van de rekeninghouder (zie art. 103, 2de lid Faill.W.) [14].

5.Dogmatisch worden de zakelijke werking van de kwaliteitsrekening en de onbeslagbaarheid van de vordering tot afgifte in het vermogen van de rekeninghouder verklaard op grond van de middellijke vertegenwoordiging [15]. Op basis van de middellijke vertegenwoordiging kan immers worden verklaard waarom er tussen de begunstigde(n) en de bank geen verbintenisrechtelijk verband bestaat - zo'n verband bestaat enkel tussen rekeninghouder en bank -, maar wel een zakenrechtelijk. Bovendien biedt de middellijke vertegenwoordiging zakenrechtelijke bescherming aan de opdrachtgever wanneer dat nodig is, namelijk bij beslag of in geval van samenloop op het vermogen van de vertegenwoordiger [16]. Dit is ook de bescherming die men voor de begunstigde(n) van de kwaliteitsrekening beoogt.

Een verschilpunt is weliswaar dat er bij de gewone middellijke vertegenwoordiging wordt opgetreden in eigen naam, maar niet qualitate qua, terwijl bij de kwaliteitsrekening de vertegenwoordiging in eigen naam, maar qualitate qua plaatsvindt. Dit verschilpunt is echter niet wezenlijk. Waar het op aan komt is, zoals Dirix aangeeft, dat de tussenpersoon 'openlijk' optreedt voor rekening van een derde [17].

6.Daarmee is evenwel nog niet aangegeven hoe het eigendomsrecht en de zakelijke bescherming van de begunstigde(n) tot stand komt. Deze bescherming ontstaat doordat in de verhouding tussen de rekeninghouder en de bank wordt overeengekomen dat de rekening qualitate qua wordt gehouden [18]. Hiermee wordt voldoende aangegeven dat de rekeninghouder maar optreedt als houder in opdracht van de begunstigden die eigenaars zijn. Omdat het gaat om de modulering van een vordering, die zakenrechtelijk geen ander bestaan kent dan verbintenisrechtelijk, is dit tegenwerpelijk aan derden. Dit volgt uit het principe van de externe werking van interne mechanismen, dat verbintenisrechtelijk bekend staat als de tegenwerpelijkheid van het bestaan en de rechtsgevolgen van een overeenkomst (art. 1165 BW[19].

Het houderschap qualitate qua van de rekening is een voldoende, maar ook een noodzakelijke voorwaarde om de vordering tot afgifte van de rekeningtegoeden te onttrekken aan de persoonlijke schuldeisers van de rekeninghouder. Het volstaat hiervoor niet om aan de tegoeden die op een rekening worden geboekt gewoon een bijzondere bestemming te geven, d.i. te bestemmen voor een derde of te verbinden aan een bepaald doel, of de tegoeden te crediteren op een aparte zichtrekening. In voorkomend geval wordt het rekeningtegoed beschouwd als onderpand voor de verbintenissen van de rekeninghouder [20]. In geval van beslag op de tegoeden door de schuldeisers van de rekeninghouder, zullen de begunstigden van de tegoeden dan het onderspit delven. De bijzondere bestemming van het tegoed of de creditering op een aparte zichtrekening heeft met andere woorden geen zakenrechtelijk gevolg.

Een mooi voorbeeld hiervan is de creditering van de zichtrekening van een advocaat met een geldsom bestemd om zijn cliënt mee uit te betalen. Indien de zichtrekening een debetsaldo vertoont op het ogenblik van de creditering, kunnen de gecrediteerde tegoeden door de bank worden aangewend om het debetsaldo aan te zuiveren, ondanks de bijzondere bestemming van de tegoeden [21]. Het is maar anders indien de bank ermee instemt dat het om een bijzondere rekening, een kwaliteitsrekening, gaat [22].

IV. Relevantie voor de derdenrekening van de advocaat

7.Bovenstaande verklaring voor de zakelijke werking van de kwaliteitsrekening steunt op het algemeen verbintenissen- en zakenrecht. Dit heeft als voordeel dat die verklaring kan dienen als grondslag voor kwaliteitsrekeningen die, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de notariële rubriekrekening (art. 34 wet notarisambt), geen wettelijke basis kennen, maar evenzeer bescherming behoeven. Het typevoorbeeld is de derdenrekening van de advocaat, maar ook de escrow-rekening en het minnelijk kantonnement kunnen tot deze categorie worden gerekend [23]. De vordering tot afgifte van tegoeden op zo'n rekeningen is dus op grond van het algemeen verbintenissen- en zakenrecht (art. 1165 BW) onbeslagbaar in het vermogen van de rekeninghouder. Ten onrechte wordt deze opinie niet algemeen aanvaard [24].

Het nadeel van bovenstaande verklaring is dat zij louter rechtsgeleerd is. Zij kan de rechtspraktijk dus uit haar aard niet dezelfde rechtszekerheid bieden als een norm. Daarom is wetgevend optreden over de derdenrekening aangewezen. Dit blijkt des te meer na de analyse van het geannoteerde arrest.

V. Het cassatiearrest van 27 januari 2011

8.In het geannoteerde cassatiearrest van 27 januari 2011 is de beslagbaarheid van de derdenrekening van de advocaat aan de orde. Voor een goed begrip worden eerst de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het arrest besproken.

Advocaat H. is schuldenaar van de fiscus voor een aanzienlijke achterstallige belastingschuld. De fiscus legt hiervoor op 23 augustus 1996 vereenvoudigd fiscaal beslag in handen van de bank. Voorwerp van het beslag is o.m. de derdenrekening van H. In haar verklaring van derdebeslagene d.d. 9 september 1996 verzet de bank zich tegen de uitvoering van de fiscale notificatie, waarna de fiscus overgaat tot de betekening van een uitvoerend beslag. De bank verzendt hierop een tweede verklaring van derdebeslagene.

Intussen is door de Orde van Advocaten van de Luikse balie een vereffenaar aangesteld over het kabinet van advocaat H. De vereffenaar verzoekt afgifte van de tegoeden op de derdenrekening om ze uit te keren aan de begunstigde cliënten. De bank komt hieraan tegemoet en geeft de tegoeden vrij.

Op 3 augustus 2000 dagvaardt de fiscus de bank op basis van artikel 1540 Ger.W. De fiscus verzoekt de bank te veroordelen tot de oorzaken van het beslag, omdat de bank ten onrechte de onbeschikbaarheid van de tegoeden wegens het beslag heeft genegeerd. De beslagrechter van Luik wijst de eis af. Na een succesvolle voorziening voor het Hof van Cassatie op grond van een schending van artikel 6 Ger.W., komt de zaak voor de rechtbank van eerste aanleg te Verviers, oordelend in laatste aanleg. Wederom verzoekt de fiscus om toepassing van art. 1540 Ger.W. De rechtbank wijst de eis andermaal af. De motivatie luidt dat het beslag onwettig is ('illégale'), aangezien de derdenrekening niet tot het vermogen van de advocaat behoort. Bijgevolg kan de fiscus zich niet beroepen op het beslag om de derdebeslagene te doen veroordelen.

De fiscus stelt hierop voor de tweede maal een voorziening in cassatie in. Naar aanleiding hiervan oordeelt het Hof van Cassatie dat bij gebreke van specifieke wettelijke bepaling de vordering van de advocaat op de bank tot afgifte van de tegoeden op de derdenrekening, geopend op naam van de advocaat in de boekhouding van de bank en voor zijn rekening, deel uitmaakt van diens vermogen. Bijgevolg kunnen de persoonlijke schuldeisers van de advocaat beslag leggen op de vordering tot afgifte in handen van de bank ten belope van het creditsaldo van de derdenrekening.

VI. Kritiek op het cassatiearrest

9.Op dit cassatiearrest past fundamentele kritiek.

Ten eerste is het oordeel van het Hof dat enkel een specifieke wettelijke grondslag kan rechtvaardigen dat de derdenrekening van de advocaat afgezonderd is van de rest van zijn vermogen onjuist.

Dit is ten eerste verkeerd omdat de derdenrekening geen vermogensafscheiding binnen het vermogen van de advocaat impliceert. Integendeel, de vordering tot afgifte van de tegoeden op die rekening is eigendom van de begunstigden. Enkel de persoonlijke rekeningen van de advocaat, die hij voor eigen rekening aanhoudt, behoren tot zijn eigen vermogen.

Ten tweede is het oordeel dat enkel een specifieke wet de nodige zakenrechtelijke bescherming voor de begunstigden kan verlenen onjuist. Hierboven werd aangetoond dat het gemeen verbintenissen- en zakenrecht daarvoor voldoende grondslag biedt.

10.Een tweede, meer fundamentele kritiek op het geannoteerde arrest is de strekking ervan. Het Hof van Cassatie geeft met dit arrest immers een knauw aan de zekerheidsfunctie van verbintenisrechtelijke mechanismen met zakelijke werking. Dat is opmerkelijk, omdat dit strijdig is met andere rechtspraak van datzelfde Hof van Cassatie over rechtsfiguren van dezelfde aard. Een eerste voorbeeld is de steeds ruimere invulling van de vereiste samenhang voor de wettelijke en gerechtelijke schuldvergelijking na samenloop in de lagere rechtspraak, die door het Hof van Cassatie wordt 'gedoogd' [25]. Een tweede, nog treffender voorbeeld is de erkenning door het Hof van Cassatie van de zekerheidsfunctie van het minnelijk kantonnement, een constructie die nota bene gepaard gaat met een kwaliteitsrekening [26]. Als het Hof van Cassatie de lijn van het geannoteerde arrest zou doortrekken, zou de rechtspraak over het minnelijk kantonnement op de helling komen te staan. Dit zou eens te meer een onwenselijke kloof teweeg brengen tussen het Belgisch recht en het recht van de buurlanden, dat wel tegemoet komt aan de eisen van het handelsverkeer en de juridische praktijk.

In het verlengde van deze kritiek kan nog worden verwezen naar de discrepantie tussen het geannoteerde arrest en recente wetgevende initiatieven die recht doen aan de zekerheidsfunctie van verbintenisrechtelijke mechanismen. Illustratief hiervoor is de wetgeving over netting in de wet financiële zekerheden (art. 14-15 WFZ) [27]. Hierbij moet wel worden toegegeven dat het Hof van Cassatie zich op dezelfde (weliswaar bedenkelijke) golflengte begeeft als het Grondwettelijk Hof, dat eerder afbreuk deed aan de zekerheidsfunctie van netting [28].

11.De derde kritiek op het geannoteerde cassatiearrest betreft de kwalificatie die het Hof geeft aan het optreden van de advocaat bij de kwaliteitsrekeningovereenkomst. Het Hof oordeelt dat de advocaat hierbij in eigen naam en voor eigen rekening optreedt. Dit is onjuist. De advocaat treedt bij de kwaliteitsrekeningovereenkomst om praktische redenen weliswaar in eigen naam op, maar tegelijk openlijk voor andermans rekening en dus zeker niet voor eigen rekening. Het gaat met andere woorden om middellijke vertegenwoordiging en niet om een juridisch handelen voor zichzelf.

Deze kritiek kan in casu niet worden ondervangen met verwijzing naar een onvoldoende tenaamstelling van de derdenrekening door advocaat H., waardoor het eigendomsrecht van diens cliënten niet tot stand zou zijn gekomen [29]. In het geval dat aanleiding gaf tot het geannoteerde arrest is het namelijk duidelijk dat de advocaat de derdenrekening wel in de vereiste hoedanigheid heeft geopend. In die optiek is het in casu niet de advocaat die zijn cliënten in de kou laat staan.

12.Ten slotte is het geannoteerde arrest nog te bekritiseren omdat het van een mug een olifant maakt. De kwalijke uitspraak over de beslagbaarheid van de derdenrekening was in casu namelijk volstrekt overbodig. Dit was ook de opinie van de advocaat-generaal in zijn conclusie bij het arrest [30]. Het Hof van Cassatie had er zich in deze zaak toe kunnen beperken het bestreden vonnis te vernietigen op grond van artikel 1540 Ger.W., zonder uitspraak te doen over de beslagbaarheid van de derdenrekening. Op grond van artikel 1540 Ger.W. mag de derdebeslagene de beslagen tegoeden niet uit handen geven, op straffe van gewoon schuldenaar te worden verklaard voor de oorzaken van het beslag. Wanneer het beslag wordt betwist, kan de vrijgave niet gebeuren vóór de uitspraak van de rechtbank [31]. De onbeschikbaarheid op grond van het beslag blijft tot dan duren. Dit geldt ook bij het beslag op een kwaliteitsrekening [32]. De revindicatievordering van de begunstigden kan dus maar worden gehonoreerd ná de rechterlijke uitspraak over het beslag.

In casu gebeurde de vrijgave van de beslagen tegoeden aan de vereffenaar van het kabinet van de advocaat vóór de uitspraak van de beslagrechter en dus in strijd met artikel 1540 Ger.W. Het Hof van Cassatie had het arrest om die reden kunnen vernietigen, zonder verder uitspraak te doen over de beslagbaarheid van de derdenrekening.

VII. Gevolgen van het geannoteerde cassatiearrest voor de rechtspraktijk en voorstel de lege ferenda

13.Principieel heeft het geannoteerde arrest een grote invloed op de rechtspraktijk. De derdenrekening van een advocaat - en bij uitbreiding elke rekening die in hoedanigheid wordt gehouden zonder wettelijke grondslag - kan op grond van de rechtspraak van het Hof van Cassatie immers door diens persoonlijke schuldeisers worden beslagen in zijn vermogen, zonder dat de begunstigden een revindicatierecht kunnen laten gelden.

Hoe gaat de voorzichtige advocaat met deze situatie om? De enige denkbare oplossing die ook praktisch uitvoerbaar is, o.m. gelet op de deontologische verplichting van de advocaat om cliëntengelden te beheren via derdenrekeningen, is zeer eenvoudig en pragmatisch: zorg voor een goed budgetbeheer, zodat de kosten de baten niet overtreffen. Dan bestaat er nooit aanleiding tot een beslag. Dit is in de praktijk de meest voorkomende situatie, zodat de impact van het geannoteerde arrest ook niet te zeer moet worden overschat.

Dit biedt uiteraard geen oplossing in het sporadische geval van de insolvente advocaat. Daarom is een wetgevend optreden om de onbeslagbaarheid van de derdenrekening te verankeren verantwoord en noodzakelijk. In afwachting kan, op grond van artikel 1165 BW, worden gepleit voor een hervorming van de geannoteerde cassatierechtspraak bij de eerstvolgende gelegenheid. Zo'n hervorming is realistisch. De strekking van het arrest past, zoals aangegeven [33], immers niet in de lijn van eerdere rechtspraak van het Hof, zodat het goed mogelijk is dat dit arrest een uitschuiver en dus maar een eendagsvlieg is. De goede verstaander weet wat hem te doen staat.

[1] Universiteit Antwerpen.
[2] R. Dekkers en E. Dirix, Handboek burgerlijk recht, II, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 50, nr. 114; V. Sagaert, “De derdenrekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?” (noot onder Brussel 26 maart 2002), TBBR 2003, p. 321, nrs. 13 e.v.; E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 268, nr. 5; E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 78, nr. 7; H. Swennen, “Trustachtige rechtsfiguren in België”, TPR 1992, p. 1114, nr. 14; F. Georges, La saisie de la monnaie scripturale, Brussel, Larcier, 2006, p. 475, nr. 355; L. Lanoye, “Beslag onder derden op een (bank)rekening” in Liber Amicorum Marcel Briers, Gent, Mys & Breesch, 1993, p. 285; R. Houben, Schuldvergelijking, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 354-355, nr. 568; contra: J.-P. Buyle, “Les jardins secrets du compte bancaire professionnel de l'avocat” in Liber Amicorum Lucien Simont, Brussel, Bruylant, 2002, p. 953-976; C. Houssa, “La saisie-arrêt en matière bancaire” in Permanente vorming van de gerechtsdeurwaarders, Antwerpen, E.Story-Scientia, 1999, p. 28-29.
[3] M.E. Storme, “De kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 55, nr. 1; M.E. Storme, “Van trust gespeend? Trusts en fiduciaire figuren in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1998, p. 778, nr. 123; M.E. Storme, Vertegenwoordiging, lastgeving, kwaliteitsrekening en aanverwante rechtsfiguren, uitgave 2007-2008, p. 59 (terug te vinden op www.storme.be ).
[4] E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, p. 11, nr. 10; I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 507, nr. 783; E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 265, nr. 3; E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen: een algemene inleiding en toepassingsgevallen” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 5, nr. 4; E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 76, nr. 5; V. Sagaert, “De derdenrekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?” (noot onder Brussel 26 maart 2002), TBBR 2003, p. 318, nr. 4; L. Lanoye, “Beslag onder derden op kwaliteits-/derdenrekeningen” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 115, nr. 9; H. Swennen, “Trustachtige rechtsfiguren in België”, TPR 1992, p. 1114, nr. 14; J.-P. Buyle, “Les jardins secrets du compte bancaire professionnel de l'avocat” in Liber Amicorum Lucien Simont, Brussel, Bruylant, 2002, p. 960, nr. 11. Nederland: H. Snijders, “De kwaliteitsrekening nader beschouwd”, TPR 2004, p. 610, nr. 5.
[5] Art. 34 van de wet van 25 ventôse jaar XI (16 maart 1803) op het notarisambt; koninklijk besluit nr. 213 van 13 december 1935 tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI, tot regeling van het notarisambt en tot aanvulling van het besluit van 2 Nivôse jaar XII, BS 17 december 1935.
[6] Zie supra randnr. 1.
[7] E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 274, nr. 10; B. Mailleux en A. Moens, “Werkwijze en deontologie van de curator” in H. Braeckmans, E. Dirix e.a. (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen, Antwerpen, Intersentia, 2006, p. 445-447, nrs. 114-118; Gent 21 december 2000, TBH 2002, p. 38.
[8] E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 271, nr. 7; M.E. Storme, “De kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 76, nr. 34; M.E. Storme, “Hoever reikt de regel van de onherroepelijkheid van een lastgeving van gemeenschappelijk belang in het bijzonder bij enkele toepassingen in de notariële praktijk?”, T.Not. 1996, p. 19; M.E. Storme, “Van trust gespeend? Trusts en fiduciaire figuren in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1998, p. 787, nr. 132; M.E. Storme, “De kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 76, nr. 35; L. Lanoye, “Beslag onder derden op een (bank)rekening” in Liber Amicorum Marcel Briers, Gent, Mys & Breesch, 1993, p. 285; J.-L. Ledoux, Les saisies. Chronique de jurisprudence 1989-1996, Brussel, Larcier, 1997, p. 134, nr. 163; G. de Leval, Traité des saisies, Faculté de droit de Liège, 1988, p. 629; bv. Kh. Antwerpen 18 december 2006, TBH 2007, p. 605 (over de faillissementsrekening van de curator).
[9] E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 271, nr. 7; E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 84, nr. 14; L. Lanoye, “Beslag onder derden op kwaliteits-/derdenrekeningen” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, p. 126; L. Lanoye, “Beslag onder derden op een (bank)rekening” in Liber Amicorum Marcel Briers, Gent, Mys & Breesch, 1993, p. 287; zie ook Beslagr. Brussel 20 januari 2000, TBBR 2001, p. 856, noot.
[10] E. Dirix en K. Broeckx, Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 463, nr. 732; E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 271, nr. 7; E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 84, nr. 14. Zie infra randnr. 4.
[11] Terecht opgemerkt door F. Georges, La saisie de la monnaie scripturale, Brussel, Larcier, 2006, p. 473, nr. 352.
[12] M.E. Storme, “Van trust gespeend? Trusts en fiduciaire figuren in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1998, p. 779, nr. 123; M.E. Storme, “De kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 55, nr. 1; V. Sagaert, “De derdenrekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?” (noot onder Brussel 26 maart 2002), TBBR 2003, p. 326, nr. 27; I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 514, nr. 795.
[13] M.E. Storme, “De kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 73, nr. 31; M.E. Storme, “Van trust gespeend? Trusts en fiduciaire figuren in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1998, p. 784, nr. 128; I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 511, nr. 788; V. Sagaert, “De derdenrekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?” (noot onder Brussel 26 maart 2002), TBBR 2003, p. 319, nr. 8.
[14] M.E. Storme, “Van trust gespeend? Trusts en fiduciaire figuren in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1998, p. 786, nr. 130; V. Sagaert, “De derden­rekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?” (noot onder Brussel 26 maart 2002), TBBR 2003, p. 325, nr. 24; E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, p. 12, nr. 10; I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 514, nr. 794.
[15] E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 83, nr. 12; E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 269, nr. 6; M.E. Storme, “De kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 62, nrs. 15 e.v.; J. Vananroye, “Over stille en openbare maatschappen”, TPR 1999, p. 1491, nr. 34; V. Sagaert, “De derdenrekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?” (noot onder Brussel 26 maart 2002), TBBR 2003, p. 320, nr. 9; I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 510, nrs. 787 e.v., vgl. p. 516, nr. 801; E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, p. 12, nr. 10. Voor een overzicht van (en kritiek op) andere voorgestelde grondslagen: V. Sagaert, “De derdenrekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?” (noot onder Brussel 26 maart 2002), TBBR 2003, p. 318, nrs. 6 e.v. Voor een overzicht van (en kritiek op) verbintenisrechtelijke grondslagen: F. Bouckaert, “Obligatoire aspecten van kwaliteitsrekeningen” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 35, nrs. 5 e.v.
[16] E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 269, nr. 6.
[17] E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 83, nr. 12.
[18] E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, p. 11, nr. 10; E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 75, nr. 4; M.E. Storme,Paritas creditorum, voorrang en roerende zekerheden”, TPR 2006, p. 1083, nr. 262; I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 506, nr. 780; zie L. Lanoye, “Beslag onder derden op kwaliteits-/derdenrekeningen” in E. Dirix en R. Vriesendorp (eds.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1998, p. 116, nr. 10; zie Cass. 9 mei 1947, Arr.Cass. 1947, 148, Pas. 1947, I, p. 192.
[19] Hierover uitgebreid C. Lebon, Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen, Antwerpen, Intersentia, 2010, 837 p.; M.E. Storme,Paritas creditorum, voorrang en roerende zekerheden”, TPR 2006, p. 1025, nr. 149 en p. 1075, nr. 247; M.E. Storme, “Schuldvergelijking en insolventie” in H. Cousy en E. Dirix (eds.), Insolventie- en beslagrecht, Brugge, die Keure, 2009, p. 45, nr. 47.
[20] M.E. Storme,Paritas creditorum, voorrang en roerende zekerheden”, TPR 2006, p. 1083, nr. 262; I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 506, nr. 781.
[21] Brussel 16 april 1987, JT 1987, 575; Antwerpen 20 april 1993, Rev.not.b. 1993, 454; E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 75, nr. 4.
[22] M.E. Storme,Paritas creditorum, voorrang en roerende zekerheden”, TPR 2006, p. 1084, nr. 262.
[23] Bv. E. Dirix, “Nogmaals over het minnelijk kantonnement” (noot onder Gent 26 april 1996), RW 1996-97, p. 681, nr. 1; E. Dirix, “Het minnelijk kantonnement” (noot onder Cass. 9 november 1990), RW 1991-92, p. 536-538; V. Sagaert, “Het Hof van Cassatie geeft groen licht voor het minnelijk kantonnement” (noot onder Cass. 2 februari 2007), RW 2006-07, p. 1682, nr. 6; H. Braeckmans et Ph. Ernst, “Persoonlijke zekerheidsrechten: borgtocht, garantie, bankgaranties op eerste verzoek, patronaatsverklaringen, escrow-account” in M. Storme, Y. Merchiers en J. Herbots (eds.), De overeenkomst vandaag en morgen, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1990, p. 401; E. Dirix en V. Sagaert, “De kwaliteitsrekening herbezocht”, TPR 2004, p. 277, nr. 12, p. 280, nr. 15; E. Dirix, “Kwaliteitsrekeningen”, TPR 1996, p. 78, nr. 7; E. Dirix, “Overzicht van rechtspraak. Beslag en collectieve schuldenregeling (2002-2007)”, TPR 2007, p. 2092-2093, nr. 96; F. Dierckx, “Juridische kanttekeningen bij enkele nieuwe financierings- en zekerheidstechnieken”, Bank Fin.R. 1987, p. 146-148; zie G.E. Van Mellaert, “Minnelijk kantonnement en procesrechtsmisbruik” (noot onder Brussel 16 december 1997), TBBR 1999, p. 92-94, nrs. 21-23; zie I. Peeters en A. Zenner, “Het minnelijk kantonnement uitdrukkelijk erkend als een samenloopvermijdend contractueel waarborgmechanisme” (noot onder Cass. 2 februari 2007), TBH 2007, p. 351-358; vgl. J. Van Lancker, “De escrow in het kader van overnameovereenkomsten”, V&F 1998, p. 324-326.
[24] C. Houssa, “La saisie-arrêt en matière bancaire” in Permanente vorming van de gerechtsdeurwaarders, Antwerpen, E.Story-Scientia, 1999, p. 28-29; J.-P. Buyle, “Les jardins secrets du compte bancaire professionnel de l'avocat” in Liber Amicorum Lucien Simont, Brussel, Bruylant, 2002, p. 953-976; X, noot onder Beslagr. Brussel 20 januari 2000, TBBR 2001, p. 859. Deze auteurs achten de derdenrekening beslagbaar in handen van de bank op basis van de verkeerde redenering dat de derdenrekening ten aanzien van derden geen ander statuut heeft dan de overige rekeningen van de advocaat.
[25] Zie hierover uitgebreid R. Houben, Schuldvergelijking, Antwerpen, Intersentia, 2010, 511-542.
[26] Cass. 2 februari 2007, AR nr. C.05.0367.N, Arr. Cass. 2007, nr. 63, p. 263, Pas. 2007, nr. 63, p. 228, RW 2006-07, 1679, noot V. Sagaert, TBH 2007, 341, noot I. Peeters en A. Zenner; Cass. 9 november 1990, AR nr. 6657, Pas. 1991, I, n° 135, p. 256, RW 1991-92, 535, noot E. Dirix.
[27] Zie de analyse met verwijzingen naar de rechtsleer: R. Houben, Schuldvergelijking, Antwerpen, Intersentia, 2010, 543-575.
[28] GwH 27 november 2008, nr. 167/2008, NjW 2008, 925, noot E. Dirix, TBH 2009, 496, noot R. Houben, JT 2009, 44, noot M. Gregoire, JLMB 2009, 816, noot F. Georges.
[29] Zie daarover supra randnr. 6, laatste al.
[30] Zie de hierboven gepubliceerde conclusie van advocaat-generaal A. Henkens.
[31] Zie inzake bewarend derdenbeslag met verwijzingen naar de rechtspraak: E. Dirix en K. Broeckx, Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 492-495, nrs. 791-795.
[32] Conclusie advocaat-generaal A. Henkens, F.07.0109.F.
[33] Zie supra randnr. 10.