Article

Actualité : Grondwettelijk Hof, 18/11/2010, R.D.C.-T.B.H., 2011/3, p. 264-265

Grondwettelijk Hof 18 november 2010

INSOLVENTIE
Faillissement - Gevolgen - Verschoonbaarheid - Wettelijk samenwonenden
Zaak: nr. 129/2010, rolnr. 4822

Het Hof werd in casu ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 82 van de Faillissementswet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de echtgenoot van een verschoonbaar verklaarde gefailleerde verschillend wordt behandeld in vergelijking met de wettelijk samenwonende van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde. De eerstgenoemde, die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van zijn gefailleerde echtgenoot, wordt van zijn verplichting bevrijd, terwijl de laatstgenoemde, die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van zijn gefailleerde samenwonende, niet van zijn verplichting wordt bevrijd.

Artikel 82 van de Faillissementswet luidt: “Indien de gefailleerde verschoonbaar wordt verklaard, kan hij niet meer vervolgd worden door zijn schuldeisers. De echtgenoot van de gefailleerde die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van zijn echtgenoot, of de voormalige echtgenoot die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld die zijn voormalige echtgenoot tijdens de huur van het huwelijk was aangegaan, wordt ingevolge de verschoonbaarheid van die verplichting bevrijd.De verschoonbaarheid heeft noch gevolgen voor de onderhoudschulden, noch voor de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft.”

De in het geding zijnde bepaling strekt er in essentie toe een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van de schuldenaar en de belangen van de schuldeisers. Volgens het Grondwettelijk Hof blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat de wetgever op een evenwichtige manier rekening heeft willen houden met de gecombineerde belangen van de gefailleerde zelf, van de schuldeisers, de werknemers en de economie in zijn geheel en voor een menselijke regeling heeft willen zorgen die de rechten van alle betrokken partijen in acht neemt.

Wanneer de wetgever in de Faillissementswet een mogelijkheid invoert om de gefailleerde verschoonbaar te verklaren en de gevolgen van de verschoonbaarheid uitbreidt tot de echtgenoot van de gefailleerde die zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schuld van de gefailleerde, terwijl die gunstmaatregel niet ten goede komt aan de wettelijk samenwonende die zich eveneens persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schuld van de gefailleerde, behandelt hij personen die gehouden zijn tot de regeling van dezelfde schuld, op verschillende wijze.

Ten aanzien van de echtgenoot die zich persoonlijk heeft verbonden ten gunste van zijn gefailleerde echtgenoot, kunnen de vervolgingen, door de schuldeisers van de gefailleerde, op zijn goederen, wegens de uitbreiding van de gevolgen van de verschoonbaarheid, niet langer plaatsvinden. De wettelijk samenwonende die zich persoonlijk heeft verbonden ten gunste van zijn gefaileerde samenwonende geniet daarentegen geenszins de gevolgen van de verschoonbaarheid en blijft ertoe gehouden, op zijn bestaande en toekomstige goederen, een schuld aan te zuiveren waarvoor zijn wettelijk samenwonende niet langer kan worden vervolgd.

Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat door de regel van de verschoonbaarheid niet uit te breiden tot de wettelijk samenwonenden die zich persoonlijk aansprakelijk hebben gesteld voor de schuld van hun gefailleerde samenwonende, de wetgever een verschil in behandeling heeft ingevoerd dat ten aanzien van het hoger omschreven doel, niet redelijk verantwoord is.