Article

De nieuwe wet consumentenkrediet en kredietopeningen: een afdoende bescherming voor de consument?, R.D.C.-T.B.H., 2011/3, p. 191-214

De nieuwe wet consumentenkrediet en kredietopeningen:
een afdoende bescherming voor de consument?

Michiel De Muynck et Reinhard Steennot [1]

INHOUD

Inleiding

Hoofdstuk I. Situering van de kredietopening Afdeling 1. De kredietopening, de geoorloofde debetstand op een rekening en overschrijdingen

Afdeling 2. Risico's verbonden aan kredietopeningen

Hoofdstuk II - Toepassingsgebied wet consumentenkrediet Afdeling 1. Toepassing ratione personae

Afdeling 2. Toepassing ratione materiae § 1. Volledig uitgesloten kredietopeningen

§ 2. Gedeeltelijk uitgesloten kredietopeningen

Afdeling 3. Toepassing ratione loci

Afdeling 4. Toepassing ratione temporis

Hoofdstuk III. Precontractuele informatie Afdeling 1. Enkele opmerkingen betreffende kredietpromotie

Afdeling 2. Precontractuele informatieverplichtingen § 1. Kredietopeningen die onder het volledige toepassingsgebied van de WCK vallen A. Informatie-inwinningsverplichting

B. Informatieverstrekking via Europees standaardinformatieformulier

C. Verplichting passende toelichting te verstrekken

§ 2. Kredietopeningen waarop de WCK slechts gedeeltelijk toepassing vindt A. Informatie-inwinningsverplichting

B. Verplichting informatie te verstrekken

§ 3. Informatieverplichtingen voor de kredietbemiddelaar in nevenactiviteit

§ 4. Verhouding tussen de toelichtingsverplichting en de raadgevings- en onthoudingsverplichting uit artikel 15 WCK

Hoofdstuk IV. Het (ver)nieuw(d)e artikel 15 WCK Afdeling 1. Zoektocht naar het best aangepaste krediet

Afdeling 2. Onthoudingsverplichting indien consument niet in staat zal zijn het krediet terug te betalen

Hoofdstuk V. Sancties voor miskenning precontractuele informatieverplichtingen

Hoofdstuk VI. (Totstandkoming van) de overeenkomst Afdeling 1. Totstandkoming van de overeenkomst tot kredietopening

Afdeling 2. Inhoud van de overeenkomst § 1. Verplichte vermeldingen

§ 2. Verboden bedingen

Hoofdstuk VII. Herroepingsrecht

Hoofdstuk VIII. Periodieke informatieverplichtingen kredietgever

Hoofdstuk IX. (Aanpassing) kosten van de kredietopening

Hoofdstuk X. Overschrijdingen Afdeling 1. Contractueel verboden debetstanden

Afdeling 2. Niet uitdrukkelijk contractueel verboden overschrijdingen

Hoofdstuk XI. Nulstelling

Hoofdstuk XII. Beëindiging van de kredietopening

Conclusie

SAMENVATTING
Sinds 1 december 2010 is de 'nieuwe' WCK een feit. Onderstaande bijdrage analyseert nauwgezet de voornaamste innovaties die de wet van 13 juni 2010 inzake consumentenkrediet introduceerde. Hiertoe worden in het bijzonder de bepalingen inzake kredietopeningen onderzocht. De vraag of kredietnemers onder het nieuwe regime een voldoende beschermingsniveau genieten beperkt zich geenszins tot de WCK maar omvat eveneens de wet marktpraktijken en het gemeen recht. Beiden blijven ook na 1 december 2010 immers essentiële pijlers ter bescherming van de kredietnemer.
RESUME
La 'nouvelle' loi sur le crédit à la consommation est entrée en vigueur le 1er décembre 2010. Cette contribution analyse en détail les principales innovations qu'instaure la loi du 13 juin 2010 sur le crédit à la consommation. Nous nous attardons en particulier sur les dispositions relatives aux ouvertures de crédit. La question de savoir si le nouveau régime accorde aux emprunteurs un niveau de protection suffisant ne se limite nullement à la loi sur le crédit à la consommation mais englobe aussi la loi relative aux pratiques de marché et le droit commun. Même après le 1er décembre 2010, ces deux lois restent en effet deux piliers essentiels en matière de protection de l'emprunteur.
Inleiding

1.Met de wet van 13 juni 2010 [2] koos de Belgische wetgever voor microchirurgische 'reparatie' [3] van de wet op het consumentenkrediet [4] om deze in overeenstemming te brengen met de richtlijn consumentenkrediet van 23 april 2008 [5]. Daar laatstgenoemde richtlijn beheerst wordt door het principe van (gerichte) volledige harmonisatie, een begrip waarvan de lading zich niet eenduidig laat vatten [6], was het behoud van het huidige beschermingsniveau één van de voornaamste uitdagingen voor de Belgische beleidsmakers. In deze bijdrage wordt nagegaan of de wetgever erin geslaagd is deze ambitie te realiseren door middel van een analyse van de bepalingen inzake kredietopeningen.

Hoofdstuk I. Situering van de kredietopening

2.Het belang van de kredietopening kan niet worden onderschat. In 2009 werden maar liefst 494.000 nieuwe contracten afgesloten [7]. Zorgwekkend is dat in datzelfde jaar meer dan 3 miljoen kredietopeningen een achterstallig saldo vertoonden. Alvorens de belangrijkste innovaties van de wet van 13 juni 2010 te bespreken, wordt - na een beknopte omschrijving van deze bijzondere kredietvorm - daarom aangevangen met een duiding van de risico's die kredietopeningen voor bepaalde consumenten met zich meebrengen.

Afdeling 1. De kredietopening, de geoorloofde debetstand op een rekening en overschrijdingen

3.De kredietopening wordt in artikel 1, 12°, WCK (erg ruim) omschreven als elke kredietovereenkomst, ongeacht de benaming of de vorm, waarbij koopkracht, geld of gelijk welk ander betaalmiddel, ter beschikking wordt gesteld van de consument, die ervan gebruik kan maken door één of meerdere kredietopnemingen te verrichten onder meer met behulp van een betaal- of legitimatiekaart of op een andere wijze, en die zich ertoe verbindt terug te betalen volgens de overeengekomen voorwaarden. De notie 'volgens de overeengekomen voorwaarden' impliceert dat de kredietgever en de kredietnemer eveneens integrale terugbetaling van het kapitaal aan het 'einde van de rit' kunnen voorzien wat loutere interestaflossing tijdens de duur van de kredietopening met zich meebrengt.

Kredietopeningen worden veelal gematerialiseerd in een (zicht)rekening. De kredietnemer wordt aldus de mogelijkheid geboden om betalingen te verrichten en/of geld op te nemen indien daartoe onvoldoende fondsen voorhanden zijn op de rekening, en dit tot een bepaalde - in principe contractueel vastgelegde - limiet. Zodra het geleende kapitaal door de kredietnemer (gedeeltelijk) is terugbetaald, kan deze opnieuw (gedeeltelijk) beschikken over bovengenoemde fondsen (d.i. het zgn. revolving character van de kredietopening). Hoewel kredietopeningen in België meestal voor onbepaalde duur worden aangegaan [8], is het tevens mogelijk een overeenkomst voor bepaalde duur te sluiten.

4.Onverminderd het behoud van het generieke begrip 'kredietopening' organiseert de wet, door de introductie van de begrippen 'geoorloofde debetstand op een rekening' en 'overschrijding' in onze rechtsorde, een afbakening van twee onderscheiden vormen van kredietopening. Het onderscheid tussen deze verschillende vormen van kredietopening is van groot belang, aangezien de wet slechts gedeeltelijk van toepassing is op overschrijdingen en bepaalde geoorloofde debetstanden op een rekening.

5.Overeenkomstig artikel 1, 12ter, WCK wordt de geoorloofde debetstand op een rekening gedefinieerd als “een uitdrukkelijke kredietopening waarbij een kredietgever een consument de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed op zijn rekening te boven gaan” (eigen accentuering). De definitie van 'geoorloofde debetstand op een rekening' viseert kredieten verstrekt door 'kredietinstellingen'. Dit vloeit duidelijk voort uit de definitie van het begrip 'rekening' als een rekening die de consument toelaat om inkomsten te ontvangen, geld af te halen en betalingen ten gunste van derden te verrichten (art. 1, 25°, WCK). Kredietopeningen die worden verstrekt door post­orderbedrijven vallen dus niet onder het begrip 'geoorloofde debetstand op een rekening'. Zij blijven onderworpen aan de bepalingen die gelden voor kredietopeningen in het algemeen.

6.De overschrijding is daarentegen “een stilzwijgend aanvaarde debetstand waarbij een kredietgever een consument de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed op zijn rekening of de overeengekomen geoorloofde debetstand op een rekening van de consument te boven gaan” (art. 1, 12° quater, WCK) (eigen accentuering). Overschrijdingen veronderstellen dus niet steeds het bestaan van een geoorloofde debetstand op een rekening.

Overschrijdingen kunnen vooreerst het gevolg zijn van de vrijwillige uitvoering van betalingstransacties door de financiële instelling, hoewel de consument niet over een recht op krediet beschikt (praktijk vandaag bekend onder de noemer 'kasfaciliteiten'). Stel: de consument heeft niet het recht onder nul te gaan. Niettemin voert de bank een overschrijving uit die leidt tot het ontstaan van een debetsaldo. In een dergelijk geval is er sprake van een overschrijding.

Daarnaast kunnen overschrijdingen in de zin van de wet naar onze overtuiging ook het gevolg zijn van zgn. 'opgedrongen debetposities' waar de kredietverlening geschiedt ingevolge een verbintenis die de financiële instelling ten aanzien van derden is aangegaan. Een opgedrongen debetpositie zal zich bijvoorbeeld voordoen indien een consument, houder van een VISA-kaart met een plafond van 2.500 EUR, op het ogenblik van de afrekening van de uitgavenstaat via domiciliëring ten belope van 2.200 EUR slechts over 500 EUR op zijn zichtrekening (zonder daaraan gekoppelde kredietopening) blijkt te beschikken. De notie 'stilzwijgende aanvaarding' omvat dus tevens een debetstand die door de bank getolereerd moet worden door de werking van het systeem (bv. een engagement van de financiële instelling t.a.v. derden).

Het onderscheid tussen de geoorloofde debetstand op een rekening en de overschrijding is duidelijk. Waar de geoorloofde debetstand op een rekening de consument een contractueel recht op krediet verleent, is dit bij overschrijdingen - en dit onverminderd het bestaan van een stilzwijgende overeenkomst - niet het geval. Let wel, indien een financiële instelling een overschrijding vrijwillig toestaat en gedurende een lange tijd tolereert, kan uit het omstandig stilzwijgen van de kredietgever naar de toekomst toe een recht op krediet worden afgeleid [9].

7.Kredietopeningen worden in de praktijk vaak gekoppeld aan een krediet- of accreditiefkaart [10]. Een duidelijk onderscheid dringt zich in dit kader op tussen enerzijds kredietverstrekking die gekoppeld is aan het gebruik van een accreditiefkaart (d.i. een betalingsuitstel tot de ontvangst van de uitgavenstaat) en anderzijds kredietverstrekking gekoppeld aan de rekening van de consument. Beiden zijn kredietopeningen, doch de mate waarin de wet consumentenkrediet van toepassing is op deze beide vormen van kredietopening is verschillend (infra, nrs. 17 e.v.). Kredietopeningen verbonden aan accreditief- en kredietkaarten zijn overigens niet zonder risico voor de consument. Niettegenstaande betalingstransacties door middel van het gebruik van deze instrumenten aanzienlijk vereenvoudigd worden, bestaat het risico dat de kaart aanleiding is voor het onbewust opnemen van krediet. Onderzoek leert bijvoorbeeld dat consumenten reeds verrichte uitgaven met hun kaart erg moeilijk kunnen begroten [11]. Zo is het dus niet denkbeeldig dat een consument (hoogrentend) 'geruisloos krediet' [12] opneemt terwijl hij mogelijk over voldoende (laagrentende) reserves op zijn spaarrekening beschikt (infra, nrs. 9 e.v.).

8.In dit licht kan ook nog worden opgemerkt dat geoorloofde debetstanden op een rekening in heel wat gevallen automatisch (en bijgevolg verplicht) inbegrepen zijn in het standaardpakket dat financiële instellingen hun cliënten aanbieden. In bepaalde gevallen dient de financiële consument uitdrukkelijk op de contractdocumentatie aan te geven dat dergelijk aanbod ongewenst is (bv. “Gelieve onderstaande kader aan te vinken indien U geen geoorloofde debetstand op rekening wenst”). Het eerder beschreven 'uitdrukkelijk karakter' van de kredietopening dient in deze gevallen te worden genuanceerd. Ingevolge het door artikel 14 WCK georganiseerde formalisme is dergelijke praktijk bij toepassing van de nieuwe wet evenwel slechts mogelijk voor geoorloofde debetstanden op rekening die binnen de maand terugbetaalbaar zijn (infra, nr. 55).

Afdeling 2. Risico's verbonden aan kredietopeningen

9.De meerderheid van de in België verstrekte kredietopeningen wordt vandaag aangeboden door niet-financiële instellingen, optredend in eigen naam of als kredietbemiddelaar voor een financiële instelling. Het aanbod van financieringsmodaliteiten kan hier voornamelijk worden gezien als incentive ter bevordering van de goederen- of dienstenverkoop van de kredietgever en/of kredietbemiddelaar; partijen die in bepaalde gevallen dan ook geconfronteerd kunnen worden met een belangenconflict. De kredietgever/kredietbemiddelaar zou immers in verleiding kunnen komen krediet te verlenen aan een weinig solvabele kredietnemer louter en alleen om de aan het krediet onderliggende transactie (bv. de verkoop van een wagen, een televisietoestel, ...) doorgang te laten vinden. De statistieken leren dat dergelijke virtuele koopkracht, naast aanzetten tot hogere consumptieve uitgaven, frequenter aanleiding geeft tot betalingsachterstand dan de 'klassieke' kredietopeningen aangeboden door financiële instellingen. Impulsiviteit van de consument speelt hier een niet te onderschatten rol [13]. Opmerkelijk is tevens dat traditionele leningen op afbetaling steeds vaker verpakt worden als een kredietopening. Een consument die bijvoorbeeld uitsluitend financiering verzoekt voor de aankoop van een welbepaald goed of welbepaalde dienst in een warenhuis, verkrijgt daardoor (desgevallend eveneens ongevraagd) de mogelijkheid om bijkomend krediet op te nemen voor latere aankopen bij hetzelfde warenhuis, alsook om contant geld te bekomen.

10.De ontegensprekelijke voordelen van de kredietopening lopen in belangrijke mate gelijk met voornaamste risico's van dergelijk laagdrempelig en flexibel krediet. Vele consumenten zijn zich immers niet (voldoende) bewust van de aan deze kredietvorm verbonden kosten [14]. Ondermeer de automatische vereffening - debitering - van voornoemde kosten via de rekening van de consument en het feit dat bij overeenkomsten voor onbepaalde duur er in beginsel (zie evenwel infra, nr. 72 i.v.m. nulstellingstermijnen) geen onderbreking, bijvoorbeeld gepaard met een overzichtelijke eindafrekening [15] (zie echter art. 10 van het KB van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten [16]) plaatsvindt, werpen een belangrijke schaduw op het (totale) kostenplaatje [17].

Ook de complexe prijsstructuur van kredietopeningen, bestaande uit zowel vaste kosten als variabele interestvoeten, alsook het fluctuerende karakter van het kredietverbruik, lijkt voor vele consumenten - vaak niet in staat een eenvoudige berekening van het jaarlijks kostenpercentage (JKP) te maken [18] - moeilijk te bevatten. Het onvermogen van de wet van 14 juli 1998 inzake informatie omtrent de debetrente om dit onbewust zijn te remediëren toont op afdoende wijze aan dat loutere informatieverstrekking hier een onvoldoende middel is ter bescherming van bepaalde consumentencategorieën.

Het gevaar dat kredietopeningen in belangrijke mate aangewend worden door minder kredietwaardige consumenten, die bijvoorbeeld niet meer in staat zijn een lening op afbetaling te verkrijgen voor hun financieringsbehoeften (en dus hun heil zoeken in de kredietkaart/kredietopening als een soort 'lender of last resort' op microgebied [19]), is reëel. De kost van het krediet zal voor deze categorie van kredietnemers, vaak wanhopig op zoek naar geld, ondergeschikt zijn aan het gegeven voor krediet in aanmerking te komen. Sommige kredietnemers dienen daarom niet louter beschermd te worden tegen onrechtmatige handelingen van kredietgevers of kredietbemiddelaars, maar eveneens tegen hun eigen irrationeel handelen [20].

11.Hoewel kredietopeningen overmatige schuldenlast in de hand kunnen werken, is de nodige voorzichtigheid niettemin op zijn plaats. Het feit dat in 2009 bijvoorbeeld meer dan 30% van zij die een collectieve schuldenregeling aanvroegen niet geregistreerd stonden als wanbetaler in de CKP impliceert dat consumentenkrediet geenszins een conditio sine qua non voor overmatige schuldenlast is [21]. Onverminderd de noodzaak tot verder onderzoek ter zake, blijft de vermijding van overmatige schuldenlast evenwel een primaire doelstelling van de (vernieuwde) WCK [22].

12.Na deze inleidende beschouwingen, wordt hieronder aangevangen met een onderzoek naar de belangrijkste vernieuwingen die de wet vanaf 1 december 2010 met zich meebracht. Komen achtereenvolgens aan bod: het toepassingsgebied, de precontractuele informatieverplichtingen, de (totstandkoming van) de overeenkomst, het herroepingsrecht, de periodieke informatieverplichtingen, de kosten, de overschrijding, de nulstelling en de beëindiging van het krediet.

Hoofdstuk II - Toepassingsgebied wet consumentenkrediet

13.Vooraleer aan te vangen met een inhoudelijke bespreking van de (bijzondere) bepalingen die de kredietopening beheersen, wordt het personeel, materieel, temporeel en territoriaal toepassingsgebied nader onderzocht [23].

Afdeling 1. Toepassing ratione personae

14.Artikel 1, 1°, WCK omschrijft de consument als elke natuurlijke persoon die ten aanzien van de onder deze wet vallende verrichtingen handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten. Om na te gaan of een kredietnemer al dan niet een consument is, moet toepassing gemaakt worden van het bestemmingscriterium. Men dient met andere woorden na te gaan voor welke doeleinden een krediet wordt verworven. In de voorbereidende werken bij de wet wordt in dit kader benadrukt dat het volstaat dat de kredietovereenkomst voor hoofdzakelijk private doeleinden wordt aangegaan. Het occasioneel gebruik van de kredietopening voor beroepsdoeleinden (bv. een zeldzame tankbeurt voor het beroepsvoertuig, een betaling met accreditiefkaart tijdens een verblijf in het buitenland voor het werk - bv. omwille van de efficiëntie van de uitgavenstaten om de uitgaven achteraf terug te vorderen, ...) verhindert dus niet dat de kredietnemer zal aangemerkt worden als consument [24].

Of de 'Belgische uitbreiding' van het consumentenbegrip tot gemengd gebruik richtlijnconform is, is onduidelijk [25]. In het arrest Gruber oordeelde het Hof van Justitie, weliswaar inzake de toepassing van de bijzondere bevoegdheidsregeling voor consumentenovereenkomsten, dat het beschermende regime gekoppeld aan de kwalificatie als consument bij gemengde overeenkomsten uitsluitend toepassing vindt indien het aandeel van het beroepsmatig gebruik zo los staat van de overeenkomst dat het verband als 'onbetekenend, en bijgevolg marginaal' kan worden beschouwd [26]. Indien het Hof van Justitie in de toekomst van oordeel zou zijn dat artikel 1, 1°, WCK strijdig is met de consumenentdefinitie als vervat in de richtlijn; dan impliceert dit niet noodzakelijk dat de wet consumentenkrediet niet kan worden toegepast op gemengde kredieten die hoofdzakelijk voor privédoeleinden zijn bestemd. Niets belet de Belgische wetgever immers om desgevallend het toepassingsgebied van de WCK uit te breiden tot particulieren die hoofdzakelijk voor private doeleinden een krediet aangaan en bij toepassing van het Europese consumentenbegrip niet als consument kunnen worden beschouwd. Belangrijk is ten slotte op te merken dat de WMPC consumenten (enger) definieert als “iedere natuurlijke persoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte producten verwerft of gebruikt”. De (aanvullende) bescherming die uit deze wet resulteert, zal dus geen ingang vinden voor alle consumenten als gedefinieerd onder artikel 1, 1°, WCK.

15.De kredietgever wordt voortaan gedefinieerd als elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon of elke groep van dergelijke personen die een krediet toestaat binnen het kader van zijn handels- of beroepsactiviteiten met uitzondering van de persoon of elke groep van personen die een kredietovereenkomst aanbiedt of sluit wanneer deze overeenkomst het voorwerp uitmaakt van een onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling ten gunste van een erkende kredietgever aangewezen in de overeenkomst (zie art. 1, 2°, WCK). De exceptie inzake indeplaatsstelling, voorheen enkel van toepassing op verkopen op afbetaling of overeenkomsten inzake financieringshuur, werd dus veralgemeend naar alle kredietovereenkomsten [27].

16.Artikel 1, 3°, WCK definieert kredietbemiddelaars als de natuurlijke of rechtspersonen die niet optreden als kredietgever en die in het raam van hun bedrijfs- of beroepsactiviteiten tegen vergoeding in de vorm van geld of een ander overeengekomen economisch voordeel (dit voordeel kan bijvoorbeeld bestaan uit het feit dat zij door het krediet een verkoop kunnen realiseren): (1) aan de consument kredietovereenkomsten voorstellen of aanbieden; (2) consumenten anderzins bijstaan bij de voorbereiding van het sluiten van kredietovereenkomsten (bv. ter gelegenheid van de verkoop van een goed); (3) namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluiten. Dit betreffen geen cumulatieve voorwaarden. Wordt hiermee nog gelijkgesteld: de persoon die kredietovereenkomsten aanbiedt of toestaat wanneer deze overeenkomsten het voorwerp uitmaken van een onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling ten gunste van een andere erkende kredietgever aangewezen in de overeenkomst.

De definitie van kredietbemiddelaar is derhalve bijzonder ruim. Benadrukt moet wel reeds worden dat een aantal verplichtingen uit de wet niet gelden voor kredietbemiddelaars in nevenactiviteit (infra, nr. 42).

Afdeling 2. Toepassing ratione materiae

17.De WCK is principieel van toepassing op alle kredietopeningen zoals gedefinieerd in artikel 1, 12° WCK [28]. De bestaande uitsluiting voor kredietopeningen voor minder dan 1.250 EUR, terugbetaalbaar binnen de drie maanden komt aldus te vervallen [29]. Het bedrag van de kredietopening is voortaan in beginsel irrelevant ter bepaling van de werkingssfeer van de WCK [30].

18.Onverminderd het principieel verruimde toepassingsgebied komt het erop aan nauwkeurig na te gaan welke bepalingen van de WCK al dan niet van toepassing zijn op een bepaalde overeenkomst [31]. De principiële toepasselijkheid van de WCK op kredietopeningen is begrensd door enerzijds volledig uitgesloten overeenkomsten (1) en anderzijds gedeeltelijke uitsluitingen (2). Beiden worden kort toegelicht.

§ 1. Volledig uitgesloten kredietopeningen

19.Worden overeenkomstig artikel 3, § 1, 3°, WCK voortaan geheel uit het toepassingsgebied van de wet gesloten (cumulatieve voorwaarden): kredietovereenkomsten (1) zonder interest die (2) terugbetaalbaar zijn binnen de twee maand [32], en (3) waarvoor de jaarlijkse kosten niet meer dan 50 EUR bedragen [33].

De uitsluiting beoogt de 'klassieke' krediet- of accreditiefkaarten type Visa, Mastercard of American Express. Zonder uitzondering zouden deze accreditiefkaarten onder het toepassingsgebied van de WCK vallen daar de definitie van kredietovereenkomst in artikel 1, 4° expliciet melding maakt van krediet 'in de vorm van uitstel van betaling' [34]. Deze kaarten ressorteren nu wel degelijk onder deze uitsluiting aangezien zij de titularis een interestvrij uitstel van betaling (een zgn. 'free float period' - d.i. de eerste voorwaarde) tot x-dagen na ontvangst van een uitgavenstaat verschaffen. De uitgavenstaat wordt meestal elk begin van de maand verstuurd (tweede voorwaarde). De kaarthouder is hiervoor evenwel een jaarlijkse bijdrage verschuldigd, een vergoeding die veelal de 50 EUR niet overschrijdt (derde voorwaarde). Let wel, sommige (financiële) instellingen bieden kaarthouders de mogelijkheid om het bedrag van hun uitgavenstaat slechts gedeeltelijk (bv. in schijven) terug te betalen [35]. Dergelijke aanvullende kredietverstrekking, d.i. een additioneel betalingsuitstel, zal veelal onder het toepassingsgebied van de WCK vallen, aangezien in dit geval in principe interesten verschuldigd zijn en de terugbetalingstermijn vaak twee maanden zal overschrijden.

§ 2. Gedeeltelijk uitgesloten kredietopeningen

20.Naast de volledig uit het toepassingsgebied gesloten kredietopeningen, zijn voor een aantal kredietopeningen slechts bepaalde regelen van de WCK van toepassing. Het betreft bij toepassing van artikel 3, § 2, WCK [36]:

    • geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar binnen de maand [37];
    • geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever of terugbetaalbaar binnen een termijn van drie maanden;
    • overschrijdingen.

    21.De op deze overeenkomsten van toepassing zijnde bepalingen, limitatief vervat in artikel 3, § 2, WCK, zijn evenwel verschillend voor de onderscheiden categorieën van kredietopeningen. De nieuwe regeling verdient in die zin alvast een eervolle vermelding voor haar bijdrage aan de voortschrijdende complexiteit van het financieel recht. Daarnaast kan worden aangenomen dat het onderscheid aanleiding zou kunnen geven tot reglementaire arbitrage tussen kredietvormen; en dit precies om het toepasselijk regelgevend kader tot een minimum te beperken (zie bv. nr. 60.). Er kan hier ook reeds worden vermeld dat voor geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen de maand dienen te worden afgelost en voor de overschrijdingen, de onthoudings- en bijstandsverplichtingen uit artikel 15 WCK niet van toepassing zijn (zie infra, nrs. 45 e.v.). Belangrijk is evenwel dat onverminderd de (al dan niet van toepassing zijnde) bijzondere voorschriften vervat in de WCK ook de regelen van de wet marktpraktijken als lex generalis op kredietopeningen toepasselijk blijven [38]. Doorheen deze bijdrage trachten wij, onder meer inzake reclame en precontractuele informatieverplichtingen, de aandacht te vestigen op een aantal belangrijke bepalingen uit voornoemde wet. Ook het gemeen recht blijft hier relevant.

    22.Opvallend is dat de mogelijkheid tot het aanbieden van “geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever” door artikel 29, 2de lid, WCK - dat bedingen die de kredietgever het recht verschaffen op elk ogenblik de betaling van het kredietbedrag te eisen - de facto wordt uitgesloten. Dergelijk verbod op kredietovereenkomsten 'repayable at call', een courante modaliteit in Angelsaksische landen, doet evenwel geen afbreuk aan het recht voor de kredietgever om de overeenkomst voor onbepaalde duur aangegaan te beëindigen met inachtneming van de wettelijke opzeggingstermijn en evenmin aan de mogelijkheid om de uitvoering van de kredietovereenkomst op te schorten (infra, nrs. 73 e.v.).

    Afdeling 3. Toepassing ratione loci

    23.Deze wet is overeenkomstig (het vernieuwde) artikel 2 WCK van toepassing op de kredietovereenkomsten gesloten met een consument die in België zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat:

      • de kredietgever zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in België; of
      • dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen [39] richt op België of op verscheidene landen, met inbegrip van België.

      Het vereiste van een bijzonder voorstel of reclame of de ontvangst in België van een kredietaanvraag door de consument, voor kredietovereenkomsten gesloten met een buitenlandse kredietgever kwam aldus te vervallen. Deze regel is gesteund op de verwijzingsregel die men aantreft in de Rome I-Verordening [40].

      In een recent arrest ('Hôtel Alpenhof / Pammer-arrest' [41]) verduidelijkte het Europees Hof van Justitie de notie van het 'richten van activiteiten op' in de context van het Internet. De internationale aard van de activiteit, de vermelding van een internationale landencode (bv. 0032), het gebruik van een neutrale domeinnaam (bv. .com of .eu) en de mogelijkheid tot het kiezen van de taal en/of currency kunnen erop wijzen dat een activiteit op een ander land is gericht.

      24.Het 2de lid van artikel 2 WCK laat evenwel - eveneens met verwijzing naar artikel 3 van de Rome I-Verordening - partijen de vrijheid het op de kredietopening toepasselijk recht te kiezen. Dergelijke rechtskeuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens de toepasselijke Belgische regelgeving bij gebreke van rechtskeuze (bepalingen van intern dwingend recht).

      Daar aangenomen wordt dat de WCK in haar geheel minstens als dwingend van aard moet worden beschouwd [42], impliceert een rechtskeuze per definitie minstens een status quo, mogelijk een verruimde bescherming voor de consument. Bij nalaten van de partijen komt het aan de rechter toe ambtshalve, eventueel mits heropening van de debatten, alle gedingrelevante bepalingen uit de WCK op te werpen [43].

      Afdeling 4. Toepassing ratione temporis

      25.De gewijzigde bepalingen traden op 1 december 2010 (d.i. de eerste dag van de 6de maand na deze waarin de wet in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd) in werking en waren principiëel van toepassing op alle lopende kredietopeningen [44]. Contractuele bedingen onderhevig aan onmiddellijk toepasselijke bepalingen werden van rechtswege (d.i. zonder de vereiste van een contractuele avenant) gereduceerd tot de vernieuwde bepalingen. Een aantal - limitatief omschreven - artikelen is evenwel slechts van toepassing op overeenkomsten gesloten na de inwerkingtreding van de vernieuwde WCK (art. 73 76 wet 13 juni 2010). Ondermeer de bepalingen inzake het verruimde toepassingsgebied ratione loci, reclame en precontractuele informatie, (totstandkoming van) de kredietovereenkomst, terbeschikkingstelling van geld, het herroepingsrecht, kredietovereenkomsten op afstand, vervroegde terugbetaling en gelieerde kredietovereenkomsten zullen slechts van toepassing zijn op overeenkomsten gesloten op 1 december 2010 of daarna [45].

      Net als bij de laatste 'reparatieronde' [46] leeft ook nu de idee dat de praktijk wel erg weinig tijd (minder dan 6 maanden) werd gegund om zich in regel te stellen met allerhande door de wetgever geïntroduceerde innovaties.

      Belangrijk is ten slotte op te merken dat de gewijzigde bepalingen i.v.m. de nulstellingstermijn slechts op 1 januari 2013 in werking zullen treden [47]. Voor lopende overeenkomsten waarvoor voortaan tevens een nulstellingsverplichting geldt, neemt de termijn van nulstelling wel een aanvang vanaf de eerste debetstand die zich voordoet na 1 januari 2011.

      Hoofdstuk III. Precontractuele informatie
      Afdeling 1. Enkele opmerkingen betreffende kredietpromotie

      26.Onverminderd het feit dat binnen het bestek van deze bijdrage niet exhaustief kan worden ingegaan op de regels inzake kredietpromotie van de artikelen 5 e.v. WCK [48] lijkt het niettemin nuttig enkele verboden vormen van reclame te duiden die mogelijk bijzondere relevantie vertonen voor de kredietopening [49].

      Zo verbiedt de WCK elke reclame die specifiek gericht is op het aanzetten van de consument die het hoofd niet kan bieden aan zijn schulden tot het opnemen van krediet alsook reclame die het gemak of de snelheid benadrukt waarmee het krediet kan worden verkregen [50].

      De exacte invulling van reclame die 'specifiek gericht is op het aanzetten van de consument die het hoofd niet kan bieden aan zijn schulden' ligt niet voor de hand. Vooreerst is het evident dat elke kredietpromotie aanzet tot het opnemen van krediet. Bovendien beogen kredietopeningen in essentie veelal het ondervangen van tijdelijke liquiditeitsschokken waarmee een huishouden kan geconfronteerd worden. De doelgroep van promotie voor de kredietvorm is logischerwijs dus niet die categorie die nooit liquiditeitsschokken ervaren, maar integendeel zij die (sporadisch) moeilijkheden ondervinden om hun rekeningen tijdig te betalen met de beschikbare tegoeden op hun (zicht)rekening. Reclame maken voor kredietopeningen bij consumenten die nooit liquiditeitsschokken ervaren is immers weggegooid geld. Uit dergelijke vaststelling zou men dan ook kunnen afleiden dat elke publiciteit inzake kredietopeningen specifiek gericht is op het aanzetten van consumenten die het hoofd niet kan bieden aan hun schulden tot het opnemen van krediet en bijgevolg verboden is. Dit lijkt evenwel niet de juiste interpretatie van bovenstaand verbod. Ons inziens viseert deze bepaling uitsluitend reclame die in het bijzonder gericht is op reeds in overmatige schuldenlast verkerende consumenten.

      De exacte afbakening van reclame die 'de snelheid of het gemak benadrukt waarmee het krediet kan worden verkregen' is evenmin glashelder. Wat bijvoorbeeld te denken van publiciteit uitgaande van een kredietgever aangaande een kredietopening die volledig in regel is met de (overige) WCK-bepalingen en die de vlotheid en efficiëntie van het kredietproces prominent als selling point benadrukt [51]?

      27.De wet verbiedt voorts elke publiciteit die aanduidt dat een kredietovereenkomst kan worden gesloten zonder informatie die zou toelaten de financiële toestand van de consument na te gaan (art. 6, § 1, 2de lid, 3°, WCK). Reclame die de laagdrempeligheid of flexibiliteit van de kredietopening benadrukt zal aldus de toets van deze verbodsbepaling moeten kunnen doorstaan [52]. Mededelingen (bv. op de website van de financiële dienstverlener of via andere publiciteits­kanalen, zoals de radio) als 'extra kredietfaciliteit aan zichtrekening, slechts één telefoontje', 'krediet binnen het uur', of 'cashreserve [53] zonder kredietwaardigheidsbeoordeling' lijken zich alvast op gespannen voet te verhouden met dergelijk verbod. Kredietverleners dienen zich tevens te hoeden voor het louter aanduiden van kredietopeningen in reclame door een benaming die verschilt van diegene die door de wet wordt aangewend [54].

      Reclame die géén rentevoet of cijfers betreffende de kosten van het krediet vermeldt dient ten slotte de vermelding 'geld lenen kost ook geld' te bevatten (art. 5, § 2, WCK). Dergelijk voorschrift placht te verhinderen dat de consument krediet opneemt zonder deze transactie als dusdanig te kwalificeren. De doelmatigheid van deze verplichting is onzeker. De Koning bepaalt de modaliteiten van deze verplichte vermelding.

      Ten slotte stippen we de opheffing aan van de in artikel 6bis WCK vervatte gebod tot het vermelden van de voordelen van contante betaling bij reclame die een JKP van 0% vermeldt [55].

      28.Het opsturen van een aanbod - zonder voorafgaandelijk verzoek van de consument - tot het sluiten van een overeenkomst tot kredietopening alsook het opsturen van een kredietmiddel blijft verboden (art. 9 WCK). Bovengenoemde verboden worden strafrechterlijk gesanctionneerd (art. 101 WCK).

      29.Belangrijk is dat de voorschriften inzake reclame niet van toepassing zijn op geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen de maand moeten worden afgelost. Reclame voor dergelijke kredietopeningen kan aldus in beginsel melding maken van een debetrente op maandbasis, van het (correcte) feit dat er voor deze overeenkomsten geen raadpleging van de CKP vereist is, alsook dat er geen verplichting ex artikel 10 j° 15 WCK geldt (zie het eerdere voorbeeld 'extra cashfaciliteit zonder kredietwaardigheidsbeoordeling'). Gelet op de aangehaalde risico's, die evenzeer opgaan voor dergelijke kredieten, dient deze uitsluiting betreurd te worden. De voorschriften uit de wet marktpraktijken blijven evenwel van toepassing [56]. Indien de kredietpromotie zich in het bijzonder richt tot consumenten met financiële moeilijkheden moet het al dan niet oneerlijk of misleidend karakter ervan beoordeeld worden rekening houdend met de invloed op een gemiddelde, zich in financiële moeilijkheden bevindende consument.

      Afdeling 2. Precontractuele informatie­verplichtingen

      30.Wat de eigenlijke precontractuele informatieverplichtingen betreft, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen kredietopeningen die volledig onder de wet vallen enerzijds (art. 11 WCK) en deze waarop de wettelijke bepalingen slechts gedeeltelijk doorgang vinden anderzijds (art. 11bis WCK). Beiden worden hieronder kort besproken.

      § 1. Kredietopeningen die onder het volledige toepassingsgebied van de WCK vallen
      A. Informatie-inwinningsverplichting

      31.De plicht voor de kredietgever, respectievelijk kredietbemiddelaar [57], vervat in artikel 10 WCK om de kredietnemer alsook de eventuele steller van persoonlijke zekerheden [58] de juiste en volledige informatie te vragen noodzakelijk om zijn financiële toestand én terugbetalingsmogelijkheden te beoordelen blijft ongewijzigd van toepassing op kredietopeningen die onder het volledige toepassingsgebied van de WCK vallen (bv. kredietopeningen die voor onbepaalde duur worden aangegaan).

      De kredietnemer dient op de gestelde vragen juist en volledig te antwoorden wat eveneens impliceert dat hij soms inlichtingen dient te verstrekken die verder reiken dan de vraag van de kredietgever [59]. Voorgaande precisering roept, onverminderd de vereiste inzake goede trouw bij het juist en volledig beantwoorden van de door de kredietgever of kredietbemiddelaar gestelde vragen, evenwel geen actieve informatieverplichting voor de consument inzake zijn financiële positie in het leven [60].

      B. Informatieverstrekking via Europees standaardinformatieformulier

      32.Overeenkomstig artikel 11 WCK dient de kredietgever (en/of kredietbemiddelaar) de consument, ter gelegener tijd voordat deze door een kredietovereenkomst en/of een aanbod wordt gebonden, op papier of op een andere duurzame drager informatie te verstrekken die hem toelaat verschillende aanbiedingen te vergelijken om een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het al dan niet sluiten van de kredietovereenkomst.

      33.Vooreerst rijst de vraag of het vereiste om te gelegener tijd voordat de consument gebonden is de informatie te verstrekken impliceert dat de kredietsluiting in twee onderscheiden (lees niet aansluitende) fasen dient te geschieden; nl. een precontractuele en contractuele fase [61]. De invulling van deze bepaling als zou deze een zgn. afkoelingsperiode tussen het verstrekken van de precontractuele informatie en het sluiten van het krediet inhouden, brengt belangrijke implicaties met zich mee voor een aantal sectoren waar het vandaag courant is dat de consument de financieringsovereenkomst gelijktijdig met de onderliggende overeenkomst aangaat (bv. warenhuis of garagist). Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de financiële sector uiterst kritisch was ten aanzien van deze richtlijnbepaling [62].

      Hoewel een bijkomende (consumenten beschikken immers eveneens over een herroepingsrecht - infra, Hoofdstuk VII -) afkoelingsperiode voor bepaalde categorieën van consumenten ongetwijfeld een nuttig middel ter vermijding van overmatige schuldenlast zou betekenen, zijn wij van oordeel dat de (Europese) wetgever geen dergelijke 'radicale' invulling van het begrip 'ter gelegener tijd' viseerde, of minstens geen veralgemeende draagwijdte aan zo'n invulling toekende. De belemmering van het handelsverkeer die hieruit zou voortvloeien lijkt niet in proportie met de baten van dergelijk 'twee fasen-stelsel'. Een consument die zich bijvoorbeeld op zaterdag op krediet een plasma-tv wenst aan te schaffen, zou in dergelijke hypothese immers verplicht zijn maandag terug te keren naar het warenhuis zodoende te voldoen aan de hierboven geschetste invulling van het begrip 'ter gelegener tijd'. In ieder geval zal de rechter bij de beantwoording van de vraag of de kredietgever/kredietbemiddelaar tegemoet is gekomen aan zijn precontractuele informatieverplichtingen moeten nagaan of de kredietnemer in het concrete geval een geïnformeerd besluit heeft kunnen nemen over het al dan niet aangaan van de kredietopening. Onder meer feitelijke vermoedens kunnen hier een rol spelen (art. 1349 BW).

      34.De precontractuele informatie moet op papier of een andere duurzame drager worden verstrekt via het Europese standaardinformatieformulier. Het model van dit formulier vindt men in bijlage bij de wet. De kredietgever mag de plaats van de rubrieken, vermeld op het formulier, overigens niet wijzigen, hetgeen logisch is aangezien een verplaatsing van de informatie de vergelijkbaarheid zou bemoeilijken. Indien echter blijkt dat bepaalde elementen niet van toepassing zijn op het aangeboden krediet, dan kunnen ze worden weggelaten.

      Indien een kredietgever naast de in wet vermelde informatie, die in het standaardinformatieformulier moet worden opgenomen, bijkomende informatie wenst te verstreken, dan moet deze aanvullende informatie in een afzonderlijk, aan het standaardinformatieformulier gehecht document worden opgenomen. Aangenomen kan worden dat een teleologische interpretatie (het verhinderen dat dergelijke aanvullende informatie de consument zou afleiden van die informatie die door de wetgever als essentieel wordt beschouwd - dit zijn de 19 verplichte vermeldingen), hier met zich meebrengt dat dergelijke informatie achter en dus niet voor het standaardinformatieformulier dient te worden aangehecht.

      35.De vormelijke en inhoudelijke standaardisatie van de precontractuele informatie die uit het gebruik van het standaardinformatieformulier resulteert [63] zou de onderlinge competitie tussen kredietgevers moeten bevorderen. De toegenomen competitie zou dan op haar beurt de kost van het krediet reduceren. De 'Belgische ervaring' (meer in het bijzonder de prospectusplicht uit de WCK) leert dat het in werkelijkheid allicht niet zo'n vaart zal lopen. De literatuur stelde eerder al de 'economische realiteitszin' van dergelijke maatregelen terecht in vraag [64].

      Het valt overigens op dat de Europese wetgever nauwelijks aandacht besteedde aan de bevattelijkheid van de op het formulier voorkomende informatie voor de gemiddelde consument. Dit kan worden aangemerkt als een gemiste kans [65]. Het gevaar is inderdaad reëel dat de capaciteit én bereidwilligheid van de consument om dergelijke informatie op te nemen opnieuw wordt overschat (zie evenwel nr. 38. inzake de toelichtingsverplichting).

      36.De kredietgever moet bij de informatieverstrekking rekening houden met de door de consument kenbaar gemaakte voorkeuren. Gelet op het door de wet geïntroduceerde vermoeden ten gunste van de kredietgever, nl. dat deze geacht wordt zijn informatieverplichtingen te hebben nageleefd indien een standaardinformatieformulier overhandigd wordt, lijkt het voor de consument echter een moeilijke oefening aan te tonen - dit betreft een negatief bewijs - dat geen rekening werd gehouden met de door hem uitgedrukte voorkeuren. Op verzoek van de consument dient de kredietgever tevens een kosteloos exemplaar van de ontwerpovereenkomst te verstrekken, tenzij hij ten tijde van het informatieverzoek niet voornemens is een kredietovereenkomst aan te gaan met de consument in kwestie (art. 11, § 5, WCK). De kandidaat-kredietnemer wordt over het bestaan van dit recht geïnformeerd in het standaardinformatieformulier (art. 11, § 1, 17°, WCK).

      37.Wordt de kredietopening gesloten (1) via een middel van communicatie op afstand [66] en dit (2) op verzoek van de consument, dan kan de standaardinformatie bij toepassing van de nieuwe wet ook onmiddellijk na het sluiten van de overeenkomst worden overgemaakt indien het onmogelijk blijkt de informatie voorafgaandelijk (“ter gelegener tijd voordat de consument door een kredietaanbod of overeenkomst wordt gebonden”) over te maken. Beide toepassingsvoorwaarden dienen hiertoe cumulatief te zijn vervuld. Men kan bijvoorbeeld denken aan de hypothese van kredietopeningen via sms of telefoon [67] gesloten op verzoek van de consument (hetgeen veronderstelt dat het gaat om een kredietopening waarvoor art. 14 WCK, dat een ondertekening van de overeenkomst door alle partijen vereist, niet geldt; infra, nr. 56). Daar het aannemelijk is dat kwetsbare consumenten precies voornoemde laagdrempelige communicatiemiddelen verkiezen (bv. impulsieve kredietopnames per sms om zich de mogelijke vernedering van kredietweigering bij een face-to-face-ontmoeting te besparen) dient dergelijk light-regime - onverminderd eerder scepticisme omtrent disclosure als primordiaal middel van consumentenbescherming - betreurd te worden.

      Uitkijken is het hier tevens naar de invulling van het 'bewijsrechtelijke luik', waarbij de invoering van een wettelijk vermoeden de kandidaat-kredietnemer bijkomende waarborgen zou kunnen bieden. De consument zal immers zelden in staat zijn aan te tonen dat deze informatie telefonisch niet werd verschaft. Een wettelijk vermoeden zou erin kunnen bestaan dat de kredietgever wordt geacht deze informatie niet te hebben verstrekt behoudens een door hem zelf te leveren tegenbewijs. Ook het bewijs inzake de onmogelijkheid van het voorafgaandelijke verstrekking dient o.i. bij de kredietgever te liggen.

      C. Verplichting passende toelichting te verstrekken

      38.Naast de plicht tot het informeren, is de kredietgever tevens gehouden passende toelichting te verstrekken aan de consument, en dit om hem toe te laten te oordelen of de kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt (art. 11, § 4, WCK). De wetgever verduidelijkt dat dergelijke toelichting de voornaamste kenmerken van de voorgestelde kredietovereenkomsten alsook de gevolgen van (het niet nakomen van) de daarin opgenomen verbintenissen dient te omvatten.

      Ons inziens lijkt er weinig twijfel mogelijk over het feit dat minstens de relatieve kostprijs van de kredietopening, mogelijk ook de aan deze kredietvorm verbonden risico's, essentiële kenmerken uitmaken in de zin van de wet en voorwerp zijn van de toelichtingsverplichting. Een bijkomend argument hiertoe is dat artikel 11, § 4, WCK preciseert dat ook de standaardinformatie dient te worden toegelicht (dus ook 'het jaarlijks kostenpercentage' - zie art. 11, § 1, 7° WCK, “kosten voor het gebruik van het betaalmiddel voor zowel betalingen als kredietopnemingen” - zie art. 11, § 1, 9° WCK en de “waarschuwing betreffende de gevolgen van wanprestatie” - zie art. 11, § 1, 13° WCK).

      De invulling van de toelichtingsverplichting wordt in belangrijke mate beïnvloed door de financiële geletterdheid van de kandidaat-kredietnemer. Wij sluiten ons aan bij de door Terryn en Vannerom naar voren geschoven interpretatie dat het voorschrift tot het verstrekken van passende toelichting voor de kredietgever, respectievelijk kredietbemiddelaar de plicht tot het verstrekken van geïndividualiseerde informatie in het leven roept indien blijkt dat de kredietnemer niet over de financiële capaciteit beschikt om op basis van de in het standaardinformatieformulier opgenomen informatie een weloverwogen besluit te nemen i.v.m. het al dan niet aangaan van de kredietovereenkomst [68]. Het komt aldus aan de kredietgever toe de impact van de voorgestelde overeenkomst op de (financiële) situatie van de consument te verduidelijken in een voor deze laatste begrijpelijke taal.

      Als de kredietnemer bovendien financiering wenst voor de aankoop van één welomschreven goed of dienst, kan worden aangenomen dat de kredietverlener bij de toelichting dient te vermelden dat de verkoop of lening op afbetaling - indien eveneens aangeboden - beter aan zijn behoeften beantwoordt en dit onverminderd de in artikel 15 WCK vervatte verplichtingen. De informatieverplichtingen ex artikel 11 WCK, mits correcte naleving, kunnen aldus bijdragen tot het afremmen van het ongebreideld verpakken van leningen en/of verkopen op afbetalingen als kredietopening.

      39.Voor kredietopeningen die worden aangeboden buiten de onderneming van de kredietgever, alsook op afstand (bv. per sms of telefoon) kan er helemaal geen twijfel bestaan over de plicht voor de kredietbemiddelaar om te vermelden dat de verkoop of lening op afbetaling mogelijk meer aangewezen zijn dan een kredietopening. In dergelijk geval verplicht artikel 11, § 4, 2de lid, WCK de kredietbemiddelaar immers expliciet passende toelichting te verstrekken omtrent de voor- en nadelen tussen deze kredietsoort en de verkoop of lening op afbetaling. Deze verplichting bestaat echter enkel indien naast de kredietopening ook leningen op afbetaling of verkopen op afbetaling worden aangeboden.

      § 2. Kredietopeningen waarop de WCK slechts gedeeltelijk toepassing vindt
      A. Informatie-inwinningsverplichting

      40.De verplichting tot het inwinnen van informatie omtrent de financiële situatie van de kandidaat-kredietnemer (art. 10 WCK) geldt onverminderd voor geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever of binnen een termijn van drie maanden. Voor geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen de maand moeten worden afgelost geldt deze verplichting echter niet. De uitsluiting die voornamelijk kredietfaciliteiten voorheen onderworpen aan de wet van 14 mei 2001 viseert, incorporeert het status quo voor dergelijke kredieten. In geldnood verkerende consumenten zouden op die manier aldus meerdere zichtrekeningen met daaraan verbonden kredietfaciliteiten (terugbetaalbaar binnen de maand) kunnen openen zodoende hun financiële moeilijkheden onder de radar te houden.

      Naast de wet marktpraktijken [69] blijft ook het gemeen recht hier echter een belangrijke rol spelen. Ondermeer de aanzienlijke deskundigheid van de kredietverlener alsook het vertrouwen van de kandidaat-kredietnemer in deze eerste verklaren in bepaalde gevallen een legitieme onwetendheid die aanleiding is voor bijkomende precontractuele verplichtingen inzake informatie en advies. Van een spontane informatie- en adviesverplichting, die noodzakelijk ook een informatie-inwinningsverplichting met zich meebrengt, zou volgens een meerderheidsopvatting in de rechtsleer sprake zijn indien de relatie tussen partijen kan worden gekwalificeerd als een vertrouwensrelatie. In dit geval mag een partij er immers op rekenen dat haar door de wederpartij volledige informatie zal worden verstrekt. Cornelis en Peeters erkennen onder meer het bestaan van een vertrouwensrelatie wanneer de informatieplichtige over een merkelijk grotere deskundigheid dan zijn medecontractant beschikt. Dit zal niet zelden het geval zijn in de verhouding tussen een kredietverlener en een kredietnemer. Bij het bestaan van een vertrouwensrelatie dient de kredietverlener de kandidaat-kredietnemer op basis van het gemeen recht dan ook spontaan te informeren over alle bestanddelen waaraan de leek inzake krediet een wezenlijke betekenis hecht, met inbegrip van een waarschuwing dat hij mogelijk moeilijkheden zal ondervinden bij de terugbetaling van het krediet, dit gelet op zijn financiële situatie [70].

      B. Verplichting informatie te verstrekken

      41.De precontractuele informatieverplichtingen voor kredietovereenkomsten waarop de wet slechts gedeeltelijk toepassing vindt, worden beheerst door artikel 11bis WCK dat als lex specialis [71] op volgende kredietopeningen (partieel) van toepassing is:

        • geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever of binnen een termijn van drie maanden;
        • geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen een maand moeten worden afgelost; en
        • overschrijdingen.

        Artikel 11bis WCK introduceert voor geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever of binnen een termijn van drie maanden een light-regime waar het 'slechts' 12 verplicht in het standaardinformatieformulier [72] op te nemen vermeldingen vereist (in tegenstelling tot de 19 verplichte vermeldingen uit art. 11 WCK). De informatie dient in principe te gelegener tijd voordat de consument gebonden is verstrekt te worden op papier of op een andere duurzame drager. Evenwel kan de standaardinformatie bij kredietovereenkomsten gesloten via een middel van communicatie op afstand ook na sluiting van de overeenkomst worden overgemaakt indien voldaan is aan een aantal voorwaarden (zie supra, nr. 37) [73]. Een dusdanige 'postcontractuele verstrekking van precontractuele informatie' wordt ingevolge artikel 11bis, § 3, WCK evenwel uitgesloten voor geoorloofde debetstanden op een rekening gesloten via spraaktelefonie waarbij de fondsen - op verzoek van de consument - onmiddellijk beschikbaar worden gesteld [74]. De precontractuele informatie dient hier wel degelijk voorafgaandelijk te worden verstrekt.

        Voor geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar binnen de maand geldt de informatieplicht enkel zoals bepaald in artikel 11bis, § 3, WCK dat stelt: “In afwijking van artikel 11, § 2, bij communicatie via spraaktelefonie, als bedoeld in artikel 51 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming en indien de consument verzoekt de geoorloofde debetstand op de rekening met onmiddellijke ingang beschikbaar te stellen, omvat de beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de financiële dienst, bedoeld in artikel 51, 2de lid, b), van die wet ten minste de informatie bedoeld in, § 1, 2de lid, 3°, 5°, 6° en 8°.” Voor overschrijdingen moet enkel informatie over de debetrentevoet verstrekt worden.

        § 3. Informatieverplichtingen voor de kredietbemiddelaar in nevenactiviteit

        42.Artikel 11ter WCK impliceert een belangrijke uitholling van de informatieverplichtingen vervat in de artikelen 11, 11bis en 15, 1ste lid, WCK. Leveranciers van goederen of aanbieders van diensten die “bij wijze van neven­activiteit als kredietbemiddelaar optreden” worden immers vrijgesteld van de hierboven opgesomde informatieverplichtingen, tenzij deze kredietbemiddelaar tegelijkertijd een betaalinstrument aanbiedt dat aangewend kan worden buiten zijn onderneming of een kredietovereenkomst aanbiedt die geheel of gedeeltelijk bestemd is voor de aankoop van goederen of diensten die niet door hem worden aangeboden. Het begrip 'nevenactiviteit' wordt door de richtlijn, noch door de wet gedefinieerd. Overweging 24 bij de richtlijn volstaat terzake met een voorbeeld. De wet bepaalt enkel dat er geen sprake kan zijn van kredietbemiddeling in neven­activiteit indien de verkoper/dienstverlener krediet ter beschikking stelt dat aangewend kan worden voor de aankoop van goederen of diensten in een andere onderneming en evenmin indien de verkoper/dienstverlener betaalinstrumenten ter beschikking stelt die ook buiten zijn onderneming kunnen worden gebruikt.

        Grootwarenhuizen, alsook postorderbedrijven die systematisch binnen hun onderneming kredietproducten promoten en de betrokken consumenten welbepaalde financieringsmaatschappijen of kredietgevers opleggen, komen alleszins niet in aanmerking voor kwalificatie als kredietbemiddelaar bij wijze van nevenactiviteit [75]. Wij zijn van oordeel dat naast bovenstaand kwantitatief criterium, ook een meer kwalitatief criterium kan worden gehanteerd waardoor leveranciers van goederen of aanbieders van diensten slechts in aanmerking zouden komen voor de kwalificatie van kredietbemiddeling bij wijze van nevenactiviteit indien de kredietbemiddeling proportioneel slechts een geringe invloed heeft op de verkoopactiviteiten van de handelaar in kwestie. Beide criteria zijn evenwel onlosmakelijk met elkaar verweven. Indien de verkoop van bepaalde goederen of diensten meer dan sporadisch gepaard gaat met het verstrekken van krediet kan er van dergelijke geringe invloed geen sprake zijn.

        43.Hoewel artikel 11ter WCK geen afbreuk doet aan de verplichtingen van de kredietgever om ervoor te zorgen dat de consument bovengenoemde informatie daadwerkelijk ontvangt, valt moeilijk in te zien hoe dit steeds in de praktijk zal kunnen worden ingevuld. Indien bijvoorbeeld een elektronicaketen bij wijze van nevenactiviteit als kredietbemiddelaar optreedt (bv. om de verkoop van plasma-tv's te bevorderen), zal zij - tenminste indien de aangeboden financiering enkel 'intern' kan worden aangewend door de consument - niet gehouden zijn de regels vervat in de artikelen 11, 11bis en 15, 1ste lid, WCK na te leven. De verantwoordelijkheid voor de informatieverstrekking én passende toelichting - ter gelegener tijd (zie supra, nr. 33) voordat door de consument door een kredietovereenkomst of aanbod gebonden is - komt aldus bij de, naar alle waarschijnlijkheid (fysiek) niet aanwezige kredietgever te liggen. In een dergelijke situatie dreigt de invulling van 'passende toelichting' gereduceerd te worden tot een schriftelijke neerslag die onmogelijk rekening kan houden met de door de consument geuite voorkeuren, zoals nochtans expliciet voorgeschreven in zowel artikel 11, § 1 als artikel 11bis, § 2, WCK. De parlementaire stukken volstaan met de vermelding dat bovenstaande praktijk van indeplaatsstelling vooral “maar niet uitsluitend”geschiedt in het raam van autofinanciering en dat het “zeer twijfelachtig is of de verstrekking van adequate professionele precontractuele informatie op dit niveau kan geschieden” [76]. Bekommernissen omtrent het vermogen van de distributiesector tot het verstrekken van informatie en advies wogen in deze schijnbaar door op de bescherming van de consument [77].

        § 4. Verhouding tussen de toelichtings­verplichting en de raadgevings- en onthoudingsverplichting uit artikel 15 WCK

        44.Belangrijk is op te merken dat de plicht tot het verstrekken van 'passende toelichting' de kredietgever niet ontslaat van de regels vervat in het vernieuwde artikel 15 WCK dat zowel de verplichting uit het oude artikel 11, 2° (dat de kredietgever/kredietbemiddelaar gebiedt voor de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarvoor zij gewoonlijk bemiddelen, het krediet te zoeken dat qua soort en bedrag het best is aangepast, rekening houdend met de financiële toestand van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst en het doel van het krediet) en het oorspronkelijke artikel 15 WCK in zich verenigt.

        De precontractuele verplichtingen uit de artikelen 11 en 11bis WCK enerzijds en die uit (het vernieuwde) artikel 15 WCK functioneren aldus als cumulatieve, elkaar versterkende beschermingslagen voor de consument [78]. Hieronder wordt het vernieuwde artikel 15 WCK onderzocht.

        Hoofdstuk IV. Het (ver)nieuw(d)e artikel 15 WCK

        45.Zoals hierboven aangegeven werd artikel 15 WCK aangevuld met de verplichting eerder vervat in artikel 11, 2°, WCK. De vernieuwde scharnierbepaling leest voortaan als volgt:

        “De kredietgever en de kredietbemiddelaar zijn verplicht om voor de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarvoor zij gewoonlijk bemiddelen, het krediet te zoeken dat qua soort en bedrag het best is aangepast, rekening houdend met de financiële toestand van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst en met het doel van het krediet.

        De kredietgever mag slechts een kredietovereenkomst sluiten wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer [79] op basis van de raadpleging geregeld door artikel 9 van de wet van 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren en op basis van de informatie bedoeld in artikel 10, redelijkerwijze moet aannemen dat de consument in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, na te komen.”

        Afdeling 1. Zoektocht naar het best aangepaste krediet

        46.Artikel 15, 1ste lid, WCK incorporeert het tweede luik van de micro-economische analyse van de financiële toestand van de kandidaat-kredietnemer [80]. Gelet op de omvangrijke bestaande literatuur ter zake wordt slechts summier stilgestaan bij deze bepaling [81]. Daar het doel van de kredietopening niet altijd even duidelijk is (en bv. kan variëren van het ondervangen van tijdelijke liquiditeitsbehoeften tot de financiering van een welbepaalde aankopen (kredietkaart als transactiefaciliterend instrument)) zal de kredietgever een verhoogde zorgvuldigheid aan de dag moeten leggen voor de gepastheidsbeoordeling van deze kredietvorm [82]. Hoewel de (Europese) wetgever de vermelding van het doel voor kredietopeningen in de kredietovereenkomst niet verplicht, lijkt het niettemin raadzaam de bestemming van het krediet in de overeenkomst op te nemen en dit op een zo gedetailleerd mogelijke wijze [83]. De tijdshorizon van de kredietopening speelt eveneens een belangrijke rol in de beoordeling van de 'gepastheid'.

        47.De relatieve kost van de kredietvorm is een cruciale factor in de beoordeling van de aangepastheid van het krediet [84], temeer indien de kredietgever op de hoogte is (of althans zou moeten zijn) van financiële moeilijkheden in hoofde van de kandidaat-kredietnemer [85]. Hoewel omwille van voornoemde relatieve duurte, kredietopeningen veelal niet gepast zijn voor hergroepering van lopende kredietovereenkomsten [86], mag men deze kredietvorm geenszins a priori uitsluiten. Er zijn immers situaties denkbaar waarbij het flexibele karakter van deze kredietvorm zou kunnen doorwegen op de kostprijs van het krediet (bv. in geval van erg onregelmatige inkomstenstroom, een erg variërend uitga­venpatroon in hoofde van de consument, e.d.m.). De kredietgever dient hier vanzelfsprekend de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen en zal desgevraagd in staat moeten zijn het bewijs te leveren op welke manier het nieuwe krediet beter beantwoordt aan de bestaande financiële situatie van de kredietnemer [87]. Dergelijke omkering van bewijslast is immers vaste rechtspraak bij hergroeperingen waar de financiële last voor de consument nauwelijks wordt verlicht [88].

        Afdeling 2. Onthoudingsverplichting indien consument niet in staat zal zijn het krediet terug te betalen

        48.Ook in de vernieuwde WCK blijft de uiteindelijke beslissingsverantwoordelijkheid voor het sluiten van een kredietovereenkomst bij de professionele kredietverstrekker te liggen [89]. Een onthoudingsplicht dringt zich op wanneer de kredietgever of kredietbemiddelaar [90] van oordeel is dat de consument niet in staat zal zijn het krediet terug te betalen [91]. Dergelijke onthoudingsplicht speelt niet louter bij de originele toekenning van het krediet, maar evenzeer bij iedere verhoging van het kredietbedrag (verhogingen die immers gelijk worden gesteld met het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst) alsook bij iedere wijziging - in onderling akkoord - van de kredietovereenkomst [92]. Hoewel de overschrijding in bepaalde gevallen als een 'verhoging van het kredietbedrag' kan worden gekwalificeerd, is artikel 15 WCK niet van toepassing op deze kredietvorm [93]. Voor overschrijdingen bestaat er immers een bijzondere regeling (zie infra, nr. 71).

        49.Waar er bij de 'klassieke kredietvormen' zoals de lening of verkoop op afbetaling weinig verwarring kan bestaan over de interpretatie van artikel 15, 2de lid, WCK ligt de precieze invulling van deze bepaling bij kredietopeningen minder voor de hand. Bij het aangaan van de kredietopening is het immers onduidelijk of en in welke mate, de kredietnemer gebruik zal maken van de hem ter beschikking gestelde fondsen.

        Voor de beoordeling van de terugbetalingscapaciteiten dient de kredietgever o.i. uit te gaan van een maximale opname door de consument en dit doorheen de volledige duurtijd van de overeenkomst [94]. Men kan de vraag opwerpen of een teleologische interpretatie van de verplichting zich van het verstrekken van krediet te onthouden indien de consument niet in staat lijkt zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst na te komen niet tevens impliceert dat de kredietgever een bijkomende inschatting moet maken over de capaciteit van de consument om om te gaan met de bijzondere aan deze kredietvorm verbonden risico's (bv. de flexibiliteit, de lage visibiliteit van (de aan) het krediet (verbonden kosten), enz.). Een dergelijke inschatting werd bijvoorbeeld ook door MiFiD geïntroduceerd, waar de gereglementeerde onderneming de beleggingservaring en de beleggingsdoelstellingen van de niet-professionele belegger moet beoordelen [95]. Een zorgvuldig kredietgever zou in die zin van oordeel kunnen zijn dat het in bepaalde gevallen veiliger is de consument een 'klassiek krediet', met vaste terugbetalingsmodaliteiten, vooraf begrootbare kosten,… aan te bieden of (striktere dan wettelijk vereiste) contractuele nulstelling te voorzien indien hij van oordeel is dat de kandidaat-kredietnemer niet in staat zal zijn de zorgvuldigheid en discipline aan de dag te leggen die deze specifieke kredietvorm vereist (zie in dit licht tevens nr. 38 inzake de toelichtingsverplichting van de kredietgever).

        Dergelijke interpretatie ligt overigens in lijn met de geest van artikel 15, 1ste lid, WCK dat zowel de kredietgever als de kredietbemiddelaar verplicht tot het zoeken van de kredietovereenkomst die qua soort en bedrag het best aangepast is, rekening houdend met (1) de financiële situatie van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst alsook met (2) het doel van het krediet [96]. Indien de kredietgever geen gepast krediet kan aanbieden dient hij zich te onthouden van elke contractsluiting.

        50.Hoewel sommige commentatoren van oordeel zijn dat het handhaven van artikel 15, 2de lid, WCK zich op gespannen voet verhoudt met de richtlijn [97], dient het behoud van deze - in de sector vandaag goed ingeburgerde - scharnierbepaling te worden goedgekeurd. De bepaling lijkt o.i. trouwens niet onder het geharmoniseerde gebied te ressorteren. Zo bepaalt artikel 8 van de richtlijn enkel dat de beoordeling van de kredietwaardigheid aan de kredietgever toekomt, een bepaling die de lidstaten aanzienlijke bewegingsruimte laat en verduidelijkt overweging nr. 30 bij de richtlijn dat de lidstaten de vrijheid behouden om verbintenisrechterlijke voorschriften m.b.t. de geldigheid van overeenkomsten te handhaven of in te voeren.

        In Nederland bestaat een gelijkaardige onthoudingsverplichting. Artikel 4:34, lid 2 WCK verbiedt het aangaan van kredietovereenkomsten indien dit met het oog op overkreditering van de consument onverantwoord is. Tenslotte zou men kunnen argumenteren dat artikel 15, lid 2 WCK een - door de richtlijn toegestane - bijzondere bijstandsverplichting betreft waar deze zich de facto uitsluitend richt op een specifieke categorie van kredietnemers, nl. diegenen die in overmatige schuldenlast (dreigen te) verkeren.

        51.Het lot van de voorheen in artikel 11, 2de lid, WCK vervatte regel is echter meer omstreden. De richtlijn bepaalt immers enkel dat er passende toelichting dient te worden verstrekt die de consument in staat stelt om te oordelen of de kredietovereenkomst al dan niet aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, alsook dat de wijze waarop en de mate waarin dergelijke bijstand wordt verleend door de lidstaten kan worden aangepast aan de omstandigheden/persoon aan wie het krediet wordt aangeboden alsook het soort krediet dat wordt verstrekt [98]. De Belgische omzetting van deze bepaling, die uitgaat van een veralgemeende verplichting in hoofde van de kredietgever/kredietbemiddelaar tot het zoeken van het best aangepaste krediet lijkt aldus verder te gaan dan de ruimte voor het behoud of introductie van een gevalspecifieke benadering die de Europese wetgever voor ogen had [99], [100].

        De toekomst zal duidelijkheid brengen over de conformiteit van deze bepaling met de richtlijn. Gelet op de - inmiddels in den treure herhaalde - risico's van kredietopeningen voor bepaalde categorieën van consumenten, ware het misschien beter geweest dat de Belgische wetgever opteerde voor een specifieke bijstandsverplichting voor kredietopeningen, bijvoorbeeld inzake de financiële capaciteit van (bepaalde categorieën van) consumenten. Ook inzake hergroepering lijkt - zoals eerder aangehaald - een gevalspecifieke precontractuele bijstandsverplichting op zijn plaats.

        52.Hierboven werd reeds opgemerkt dat voor geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen de maand dienen te worden afgelost, de verplichtingen vervat in artikel 15 WCK niet van toepassing zijn. Dergelijke vrijstelling dient eveneens te worden begrepen in het licht van het principieel verruimde toepassingsgebied van de WCK (zie supra, nrs. 17 e.v.). Onverminderd deze uitsluiting mogen kredietgevers het gemeenrecht hier niet uit het oog verliezen. Het verstrekken van krediet indien een kredietgever op basis van de gegevens waarover hij beschikt (bv. door inzage verloop zichtrekening, niet gereglementeerde registraties zoals het ENR-bestand of verklaringen van de kandidaat-kredietnemer) weet of behoort te weten dat de kandidaat-kredietnemer niet in staat zal zijn de kredietverbintenissen na te komen zal o.i. de aansprakelijkheid van de kredietgever in het gedrang brengen. In de rechtspraak werd immers reeds geoordeeld dat artikel 15 WCK slechts de bekrachtiging vormt van de zorgvuldigheidsnorm vervat de artikelen 1382 e.v. BW (zie supra). Ook buiten de werkingssfeer van artikel 15 WCK kan een kredietgever aldus gehouden zijn af te zien van het verstrekken van krediet indien hij van oordeel is dat de kredietgever niet in staat zal zijn de verbintenissen onder de overeenkomst na te komen [101]. De houding van de kredietgever dient aldus steeds te worden getoetst aan de houding van een normaal, zorgvuldig kredietgever geplaatst in gelijke omstandigheden.

        Hoofdstuk V. Sancties voor miskenning precontractuele informatieverplichtingen

        53.Het inhoudelijk ongewijzigde artikel 92 WCK - de richtlijn voorziet niet in sancties voor miskenning van haar bepalingen - stipuleert dat de consument bij miskenning van de hierboven beschreven precontractuele informatieverplichtingen gedeeltelijk of volledig kan worden ontslaan van nalatigheidsinteresten, alsook dat zijn verplichtingen verminderd kunnen worden tot het ontleende bedrag, dit met behoud van het voordeel van betaling in termijnen en onverminderd ander gemeenrechtelijk verhaal.

        54.Opmerkelijk is dat naast de civielrechtelijke sancties uit artikel 92 WCK, artikel 101 WCK de miskenning van een aantal precontractuele informatieverplichtingen tevens strafrechtelijk sanctioneert. Kredietgevers die wetens en willens [102] niet alle relevante informatie vragen aan de kredietnemer in het licht van de op hen rustende onderzoeksplicht uit artikel 10 WCK (art. 101, § 1, 20°, WCK), die wetens en willens niet het best aangepaste krediet zoeken, niet de meest aangepaste informatie verstrekken (art. 101, § 1, 21°, WCK) of wetens en willens een kredietovereenkomst sluiten waarvan men redelijkerwijze moet aannemen dat de consument niet in staat zal zijn de verplichtingen uit de overeenkomst na te leven [103], riskeren voortaan strafrechtelijke vervolging (art. 101, § 1, 23°, WCK). Het nalaten een standaardinformatieformulier te verstrekken is overigens strafbaar zonder het vereiste van een bijzonder intentioneel element (art. 101, § 1, 21°, WCK). Kredietgevers riskeren een gevangenisstraf van 8 dagen tot een jaar of een geldboete van 26 tot 10.0000 EUR.

        Hoofdstuk VI. (Totstandkoming van) de overeenkomst
        Afdeling 1. Totstandkoming van de overeenkomst tot kredietopening

        55.Het door de WCK georganiseerde formalisme voor de totstandkoming van kredietovereenkomsten, alsook enkele controverses die dit formalisme omringen [104] worden gehandhaafd in het getrouw aan de richtlijn aangepaste artikel 14 WCK [105]. Belangrijk is op te merken dat deze bepaling niet van toepassing is op geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen de maand moeten worden afgelost, noch op overschrijdingen (art. 3, § 2, WCK).

        56.De kredietopening wordt gesloten door ondertekening door alle contracterende partijen van de op papier of een andere duurzame drager opgestelde overeenkomst [106]. Zolang deze ondertekening geen feit is, mag geen betaling worden gedaan door de kredietgever aan de consument, noch door de consument aan de kredietgever (art. 16 WCK) [107]. Men kan veilig aannemen dat de notie 'betaling' uit artikel 16, § 1, WCK - dat eveneens niet van toepassing is op geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen de maand dienen te worden afgelost (art. 3, § 2, WCK) - mag worden geïnterpreteerd als 'terbeschikkingstelling van gelden' in het licht van een kredietopening.

        De consument dient zijn handtekening te laten voorafgaan door de vermelding “Gelezen en goedgekeurd voor ... EUR op krediet” [108]. Het is wel degelijk het kredietplafond dat hier door de kredietnemer moet worden aangegeven. Voornoemd formalisme tracht de consument bewust te maken van de draagwijdte van de door hem aangegane verbintenissen [109]. Ook de datum en locatie van de contractsluiting moeten door de consument worden vermeld. De sanctionering van bovenstaande vermeldingen blijft ongewijzigd (art. 86 WCK). Elke overeenkomstsluitende partij die een onderscheiden belang heeft, dient een exemplaar van de overeenkomst te ontvangen. Artikel 34 WCK verduidelijkt dat ook de borg, respectievelijk steller van een zekerheid, recht heeft op een exemplaar [110].

        Afdeling 2. Inhoud van de overeenkomst
        § 1. Verplichte vermeldingen

        57.Wat de verplicht in de overeenkomst op te nemen vermeldingen betreft, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen geoorloofde debetstanden op een rekening die voor onbepaalde duur worden aangegaan en geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever of binnen een termijn van drie maanden. Alle kredietopeningen (behoudens overschrijdingen) die worden toegestaan voor een onbepaalde duurtijd dienen op duidelijke en beknopte wijze 23 - grosso modo met de precontractuele informatie gelijklopende - verplichte vermeldingen uit artikel 14, § 2, WCK te bevatten. De kredietopeningen terugbetaalbaar binnen de drie maanden alsook op verzoek van de kredietgever genieten een uitzonderlingsregeling [111] of light regime waar 'slechts' 11 verplichte vermeldingen worden vereist (art. 14, § 3, WCK). Artikel 58 WCK, dat voorzag in een aantal kredietopeningspecifieke vermeldingen werd afgeschaft [112].

        Ook de verplichte vermeldingen - in dikke letters, ander lettertype en afzonderlijke leden - van een aantal waarschuwingen aan de consument (o.a. 'onderteken nooit een blanco overeenkomst', 'de verzekering is nooit verplicht', e.d.m.) zoals voorheen voorzien door artikel 14, § 3, WCK overleefden de hervorming niet. De naleving van deze vermeldingen werd in het verleden door de rechtspraak erg strikt geïnterpreteerd [113]; het feit dat de consument geen schade ondervond door de niet-naleving van de vermeldingsplicht, alsook dat het normdoel al dan niet werd bereikt waren daarbij onbelangrijk [114].

        Belangrijk is op te merken dat de verplichte vermeldingen als geldigheidsvoorwaarden voor de totstandkoming van de kredietopening worden beschouwd [115]. Opvallend is dat de sanctie uit artikel 86 WCK, nl. de nietigheid van de overeenkomst of de vermindering van de verplichtingen van de consument tot maximaal het ontleende bedrag (met behoud van het voordeel van de betaling in termijnen) voortaan slechts automatisch toepassing vindt bij schending van een limitatief aantal in het artikel opgesomde vermeldingen [116]. Bij miskenning van de overige verplichte vermeldingen kan de rechter tot een gelijknamige sanctie besluiten [117]. Dat het nalaten van de kredietgever om het soort krediet in de overeenkomst te vermelden niet automatisch tot de in artikel 86 WCK vervatte sanctie leidt, lijkt niet helemaal te stroken met de betrachting van de wetgever te vermijden dat de kredietnemer misleid wordt over de aard van de overeenkomst (zie art. 6, § 1, tweede lid 5°, WCK dat verbiedt in reclame enkel te spreken over 'cashreserve', 'comfortline', of bijvoorbeeld 'mogelijkheid om onder nul te gaan'; en de vermelding 'kredietopening', 'geoorloofde debetstand op een rekening' of 'overschrijding' verplicht maakt). Het komt dus aan de rechter toe om te oordelen of de consument daadwerkelijk misleid werd over het ware karakter van de overeenkomst en er sprake is van schade. Wat de verplichte vermeldingen in overeenkomsten voor een geoorloofde debetstand op een rekening terugbetaalbaar binnen de drie maand of op verzoek van de kredietgever betreft, voorziet artikel 86 WCK merkwaardig genoeg niet in een bijzondere sanctie. De consument wordt hier aldus verplicht zijn heil te zoeken in het gemeenrecht en zal bijgevolg onder meer moeten kunnen aantonen dat de door hem geleden schade het gevolg was van het niet opnemen in de overeenkomst van één van de in artikel 14, § 3, WCK opgesomde vermeldingen [118].

        58.Ten slotte kan worden opgemerkt dat de miskenning van de bepalingen uit artikel 14 WCK voortaan ook strafrechtelijk gesanctioneerd wordt (art. 101, § 1, 22°, WCK). Een bijzonder intentioneel element is hier niet vereist.

        § 2. Verboden bedingen

        59.Inzake verboden bedingen in de kredietovereenkomst beperken wij ons hoofdzakelijk tot het in herinnering brengen van artikel 4 WCK dat elk beding dat strijdig is met de WCK of haar uitvoeringsbepalingen verhindert, tenminste indien hierdoor de rechten van de consument worden ingeperkt of zijn verplichtingen worden verzwaard. Bedingen die de consument bijgevolg in vergelijking met de wettelijke bepalingen aanvullende rechten of gereduceerde verplichtingen opleggen worden aldus niet getroffen door de in artikel 4 WCK vervatte nietigheidssanctie.

        Naast artikel 4 WCK zijn ook de artikelen 28 en volgende van de wet belangrijk. Zij bevatten een lijst van specifiek verboden bedingen. Wat kredietopeningen betreft, is vooral artikel 30 WCK van belang (infra, nr. 66). Tevens dient rekening te worden gehouden met de regelen inzake onrechtmatige bedingen die vervat liggen in de wet marktpraktijken (art. 2, 28° en 73 e.v. WMPC). De bepalingen uit de WMPC en WCK dienen cumulatief te worden toegepast. In geval van tegenstrijdigheid heeft de wet consumentenkrediet als lex specialis voorrang.

        Hoofdstuk VII. Herroepingsrecht

        60.Artikel 18 WCK bevat een herroepingsrecht voor alle kredietopeningen die niet binnen de maand, binnen drie maanden of op verzoek van de kredietgever dienen te worden afgelost [119]. De verzakingstermijn bedraagt 14 dagen (tegenover 7 werkdagen voorheen) en gaat in vanaf (a) de sluiting van de kredietovereenkomst of (b) de ontvangst van de contractuele voorwaarden mits dit na de sluiting van de kredietovereenkomst geschiedt. Voortaan wordt verduidelijkt dat het volstaat dat de consument de herroeping - d.m.v. een ter post aangetekende brief of een andere door de kredietgever aanvaarde drager - heeft verzonden binnen deze termijn [120].

        61.De consument dient zijn beroep op het herroepingsrecht niet te motiveren. Na het versturen van de kennisgeving moet de kredietnemer onmiddellijk de eventueel met de kredietopening gefinancierde en reeds ontvangen goederen terugsturen en de voor de opnemingsperiode verschuldigde rente betalen (art. 18, § 2, 2°, WCK). De kredietgever kan behoudens eventuele kosten voor raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren geen aanspraak maken op enige andere vergoeding. De herroeping van de kredietopening brengt van rechtswege de ontbinding van de 'aangehechte overeenkomsten' (dit zijn nevendiensten, bv. een verzekering) met zich mee (art. 18, § 3, WCK).

        62.Het kan worden betreurd dat de (Europese) wetgever niet voor de introductie van een - aan de contractdocumentatie te hechten - modelformulier voor herroeping opteerde. Dergelijk drempelverlagend document is reeds terug te vinden in de richtlijn inzake timesharing [121] alsook in de ont­werprichtlijn consumentenrechten [122].

        Hoofdstuk VIII. Periodieke informatieverplichtingen kredietgever

        63.Artikel 59 WCK dat vorm geeft aan de periodieke informatieverplichting van de kredietgever werd - overeenkomstig artikel 12 van de richtlijn - herschreven (zie infra, nr. 66 voor de wijziging van de debetrentevoet). De consument dient bij iedere kredietopening die geen overschrijding is [123] (dus zowel bij geoorloofde debetstanden op een rekening aflosbaar binnen de maand, geoorloofde debetstanden die dienen te worden terugbetaald binnen de drie maanden als op verzoek van de kredietgever, als bij kredietopeningen die voor onbepaalde duur worden aangegaan) 'regelmatig' [124] op de hoogte gebracht te worden van de - limitatief - in dit artikel opgesomde informatie. Dit kan via een reke­ningafschrift op papier of via een duurzame drager geschieden. Indien de kredietgever voornoemde verplichting niet nakomt wordt de consument van rechtswege ontslagen van de interesten en de kosten voor de periode waarop de inbreuk betrekking heeft [125]. In de rechtspraak werd eerder geoordeeld dat het bewijs van de vervulling van deze informatieverplichting aan de kredietgever toekomt [126].

        64.De borg, respectievelijk steller van een zekerheid - die overigens eveneens dient te worden geregistreerd in de CKP voor alle overeenkomsten gesloten na 1 januari 2012 - dient naast informatie omtrent elke wijziging aan de kredietovereenkomst tevens te worden geïnformeerd bij een achterstand van twee betalingen of minstens een vijfde van de totaal te betalen som (art. 35 WCK). Voornoemde bepaling is evenwel slechts relevant voor kredietopeningen die voorzien in vaste terugbetalingsmodaliteiten.

        Hoofdstuk IX. (Aanpassing) kosten van de kredietopening

        65.De richtlijn voorziet niet in een inperking van de interestvoet die de kredietgever de consument kan aanrekenen voor het gebruik van een kredietopening. Het stond de Belgische wetgever zodoende vrij om artikel 21 WCK te behouden. Ook in de toekomst komt het aldus de Koning toe het maximale jaarlijks kostenpercentage (JKP) te bepalen [127]. De richtlijn harmoniseerde anderzijds wel de lading die de term JKP dekt [128].

        66.Bij wijze van uitzondering op principiële onmogelijkheid tot eenzijdige wijziging van de kredietvoorwaarden in de loop van de overeenkomst [129], stipuleert artikel 30, § 2, WCK de mogelijkheid voor de kredietgever om de debetrentevoet te wijzigen. De kredietgever dient de consument in beginsel in kennis te stellen van de wijziging voordat deze van kracht wordt; een kennisgeving die kan geschieden op papier of een andere duurzame drager (art. 30, § 3, WCK). Aan de consument mogen geen bijkomende kosten worden aangerekend voor deze kennisgeving [130]. Bij wijze van uitzondering kan de kennisgeving ook periodiek verstrekt worden mits de wijziging van de debetrentevoet het gevolg is van de wijziging van een referentierentevoet én het publiek via passende middelen kennis kan nemen van deze nieuwe referentierentevoet [131].

        De overeenkomst kan ook bepalen dat de kosten verbonden aan diensten bestaande uit het opnemen van contanten via een geldautomaat, wanneer zij niet worden opgenomen in het jaarlijkse kostenpercentage, eenzijdig kunnen worden gewijzigd. In geval van wijziging van deze kosten heeft de consument het recht om de kredietopening kosteloos op te zeggen binnen een termijn van twee maand vanaf de kennisgeving van de wijziging. De bepalingen van artikel 16, § 1, van de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten [132] zijn van toepassing. Deze wijziging kan gedurende de looptijd van de kredietopening slechts eenmaal geschieden en de initieel voorziene kosten kunnen maximaal met 25% worden verhoogd. De Koning kan voor deze kosten een berekeningsmethode en een maximum bepalen (art. 30, § 2, 2de lid, WCK).

        Bij miskenning van bovenstaande bepalingen is de consument van rechtswege ontslagen van de interesten en kosten voor de periode van de inbreuk (art. 91 WCK).

        67.De (eenzijdige) wijziging van de nalatigheidsinterest­voet blijft uitgesloten, onverminderd de mogelijkheid voor kredietgevers de nalatigheidsinterestvoet te formuleren als een percentage (bv. debetrentevoet + X procent) of een verhoging van de (wel voor wijziging vatbare) debetrentevoet [133].

        68.Voor kredietopeningen (zonder hypotheekstelling) die werden aangegaan voor een termijn van meer dan een jaar, heeft de kredietnemer het recht de overeenkomst op te zeggen indien de wijziging van de debetrentevoet meer dan 25% bedraagt ten opzichte van de aanvankelijk of voorheen overeengekomen rentevoet. Deze opzeggingsmogelijkheid geldt slechts binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving en dient te geschieden volgens de modaliteiten inzake opzegging van kredietovereenkomsten aangegaan voor onbepaalde duur bepaald door artikel 33ter WCK (art. 30, § 4, WCK). Daar een meerderheid van de consumenten zich reeds niet bewust is van de toepasselijke debet­rentevoet, kan men veilig veronderstellen dat in de praktijk weinig consumenten deze eenzijdige beëindigingsmogelijkheid zullen aangrijpen.

        Hoofdstuk X. Overschrijdingen

        69.Aangezien de richtlijn louter informatieverplichtingen inzake de overschrijding (voor een definitie: zie supra, nr. 6) introduceert, behield de wetgever de vrijheid om de substantiële aspecten inzake overschrijdingen te regelen, een prerogatief dat eveneens toeliet om deze kredietvorm volledig aan banden te leggen [134].

        Hoewel de Belgische beleidsmakers kredietgevers aanmoedigen ('getolereerde') overschrijdigen te weren, zag men evenwel geen graten in een absolute 'drooglegging' van (limiet)overschrijdingen. Het principiële (wettelijke) verbod op overschrijdingen vervat in artikel 60bis WCK werd immers omgevormd tot een mogelijkheid voor de kredietgever om ongeoorloofde debetstanden, inclusief stilzwijgende overschrijdingen, uitdrukkelijk contractueel te verbieden. In dat geval is artikel 60bis WCK integraal van toepassing. In geval van stilzwijgende aanvaarding (gedogen, tolereren) spelen de regels van artikel 60ter WCK. Beide hypotheses worden hieronder besproken.

        Afdeling 1. Contractueel verboden debetstanden

        70.In geval van een contractueel verboden debetstand komt het aan de kredietgever toe elke kredietopneming te schorsen en de terugbetaling van de ongeoorloofde debetstand te eisen binnen een termijn van maximaal 45 dagen te rekenen vanaf de datum van het ontstaan van de overschrijding. De kredietgever is slechts gerechtigd op de uitdrukkelijke overeengekomen (en volgens de WCK gerechtigde) verwijlinteresten en kosten berekend op het bedrag van de ongeoorloofde debetstand. De consument moet onverwijld op papier of duurzame drager worden ingelicht over het bestaan en het bedrag van de ongeoorloofde debetstand alsook over de hoegrootheid van de eventuele boetes en kosten.

        Ingeval de kredietnemer de ongeoorloofde debetstand niet regulariseert binnen de door de kredietgever bepaalde termijn (die dus niet meer dan 45 dagen mag bedragen), beschikt de kredietgever over de keuze tussen enerzijds de beëindiging van de kredietovereenkomst en anderzijds het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst, bij wijze van schuldvernieuwing, voor een hoger kredietbedrag. Indien de kredietgever voor de beëindiging opteert, dient dit te geschieden met eerbiediging van de bepalingen vervat in artikel 29, 1ste lid, 3°, WCK, dat betrekking heeft op uitdrukkelijk ontbindende bedingen en dat de verplichting inhoudt om de kredietnemer via een aangetekende brief in gebreke te stellen en hem een maand te bieden om de situatie te regulariseren. Indien geopteerd wordt voor een nieuwe overeenkomst, zal de kredietgever rekening moeten houden met de informatie- en raadgevingsverplichtingen die in de wet vervat liggen.

        Afdeling 2. Niet uitdrukkelijk contractueel verboden overschrijdingen

        71.Betreft de debetstand een substantiële overschrijding, nl. een overschrijding die (1) minstens 1.250 EUR bedraagt [135] en (2) langer dan een maand aanhoudt (beide voorwaarden dienen cumulatief te worden vervuld), dient de kredietnemer de consument onverwijld op papier of via een andere duurzame drager op de hoogte te stellen (van de exacte hoegrootheid) van de overschrijding, de debetrentevoet, de eventueel toepasselijke boetes en kosten op het overschreden bedrag (art. 60ter WCK). Niets belet overigens de kredietgever de consument uit eigen initiatief vlugger op de hoogte te brengen van de overschrijding.

        Ingeval de kredietnemer de overschrijding binnen de drie maand na haar ontstaan niet heeft aangezuiverd, beschikt de kredietgever over de keuze tussen (1) enerzijds de beëindiging van de kredietovereenkomst en (2) het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst bij wijze van schuldvernieuwing voor een verhoogd kredietbedrag anderzijds. Indien de kredietgever voor de beëindiging opteert, dient dit eveneens te geschieden met eerbiediging van de bepalingen vervat in artikel 29, 1ste lid, 3°, WCK.

        Bovenstaande regeling kan worden toegejuicht. Ze verhindert immers dat een kredietverlener die nalaat de overeenkomst tijdig te beëindigen, en bijgevolg dus eigenlijk een additioneel krediet verleent, misbruik maakt van het 'wanprestatieargument' om consumenten (al te zware) kosten en verwijlinteresten aan te rekenen. Helaas zal dit probleem blijven bestaan voor de - wellicht niet te verwaarlozen categorie van - (niet uitdrukkelijk contractueel verboden) overschrijdingen die niet als substantieel (

        Hoofdstuk XI. Nulstelling

        72.De door de artikel 22 WCK opgelegde nulstellingstermijnen (verplichting voor de consument om, bij kredietovereenkomsten van onbepaalde duur én kredietovereenkomsten met een looptijd van meer dan vijf jaar, het totale kredietbedrag binnen een welbepaalde termijn terug te betalen) worden in de vernieuwde WCK voor alle kredietopeningen van toepassing (dus niet langer uitsluitend voor kredietovereenkomsten voor onbepaalde duur aangegaan of met een looptijd van meer dan vijf jaar die niet in een periodieke terugbetaling van het kapitaal voorzien) [136]. Hoewel het behoud van dergelijk 'knipperlicht' ter vermijding van overmatige schuldenlast - dat belet dat de consument-kredietnemer bij gebrek aan kapitaalaflossing voor een lange tijd uitsluitend debetinteresten aflost [137] - kan worden toegejuicht, dient de lege feranda opgemerkt te worden dat een inkorting van de periode van vijf jaar wenselijk lijkt. De bepaling van de termijn waarbinnen de nulstelling dient te geschieden komt aan de Koning toe. De nulstellingstermijn valt overigens samen met de maximale termijn waarvoor een persoon zich borg kan stellen ingeval de kredietopening voor onbepaalde duur wordt aangegaan (zie art. 34 WCK als lex specialis van art. 2043quinquies, § 2, BW dat van belang blijft voor geoorloofde debetstanden op rekening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever).

        Hoofdstuk XII. Beëindiging van de kredietopening

        73.De consument heeft het recht de kredietopening te allen tijde vervroegd terug te betalen. Overeenkomstig artikel 23, § 3, WCK kan de kredietgever, in het geval van vervroegde terugbetaling geen aanspraak maken op enige vergoeding van de kredietnemer. Naast het recht de kredietopening vrijwillig terug te betalen, gebiedt de wet in bepaalde gevallen eveneens gedwongen periodieke terugbetaling voor kredietnemers (zie supra over de nulstelling, nr. 72).

        74.Artikel 33ter WCK bepaalt dat de consument te allen tijde de voor onbepaalde duur aangegane kredietovereenkomst met onbepaalde looptijd [138] kosteloos kan beëindigen. De partijen kunnen een opzeggingstermijn overeenkomen, maar deze mag niet langer zijn dan één maand. De kredietgever kan, indien dit recht in de overeenkomst werd gestipuleerd [139], de kredietovereenkomst van onbepaalde duur beëindigen mits het respecteren van een minimale opzeggingstermijn van twee maanden. De opzegging kan geschieden door middel van een aangetekend schrijven of een 'door de kredietgever of consument aanvaarde drager'.

        75.Indien dit door de partijen in de kredietovereenkomst is overeengekomen [140], kan de kredietgever op grond van artikel 33ter, § 2, WCK de kredietopening tijdelijk opschorten op basis van objectieve gronden. De kredietgever dient in dat geval de in het artikel voorgeschreven informatieverplichtingen na te leven. Meer concreet kan de kredietgever bijvoorbeeld de kredietopening tijdelijk opschorten indien hij vreest dat de kredietnemer niet langer in staat zal zijn de verbintenissen onder de kredietopening na te komen. Het spreekt voor zich dat de kredietgever niet lichtzinnig tot deze maatregel mag besluiten. Een andere houding kan zijn aansprakelijkheid immers in het gedrang brengen. Omgekeerd zal het nalaten om de kredietovereenkomst (waarin bovenstaande opschortingsgrond is opgenomen) op te schorten, niettegenstaande het feit dat de kredietgever op de hoogte is of diende te zijn van het feit dat de kredietnemer niet langer in staat is om zijn verbintenissen na te komen o.i. evenzeer negatieve gevolgen kunnen hebben voor de kredietgever, onder meer op grond van de gemeenrechtelijke schadebeperkingsverplichting.

        76.Het recht voor de kredietnemer om de kredietopening op te zeggen ingeval de debetrentevoet met meer dan 25% toeneemt, werd eerder reeds toegelicht (zie supra, nr. 68).

        Conclusie

        77.Is het glas halfvol of halfleeg? De vraag hoe de hierboven geschetste hervormingen te evalueren, hangt in belangrijke mate af van de invalshoek die men er op nahoudt. Een blik op de wet leert alvast dat de door sommigen gevreesde 'gerichte volledige harmonisatie' van het consumentenkrediet géén Copernicaanse omwenteling inzake het op vandaag in België bestaande beschermingsniveau voor kredietnemers teweegbrengt; een tendens die veruitwendigd wordt in het (ver)nieuw(d)e artikel 15 WCK.

        Voor zij die meenden dat de verplichte reparatie van de wet de ideale gelegenheid vormde om de WCK grondig te herzien, leest dergelijk status quo echter als een gemiste kans. Hoewel de wet enkele welkome innovaties met zich meebrengt (bv. de verruimde nulstelling) gaat zij voorbij aan de opportuniteit om een aantal fundamentele kwesties uit te klaren (onder meer inzake de problematiek van hergroepering, problemen van bewijsrechterlijk aard, toepassing in de praktijk van uitdrukkelijk ontbindende bedingen, …).

        Dat de 'nieuwe' WCK bovendien gekenmerkt wordt door (onnodige) complexiteit is betreurenswaardig. Het labyrintische toepassingsgebied inzake kredietopeningen zal, naast mogelijke drijfveer voor reglementaire arbitrage, wellicht voor vele practici een uitdaging vormen. Leesbaarheid voor de consument is een illusie.

        De door de (Europese) wetgever geïntroduceerde disclosure als primaire beschermingstechniek lijkt de rationaliteit van bepaalde categorieën van consumenten al te zeer te overschatten. Omvangrijke informatieverplichtingen kunnen in dit licht zelfs perverse neveneffecten ressorteren waar de kredietgever zich in bepaalde gevallen op de nakoming ervan zal kunnen beroepen om te ontsnappen aan aansprakelijkheid.

        There are no mistakes or failures, only lessons [141]. De slotsom leest dat de recente hervorming onvoldoende is om de financiële consument afdoende te beschermen bij het aangaan van een kredietopening. Het gemeen recht en de wet marktpraktijken lijken voor kredietnemers - paradoxaal genoeg - na deze hervorming alleen maar aan belang te zullen winnen.

        [1] Beide auteurs zijn - respectievelijk als wetenschappelijk medewerker en als hoofddocent - verbonden aan het Instituut voor Financieel Recht van de Universiteit Gent.
        [2] Wet van 13 juni 2010 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 21 juni 2010 (hierna: de wet). De richtlijn voorzag 11 juni 2010 als uiterste omzettingsdatum. Zie art. 27 van de richtlijn, zoals aangepast door de rectificatie van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad.
        [3] De wetgever neemt in dit licht zelf de - overigens weinig aan de verbeelding overlatende - uitdrukkingen 'bijschaven' en 'bijsturen' in de mond. Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 3.
        [4] Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (BS 9 juli 1991), zoals onder meer gewijzigd door de wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (BS 2 mei 2003) (hierna: WCK). Ook de wet van 8 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling (BS 21 juli 1998, err. BS 18 september 1998) en de wet van 10 augustus 2001 op de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (BS 25 september 2001) worden ingevolge de wet van 13 juni 2010 aangepast. De wet van 14 juli 1998 houdende de verplichting om informatie te verstrekken over de debet­rente op de bij de kredietinstellingen of andere rechtspersonen geopende rekeningen (BS 18 september 1998) en de wet van 14 mei 2001 tot regeling van de debetrente op zichtrekeningen (BS 13 juni 2001) worden ingevolge de nieuwe wet afgeschaft.
        [5] Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad. Pb.L. 133/66 e.v., 22 mei 2008 (hierna: de richtlijn). Bij de wetswijziging in 2003 werd niet in de minste mate rekening gehouden met het toenmalige ontwerp van richtlijn. Zie hierover (nationaal): M. De Muynck, “Consumentenkrediet: richtlijn 2008/48/EG en de Belgische uitdaging”, DCCR 2009, afl. 83, 5-38; J. Van Lysebettens, “Richtlijn 2008/48/EEG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG: kredietovereenkomsten voor consumenten of consumentenkredieten versterkt door sommige kredietgevers?”, Bank Fin. 2008, 329; A.L. Evrard, “La proposition de directive relative au crédit à la consommation: vers l'Europe du surendettement?”, DCCR 2006, afl. 72, 83-90; A.L. Evrard, “Directive crédit à la consommation: dernière ligne droite”, DCCR 2008, afl. 80, 117-123; E. Terryn en J. Vannerom, “De implicaties van de nieuwe richtlijn consumentenkrediet voor het Belgisch recht” in R. Blanpain en R. Tas (eds.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 19-49; F. Van Der Herten, “De omzetting in het Belgisch recht van de nieuwe Europese richtlijn inzake consumentenkrediet” in J. Cattaruzza, W. Kupers en I. Peeters, Liber Amicorum Achilles Cuypers, Gent, Larcier, 2009, 275 en (internationaal) G. Raymond, “Premières approches sur la directive n° 2008/48/CE”, La semaine juridique édition générale 2008, n° 48, 1215; P. Rott, “Consumer Credit” in H.-W. Micklitz, N. Reich en P. Rott (eds.), Understanding EU Consumer Law, Antwerpen, Intersentia, 2009 en A. Gourio, “La directive européenne du 23 avril 2008 concernant les contrats de crédit aux consommateurs”, La semaine juridique Entreprises et Affaires 2008, nr. 36.
        [6] Art. 22 van de richtlijn belichaamt het principe van gerichte (totale) harmonisatie: “in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld”. Voornoemd principe is inhoudneutraal en geldt onverminderd indien hierdoor het bestaande beschermingsniveau in een lidstaat wordt gereduceerd. Het impliceert aldus naast een verbod tot het invoeren van minder verregaande bepalingen eveneens een verbod tot invoering of behoud van strengere, meer consument beschermende maatregelen door de lidstaten. De lidstaten kunnen echter wel de kredietovereenkomsten waarop de richtlijn niet van toepassing is, regelen (onder meer door ze alsnog aan de bepalingen van de richtlijn te onderwerpen). Kredietopeningen waarop alleen sommige bepalingen van de richtlijn toepasselijk zijn dienen o.i. evenwel door de lidstaten onaangeroerd te worden gelaten wat betreft de door de richtlijn geharmoniseerde gebieden, ook al werden - deze bepalingen niet van toepassing verklaard op de kredietopeningen in kwestie (zgn. 'harmonisering door omissie'). Anderzijds suggereert de notie 'in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat' duidelijk dat een minutieus onderzoek naar wat de richtlijn al dan niet wenst te harmoniseren zich opdringt. Dergelijke afbakening blijkt niet altijd even evident. De lidstaten behouden ten slotte de vrijheid om bepalingen die niet onder het geharmoniseerde gebied vallen, te handhaven of in te voeren (uiteraard enkel voor zover dit gebeurt in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht).
        [7] Zie Statistieken Centrale voor Krediet aan Particulieren van 2009, 19 (beschikbaar op www.nbb.be/pub ). Er kan worden opgemerkt dat de geoorloofde debetstanden op een rekening, terugbetaalbaar binnen de maand niet geregistreerd hoeven te worden in de CKP. Zie art. 65 wet 13 juni 2010.
        [8] Zo werd in 2006 meer dan 98% van de geregistreerde kredietopeningen aangegaan voor onbepaalde duur. Zie H. De Doncker, Kredieten aan particulieren. Analyse van de in de Centrale voor Kredieten aan Particulieren geregistreerde gegevens, Nationale Bank van België, Working Paper Document n° 78, januari 2006, 8.
        [9] Zie hierover: Cass. 11 december 1970, Arr. Cass. 1971, 369.
        [10] De hierboven weergegeven definitie van kredietopening uit art. 1, 12°, WCK maakt melding van deze band (“onder meer met behulp van een betaal- of legitimatiekaart”). De precontractuele informatieverplichtingen uit de wet betalingsdiensten van 10 december 2009 zullen in dit geval eveneens de rechtsverhouding tussen de consument en kredietverlener beheersen. Zie in dit licht: R. Steennot, “Girale en elektronische betalingen. Nieuwe wettelijke regeling”, NjW 2010, 522 e.v. Omgekeerd kan een betaalkaart die geen eigenlijke debet- of kredietkaart is eveneens aan de omschrijving van 'de terbeschikkingstelling van koopkracht' voldoen. De definitie verduidelijkt dat kredietopnemingen ook op 'andere wijze' dan met een betaal- of legitimatiekaart kunnen geschieden. Zie ook: E. Van den Haute, “Ouvertures de crédit” in E. Terryn, Handboek consumentenkrediet, Brugge, die Keure, 2007, 371.
        [11] Een marktstudie in het Verenigd Koninkrijk toonde bv. aan dat het nalaten door consumenten om hun rekening geregeld na te kijken de op één na belangrijkste reden is voor het overschrijden van hun (krediet)limiet. Zie Office of Fair Trading, Personal current accounts in the UK. An OFT market study 2008, 70. Beschikbaar op www.fsa.com .
        [12] M. Dambre, “Over artikel 16 wet consumentenkrediet: het geruisloos krediet als 'geschenk' voor de consument”, Jaarboek Kredietrecht 2000, 37-41.
        [13] Onderzoek toont bv. aan dat in het Verenigd Koninkrijk meer dan de helft van diegene die aan een betaalkaart van een winkel verbonden krediet aangaan, dit beslist tijdens het gesprek met een medewerker van de desbetreffende winkel. Zie BIS, A Better Deal for Consumers. Review of the Regulation of Credit and Store Cards: Government Response to Consultation, maart 2010, 30.
        [14] Voornoemde Britse studie bracht bv. aan het licht dat meer dan 75% van de consumenten niet op de hoogte was van de debetrente die zij moeten betalen indien hun uitgaven de credittegoeden op hun rekening overstijgen. Zie Office of Fair Trading, Personal current accounts in the UK. An OFT market study, 2008, 4.
        [15] Bij de lening op afbetaling verschaft onder meer de aflossingstabel de kredietnemer een handig instrument ter berekening van de totale kostprijs van het krediet.
        [16] BS 26 april 1995. Art. 10 verplicht de verkopers van financiële diensten om éénmaal per jaar (uiterlijk op het einde van de maand februari), aan de consument een bewijsstuk af te leveren dat per dienst de eenheidsprijs van de verrichting, het aantal uitgevoerde verrichtingen gedurende het afgelopen jaar en het totaal van de jaarlijkse kosten vermeldt.
        [17] De imperfecte rationaliteit van de consument speelt ook hier een aanzienlijke rol. Ondermeer 'hyperbolic discounting', 'overoptimism' en 'cumulative cost neglect' hebben een aanzienlijke impact op de kostenperceptie in hoofde van de kredietnemer. Zie hierover: M. De Muynck, “Credit Cards, Overdraft facilities and European Consumer Protection. A blank cheque for unfairness?”, ERPL 18-6, 1181-1241.
        [18] Een eenvoudig onderzoek kan dit verduidelijken. Een groep consumenten werd gevraagd welke kredietoptie zij verkozen voor de terugbetaling van 1.000 dollar in twaalf maandelijkse betalingen: de eerste optie stelde een JKP van 25% voor; de tweede optie maandelijkse betalingen van 100 dollar. Een aanzienlijk aantal respondenten slaagde niet in het selecteren van de voordeligste kredietoptie. Zie V. Stango and J. Zinman, How a Cognitive Bias Shapes Competition: Evidence from Consumer Credit Markets, September 5, 2006, 9. Beschikbaar op SSRN: http://ssrn.com/abstract=928956 .
        [19] Zie I. Ramsay, “Consumer Credit Society and Consumer Bankruptcy” in J. Niemi-Kiesilainen, I. Ramsay en W.C. Whithford, Consumer Bankruptcy in Global Perspective, Oxford, Hart, 2003, 30 verwijzende naar de volgende Canadese studie: Informetrica, Consumer Bankruptcies: Contributing Key Factors, Ottawa, 1999.
        [20] Zie in dit licht: Rb. Brugge 31 januari 2003, T.Vred. 2003, 224.
        [21] Zie Statistieken Centrale voor Kredieten aan Particulieren van 2009 (beschikbaar op www.nbb.be/pub ). Omgekeerd dient evenwel opgemerkt dat niet alle kredietopeningen geregistreerd worden en de grootte van het krediet geen betrouwbare factor is voor het risico op overmatige schuldenlast. Zie de wet van 10 augustus 2001 op de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (BS 25 september 2001).
        [22] Voor een voorbeeld uit de rechtspraak: Vred. Antwerpen 26 december 2007, NjW 2008, 271; Rb. Antwerpen 16 juni 2004, NjW 2004, 1065.
        [23] De werkingssfeer van de WCK heeft ook belangrijke procesrechterlijke implicaties. De vrederechter put uit art. 591, 21°, Ger.W. immers de bevoegdheid om kennis te nemen van alle geschillen betreffende consumentenkredieten die onder de WCK ressorteren.
        [24] Zie hierover R. Steennot, “Overzicht van de rechtspraak. Consumentenbescherming”, TPR 2009, 408.
        [25] Zie M. De Muynck, “Consumentenkrediet: richtlijn 2008/48/EG en de Belgische uitdaging”, DCCR 2009, afl. 83, 13.
        [26] Zie hierover HvJ 20 januari 2005, nr. 464/01, Gruber / Bay Wa AG. Te raadplegen op www.curia.eu.int .
        [27] De Raad van State merkte terecht op dat dergelijke 'indeplaatsstellingsexceptie' zich mogelijk op gespannen voet verhoudt met het maximale harmonisatiekarakter van de richtlijn daar deze een vernauwing t.a.v. de richtlijndefinitie van kredietgevers impliceert. Hierover geïnterpelleerd antwoordde de Europese Commissie evenwel voorzichtig instemmend mits voldaan aan een aantal voorwaarden. Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 14 e.v.
        [28] Bijzondere voorzichtigheid is geboden bij hypothecaire leningen. Deze laatste worden vandaag frequent veruitwendigd in een kredietopening. De toepassing van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecaire krediet sluit als lex specialis de WCK uit (overeenkomstig art. 1 W.Hyp. zijn alle hypothecaire kredieten bestemd voor het financieren van het verwerven of het behouden van onroerende zakelijke rechten, toegekend aan een natuurlijke persoon, die zijn gewone verblijfplaats in België heeft en die hoofdzakelijk handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten onderworpen aan de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet). Let wel, indien de W.Hyp. geen toepassing vindt, zal de WCK onverminderd spelen. Zie het (ongewijzigde) artikel 3, § 1, 6° en 7°, WCK.
        [29] Alsook de onduidelijkheden die deze uitsluiting in de rechtspraak soms met zich meebracht (bv. kredietopening die initiëel onder de 1.250 EUR-drempel viel maar later, bv. door een 'opgedrongen debetpositie' deze drempel toch overschreed). Zie bv.: R. Steennot, “Overzicht van de rechtspraak. Consumentenbescherming”, TPR, 2009-1, 410; D. Blommaert en F. Nichels, “Kroniek van het consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 590.
        [30] Kredietopeningen voor een bedrag beneden de 200 EUR worden overeenkomstig art. 3, § 2, WCK evenwel slechts aan een beperkt aantal - limitatief opgesomde - artikelen onderworpen. Opmerkelijk is bv. de toepasselijkheid van art. 15 WCK voor deze kredietopeningen daar waar het voornoemde artikel niet van toepassing is op geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen de maand dienen te worden afgelost (zie infra, nr. 21) - en dit onverminderd de omvang van dergelijke kredieten.
        [31] In de marge kan hier reeds worden opgemerkt dat het o.i. aan de rechter toekomt om ambtshalve de (eventueel) toepasselijke bepalingen van de WCK op te werpen, en dit onder meer ingevolge een (recente) uitspraak van het Hof van Justitie. Het Hof oordeelde dat nationale rechters steeds over de mogelijkheid dienen te beschikken om de nationale bepalingen inzake consumentenkrediet die voortvloeien uit de Europese richtlijn consumentenkrediet ambtshalve op te werpen. Zie HvJ 4 oktober 2007, C-429/05, Max Rampion en Marie-Jeanne Godard, http://curia.eu.int . Zie ook verder nr. 24.
        [32] De richtlijn voorzag in art. 2, § 2, f), een termijn van drie maand voor de uitsluiting. De Belgische wetgever maakte hier gebruik van de mogelijkheid om de werkingssfeer van de richtlijn uit te breiden.
        [33] Deze derde voorwaarde (kosten lager dan 50 EUR per jaar) vormt de omzetting van de notie 'onbetekenende kosten' uit art. 2, § 2, f), van de richtlijn. Gelet op de rechtszekerheid kan men deze invulling toejuichen. De Koning kan de drempels aanpassen.
        [34] In het verleden was er wel eens onduidelijkheid over de toepasselijkheid van de WCK op deze accreditiefkaarten. Zie hierover J. Loly, “La carte accréditive: une ouverture de crédit réglementée au sens de la loi sur le crédit à la consommation?” (noot onder Arrondrb. Brussel 5 november 2007), JJP 2009, 264 e.v. (eveneens gepubliceerd in Jaarboek Kredietrecht 2007, p. 14 met noot D. Blommaert).
        [35] Type KBC Visa Pinto, BNP Paribas Fortis Optiline Geldreserve, Dexia Optiline en ING Cash Facility.
        [36] Ook voor kredietopeningen voor een bedrag beneden 200 EUR vinden, zoals reeds werd vermeld (supra, voetnoot 30), een limitatief aantal - in art. 3, § 2, WCK opgesomde bepalingen van de WCK-toepassing.
        [37] De richtlijn voorzag, i.t.t. de wet, in een volledige uitsluiting van deze kredietvorm (zie art. 2, § 2, e), van de richtlijn). De uitsluiting betreft wel degelijk kredietopeningen die terugbetaalbaar zijn binnen de maand, ongeacht de duurtijd waarvoor de kredietovereenkomst is aangegaan. Zo is het mogelijk dat een kredietopening aangegaan voor onbepaalde duurtijd, stipuleert dat de debetstand steeds binnen de maand dient te worden afgelost.
        [38] Zie Voorz. Kh. Antwerpen 30 oktober 2003, Jaarboek Kredietrecht 2003, 15, alwaar de voorzitter van de rechtbank van koophandel, zetelend in kort geding, besliste dat de kredietpromotie in casu misleidende reclame uitmaakte met een beroep op de bepalingen inzake reclame uit de WHPC (vandaag wet marktpraktijken).
        [39] Dit kan onder meer door middelen voor communicatie op afstand, zoals de televisie (bv. reclamespot op de nationale televisie), de post (bv. brieven gericht aan de consument die zich in een ander land bevindt) en het Internet. Zie hierover: R. Steennot, “Grensoverschrijdende consumentenovereenkomsten: welke wet beheerst het contract?” in J. Erauw en P. Taelman (eds.), Nieuw internationaal privaatrecht: meer Europees, meer globaal, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2009, 333 e.v.
        [40] Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
        [41] HvJ 7 december 2010, gevoegde zaken C-585/08 en C-144/09.
        [42] D. Blommaert en F. Nichels, “Artikel 4 Wet Consumentenkrediet” in Artikelsgewijze commentaar Financieel recht, Kluwer, losbl.
        [43] Inzake onrechtmatige bedingen oordeelde het Hof van Justitie dat de daadwerkelijke bescherming van de consument vereist dat de rechter ambtshalve de relevante bepalingen uit de richtlijn dient op te werpen (zelfs al zijn deze slechts het voorwerp van een relatieve nietigheid). Zie HvJ 21 november 2002, C-473/00, Cofidis, JCP 2003, Jur., II, 10082, p. 947, noot G. Paisant.
        [44] De motivering voor de onmiddellijke inwerkingtreding van de bepalingen van de wet van 13 juni 2010, nl. dat zij in principe een verhoogde van de consument verzekeren en de mededinging bevorderen kan evenwel niet overtuigen. Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 64.
        [45] Zie respectievelijk de art. 3, 5-11, 12-13, 14, 16, 18, 20 en 21 wet 13 juni 2010.
        [46] Zie T. Van Dyck, “De hervormde wet op het consumentenkrediet. Kritische analyse van het vernieuwd 'algemeen deel' van de WCK”, RW 2004, 684.
        [47] Zie art. 19 76 wet 13 juni 2010 en infra, nr. 72.
        [48] Voor een bespreking van de regels inzake kredietpromotie onder de nieuwe wet; zie ook M. De Muynck, “Consumentenkrediet. De wet van 13 juni 2010 gewikt en gewogen”, te verschijnen in CABG. Voor een uitgebreide bespreking van de (oude) reclamebepalingen: zie bv. E. Terryn en V. Colaert, “Kredietpromotie” in E. Terryn (ed.), Handboek consumentenkrediet, Brugge, die Keure, 2007, 25; T. Baes, “De reglementering van consumentenkredietpromotie: recente ontwikkelingen” in Actuele problemen van financieel, vennootschaps- en fiscaal recht. Feestbundel 20 jaar Werkgroep financieel recht, Intersentia, 2007, 5 en A. Puttemans, “La publicité pour le crédit” in Actualités du droit du crédit à la consommation, Brussel, 2004, 11 e.v .
        [49] Sommige auteurs zijn - o.i. ten onrechte - van oordeel dat deze verbodsbepalingen zich op gespannen voet met de richtlijn verhouden. Zie bv. T. Baes, “De reglementering van consumentenkredietpromotie: recente ontwikkelingen” in Actuele problemen van financieel, vennootschaps- en fiscaal recht. Feestbundel 20 jaar Werkgroep financieel recht, Intersentia, 2007, 28.
        [50] Zie art. 6, § 1, 1ste en 2de streepje WCK. Publiciteit die bv. het (correcte) feit dat in bepaalde gevallen waarbij de kredietopening op afstand wordt gesloten, de precontractuele informatie na de contractsluiting kan worden bezorgd (zie infra, nr. 37.) in de verf zet als element van gemak of snelheid, zal aan deze bepaling moeten worden getoetst.
        [51] Zie: F. Van Der Herten, “De omzetting in het Belgisch recht van de nieuwe Europese richtlijn inzake consumentenkrediet” in J. Cattaruzza, W. Kupers en I. Peeters, Liber Amicorum Achilles Cuypers, Gent, Larcier, 2009, 291. Zie hierover ook: Kh. Kortrijk 4 september 1982, RW 1982-83, 1399 waar werd geoordeeld dat uit de bijzondere aard van de relatie financiële instelling-consument, ook een bijzondere informatieplicht mag worden afgeleid.
        [52] Vermeldenswaard is dat de voorheen geldende 'onrechtmatigheidsvereiste' (bv. 'onrechtmatig' aansporen tot hergroepering of centralisatie), die in feite niets toevoegde aan het verbod vervat in art. 6 WCK, in de nieuwe wet achterwege werd gelaten.
        [53] Een mailing die melding maakt van “Relatief goedkoop [krediet]” alsook vermeldt “en u kan uw spaargeld rustig laten renderen” terwijl het JKP 9,99% is o.i. zonder meer misleidend. Hoewel men over het al dan niet goedkope karakter kan discussiëren staat het als een paal boven water dat het actueel wel erg onwaarschijnlijk is spaargeld hoger te laten renten dan de kost van voornoemde kredietopening.
        [54] Zie art. 6, § 1, 2de lid, 5°, WCK. Zo zal het dus verboden zijn in reclame enkel te spreken over 'cashreserve', 'comfortline', of bv. 'mogelijkheid om onder nul te gaan'; maar zal steeds melding dienen te worden gemaakt van de respectievelijke begrippen 'kredietopening', 'geoorloofde debetstand op rekening' of 'overschrijding'. Men kan zich echter afvragen of reclame betreffende deze kredietvorm door de introductie van abstracte terminologie zoals bv. 'geoorloofde debetstand op een rekening' voor bijkomende duidelijkheid zorgt voor een consument die geen financieel expert is.
        [55] Deze bepaling was onhoudbaar wegens strijdig met de harmonisatie van de reclamebepalingen door de richtlijn gerealiseerd. Zie hierover M. De Muynck, “Consumentenkrediet: richtlijn 2008/48/EG en de Belgische uitdaging”, DCCR 2009, afl. 83, 20-24. Ook art. 14, § 5, WCK werd opgeheven. Zie evenwel art. 5, § 1, 5°, WCK.
        [56] Zie onder meer art. 5, § 2, wet marktpraktijken dat ondernemingen verplicht de prijzen van homogene diensten schriftelijk, leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig aan te duiden. De aanduiding mag bij de kandidaat-kredietnemer geen twijfel laten bestaan over de prijs van de kredietopening. De consument moet op basis van de verstrekte gegevens kunnen berekenen wat de kredietopening hem per hypothese zal kosten. Zie R. Steennot m.m.v. S. De Jonghe, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Antwerpen-Oxford, Intersentia 2007, 101 en de verwijzingen aldaar.
        [57] Hoewel art. 8 van de richtlijn de kredietbemiddelaar geen dergelijke onderzoeksverplichting oplegt, kan België de bemiddelaar deze bijkomende verplichting introduceren o.g.v. overweging 17 bij de richtlijn. Zie hierover E. Terryn en J. Vannerom, “De implicaties van de nieuwe richtlijn consumentenkrediet voor het Belgisch recht” in R. Blanpain en R. Tas (eds.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 36.
        [58] Op dit punt werd het toepassingsgebied van de wet dus niet verruimd tot andere zekerheden dan persoonlijke zekerheden (vgl. art. 34 e.v. WCK).
        [59] Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 37. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Indien de kredietnemer gevraagd wordt naar het aantal kinderen ten laste, impliceert de plicht tot het juist en volledig antwoorden dat ook melding wordt gemaakt van eventuele, op dat ogenblik nog ongeboren, doch verwachte kinderen.
        [60] Zie bv.: Vred. Kortrijk 31 oktober 2006, Jaarboek Kredietrecht 2006, 23, noot. L. Van Den Steen.
        [61] De Raad van State liet zich overigens kritisch uit over bovenstaande invulling van het tijdstip waarop de informatie dient te worden verstrekt; een formulering die bovendien niet strookt met de franstalige omzetting “en temps utile et avant que le consommateur soit lié”: Adv. RvS 47.240/1 12 bij de wet van 13 juni 2010 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 21 juni 2010.
        [62] Zie hierover: Eurofinas' Comments on the Common Position Adopted by the Council with a View to the Adoption of a Directive on Credit Agreements for Consumers (ref. 9948/07), p. 7. Dit document is te raadplegen op www.eurofinas.org/uploads/documents/positions/2readingEP(finalposition).pdf . Het afschaffen van de precontractuele informatieverplichtingen voor deze overeenkomsten, zoals door Eurofina gesuggereerd werd, is evenwel onverzoenbaar met de hierboven vermelde overwegingen inzake consumentenbescherming.
        [63] Hoewel er in België voorheen reeds sprake was van inhoudelijke standardisatie d.m.v. het prospectus bleek het voor financieel minder onderlegde consumenten in praktijk vaak erg moeilijk om precontractuele documentatie van verschillende kredietgevers met elkaar te vergelijken, gelet op het feit dat de informatie op erg uiteenlopende wijze werd geincorporeerd in de precontractuele documentatie door de diverse kredietgevers.
        [64] Zie bv.: T. Van Dyck, “De hervormde wet op het consumentenkrediet. Kritische analyse van het vernieuwd 'algemeen deel' van de WCK”, RW 2004, 691.
        [65] Zie hierover: M. Westphal, “The EU Financial Services Policy and its Effect on Consumer Law” in Kelly-Louw, Nehf en Rott (eds.), The Future of Consumer Credit Regulation. Creative Approaches to Emerging Problems, Hampshire, Ashgate, 2008, 79. Vermeldenswaard is tevens het 'Mastercard Plain Language application form' dat door Mastercard in Canada werd ingevoerd in samenwerking met het Financial Consumer Agency of Canada. Het doel van dit document is de 'gemiddelde consumenten' beter in staat te stellen de voorwaarden gekoppeld aan de nagestreefde kredietkaart beter te begrijpen d.m.v. een erg helder document dat op zeer bevattelijke wijze een aantal begrippen verduidelijkt. Zie hierover: www.mastercard.com/ca/company/en/press/2008/11_12_FCAC.html .
        [66] De WCK noch de richtlijn definiëren wat onder een 'communicatiemiddel op afstand' dient te worden verstaan. Art. 2, 22°, wet marktpraktijken definieert een communicatiemiddel op afstand als “ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van onderneming en consument, kan worden gebruikt voor de sluiting van de overeenkomst tussen deze partijen”. Men mag aannemen dat deze definitie hier kan worden gehanteerd.
        [67] Zie ook art. 11, § 2, WCK dat een nadere invulling verschaft van de 'belangrijkste kenmerken' die o.g.v. art. 11, § 4, WCK onderworpen zijn aan een toelichtingsverplichting.
        [68] E. Terryn en J. Vannerom, “De implicaties van de nieuwe richtlijn consumentenkrediet voor het Belgisch recht” in R. Blanpain en R. Tas (eds.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 34.
        [69] Zo bepaalt art. 4 van de wet marktpraktijken onder meer dat ten laatste op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst, de onderneming te goeder trouw aan de consument de behoorlijke en nuttige informatie moet geven betreffende de belangrijkste kenmerken van het product en betreffende de verkoopvoorwaarden en dit rekening houdend met de door de consument uitgedrukte behoefte aan informatie en rekening houdend met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbare gebruik. Zie hierover (onder oud recht): G.-L. Ballon, “De verplichting tot voorlichting van de consument en de regeling van de documenten betreffende de verkopen van producten en diensten in de nieuwe handelspraktijkenwet” in J. Stuyck en P. Wyrinck (eds.), De nieuwe wet handelspraktijken, Brussel, E.Story-Scientia, 1992.
        [70] Zie L. Cornelis en J. Peeters, “De bankier als raadgever, vermogensbeheerder en beleggingsadviseur: inhoud en draagwijdte van zijn informatie- en adviesverplichtingen” in H. Braeckmans, H. Casman en K. Byttebier (eds.), Actuele ontwikkelingen in de rechtsverhouding tussen bank en consument, Antwerpen, Maklu, 215.
        [71] Zie in die zin Parl.St., Doc. 52 2468/001, 34.
        [72] Waar de Belgische wet het verplicht gebruik van het standaardinformatieformulier voorschrijft, lijkt dit op het eerste gezicht in strijd met de richtlijn die bepaalt dat deze informatie mag worden verstrekt overeenkomstig het formulier 'Europese consumentenkredietinformatie'. Zie art. 6, § 1, laatste lid, richtlijn. Men zou evenwel kunnen argumenteren dat door art. 5, § 6, van de richtlijn verleende vrijheid voor lidstaten om de gevalspecifieke wijzigingen aan de precontractuele bijstandsverplichting te handhaven of introduceren tevens de kredietopeningen (hoewel specifiek door art. 6 van de richtlijn geregeld) viseert. Vgl. F. Van Der Herten, “De omzetting in het Belgisch recht van de nieuwe Europese richtlijn inzake consumentenkrediet” in J. Cattaruzza, W. Kupers en I. Peeters, Liber Amicorum Achilles Cuypers, Gent, Larcier, 2009, 293.
        [73] Art. 11bis, § 5, WCK. Zie ook art. 11bis, § 3, WCK voor een bepaling i.v.m. de 'voornaamste kenmerken' bij kredietovereenkomsten bij spraaktelefonie.
        [74] Zie hierover eveneens art. 16 WCK dat evenwel geen toepassing vindt voor geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen de maand dienen te worden afgelost. Voor een recent toepassingsgeval: zie Vred. Arendonk 12 oktober 2010, onuitgeg.
        [75] Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 35. Het ontbreken van een definitie van 'nevenactiviteiten', zowel in de WCK als in de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, leidt tot rechtsonzekerheid en zal in de toekomst ongetwijfeld aanleiding zijn tot (uiteenlopende?) interpretatie door de rechtspraak.
        [76] Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 15.
        [77] Treffend in dit licht is overweging 23 bij de richtlijn: “Om er bij bepaalde kredietovereenkomsten voor te zorgen dat de consument adequaat wordt beschermd zonder de kredietgevers of in voorkomend geval de kredietbemiddelaars voor buitensporige lasten worden geplaatst, dienen echter de voorschriften in deze richtlijn met betrekking tot de precontractuele informatie te worden beperkt, rekening houdend met het bijzondere karakter van dergelijke overeenkomsten.” (eigen benadrukking).
        [78] Zie bv. Parl.St., Doc. 52 2468/001, 39 waar gesteld wordt dat “Het feit dat de consument de nodige informatie ontvangt om de verschillende aanbiedingen te vergelijken om met kennis van zaken een beslissing te nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst stelt de kredietgever geenzins vrij van zijn adviesplicht, noch van de aansprakelijkheid die uitsluitend bij hem ligt om het krediet al dan niet te verlenen.”
        [79] Dit is 'niet uitsluitend'. De kredietgever die bv. inzicht heeft op het verloop van de zichtrekening van de kandidaat-kredietnemer dient dit element eveneens in aanmerking te nemen bij het beoordelen van de kredietwaardigheid van de verzoeker van het krediet.
        [80] D. Blommaert en F. Nichels, “Kroniek van het consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 594.
        [81] Zie hierover onder meer R. Steennot m.m.v. S. De Jonghe, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2007, 342 e.v. (en de referenties aldaar).
        [82] E. Van den Haute, “Ouvertures de crédit” in E. Terryn, Handboek consumentenkrediet, Brugge, die Keure, 2007, 377.
        [83] De bestemming van de kredietopening kan o.i. worden geformuleerd als een - overeenkomstig art. 14, § 3, 6°, WCK verplicht te vermelden - (ontbindende) voorwaarde voor kredietopening. Dergelijke formulering kan tevens een nuttig middel blijken voor de kredietgever om de overeenkomst te beëindigen bij mogelijk misbruik van de kredietopening door de kredietnemer. Zie ook F. de Patoul, “L'importance du but du crédit dans l'exécution du devoir de conseil”, T.Vred. 2006, 36.
        [84] Zie bv. Vred. Kortrijk 11 augustus 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 128.
        [85] Contra: D. Blommaert en F. Nichels, “Kroniek van het consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 597.
        [86] Het nalaten van de wetgever een afzonderlijke bepaling inzake hergroepering te voorzien kan - gelet onder meer op de in de praktijk heersende rechtsonzekerheid omtrent deze figuur - worden aangemerkt als een gemiste kans. Dergelijke bepaling zou immers de criteria inzake de toelaatbaarheid van hergroepering haarfijn kunnen afbakenen alsook de kredietgever opleggen het nuttig effect van de hergroepering in de kredietdocumentatie te bewijzen.
        [87] In die zin ook D. Blommaert en F. Nichels, “Kroniek van het consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 596.
        [88] Zie bv. Vred. Kortrijk 31 oktober 2006, Jaarboek Kredietrecht 2006, 23, noot L. Van Den Steen.
        [89] De voorbereidende werken beklemtonen dat “het wederkerig karakter van de kredietovereenkomst niets verandert aan het feit dat de beslissing om al dan niet krediet toe te staan enkel van de beslissing van de kredietgever afhangt” en zien in art. 15 WCK “noch een nieuwe regel, noch een specifieke regel voor het consumentenkrediet” slechts “de bekrachtiging in de WCK van een toepassing van artikel 1382 BW erkend door de rechtspraak en rechtsleer”. Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 37 en 41. De kredietwaardigheidsbeoordeling betreft een inspanningsverbintenis in hoofde van de kredietgever. Zijn aansprakelijkheid zal dan ook slechts in het gedrang komen indien een normaal, zorgvuldig kredietgever, geplaatst in gelijke omstandigheden, de overeenkomst tot kredietopening niet zou hebben gesloten. Voor een toepassing in de rechtspraak, zie: Vred. Gent 6 januari 2005, RABG 2005, 345.
        [90] Zie in dit licht (het ongewijzigde) art. 64, § 1, WCK.
        [91] Zie voor een voorbeeld: Rb. Oudenaarde 4 december 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 104. Zie ook: D. Blommaert en F. Nichels, “Artikel 15 wet op het consumentenkrediet” in Artikelsgewijze commentaar. Financieel recht, Kluwer, losbl.
        [92] Zie art. 15 in fine WCK bepalende dat “voor de toepassing van het 1ste en 2de lid houdt iedere wijziging van het kredietbedrag het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst in”. Rekening houdende met het in art. 30 WCK vervatte verbod op eenzijdige wijziging van de kredietovereenkomst dient de door art. 15 in fine WCK geviseerde aanpassing te worden gelezen als een wijziging met wederzijds akkoord.
        [93] Zie art. 3, § 2, WCK.
        [94] Een argument hiertoe kan geput worden uit de verplichting voor kredietgevers de kredietlimiet (het plafond) te registreren in de CKP en niet het daadwerkelijk opgenomen krediet (zie hierover koninklijk besluit tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van 7 juli 2002, BS 19 juli 2002) Zie in die zin ook Vred. Kortrijk 16 september en 2 december 1998, Jaarboek Kredietrecht 1998, 162.
        [95] Zie art. 27, § 4, wet financiëel toezicht en art. 15, § 1, MiFiD-KB.
        [96] Niet aangepast aan het doel van het krediet is bv. een kredietopening die wordt verstrekt voor de financiering van een wagen. Zie Vred. Grâce-Hollogne 5 juni 2007, JLMB 2008, 107, noot Ch. Biquet-Mathieu.
        [97] Zie bv. E. Terryn en J. Vannerom, “De implicaties van de nieuwe richtlijn consumentenkrediet voor het Belgisch recht” in R. Blanpain en R. Tas (eds.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 34-37; F. Van Der Herten, “De omzetting in het Belgisch recht van de nieuwe Europese richtlijn inzake consumentenkrediet” in J. Cattaruzza, W. Kupers en I. Peeters, Liber Amicorum Achilles Cuypers, Gent, Larcier, 2009, 294.
        [98] Zie art. 5, 6de lid, richtlijn.
        [99] Zie bv. E. Terryn en J. Vannerom, “De implicaties van de nieuwe richtlijn consumentenkrediet voor het Belgisch recht” in R. Blanpain en R. Tas (eds.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 34-35.
        [100] Hoewel het onderscheid tussen informatie en advies niet het voorwerp uitmaakt van een exacte dichotomie (R. Cranston, “Introduction” in R. Cranston (ed.), European Banking Law. The Banker - Customer Relationschip, London, Lloyd's of London press, 1999 6), zijn sommige auteurs van oordeel dat het door de richtlijn geharmoniseerde gebied zich beperkt tot informatieverplichtingen bij uitsluiting van de raadgevingsverplichtingen. De voorbereidende werken verwijzen hiertoe onder meer naar een (ongepubliceerde) zienswijze, geuit door F. De Patoul tijdens een studiedag van de Beroepsvereniging van het Krediet van 20 oktober 2009. Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 39.
        [101] Zie Vred. Zottegem 25 mei 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 13.
        [102] Deze bepaling zou de controleautoriteiten toelaten op te treden tegen herhaalde, of zgn. 'gekarakteriseerde inbreuken'. Parl.St., Doc. 52 2468/001, 47. Het vereiste bewijs van een bijzonder opzet lijkt alvast niet eenvoudig te leveren.
        [103] Bv. omdat een contractuele regeling tussen de kredietgever en de kredietbemiddelaar alle (financiële) risico's bij deze laatste legt.
        [104] Ondermeer de vraag of de consument als eerste kan overgaan tot het ondertekenen van de kredietovereenkomst en het exacte tijdstip waarop de overeenkomst in dergelijk geval tot stand komt (bv. in de hypothese van contractsluiting op afstand). Zie hierover R. Steennot, “De totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst onder de nieuwe wet consumentenkrediet”, DCCR 2004, nr. 163, 5.
        [105] Onverminderd het feit dat de richtlijn een aantal, verplicht in de overeenkomsten op te nemen vermeldingen voorschrijft (zie infra, nr. 57) is het belangrijk te onderstrepen dat de totstandkoming noch de geldigheid van kredietovereenkomsten tot de door de richtlijn geharmoniseerde materie behoren. Zie hierover overweging 30 van de richtlijn.
        [106] Het bestaan van een geschrift als geldigheidsvereiste kon niet worden behouden. Dergelijke bepaling zou immers in strijd zijn met art. 10, § 1, richtlijn dat voorziet dat de kredietovereenkomst naast op papier ook op een andere duurzame drager kan worden opgesteld. Zie hierover P. Rott, “Consumer Credit” in H.-W. Micklitz, N. Reich en P. Rott (eds.), Understanding EU Consumer Law, Antwerpen, Intersentia, 2009, 201. Ook uit de richtlijn elektronische handel resulteert dat een consumentenkredietovereenkomst langs elektronische weg moet kunnen worden gesloten.
        [107] Zie ook art. 89 WCK dat bepaalt dat de consument niet gehouden is het bedrag terug te betalen of het geleverde goed terug te zenden in geval van miskenning van art. 16, § 1, WCK. Deze sanctie lijkt in vele gevallen waarin de gelden ter beschikking werden gesteld voorafgaand aan de ondertekening, een beroep op art. 86 WCK (dat 'slechts' voorziet in de nietigheid van de overeenkomst of vermindering van de verplichtingen van de consument) uit te sluiten in de gevallen waar er een betaling werd verricht voor ondertekening van de overeenkomst door alle partijen. De consument zal immers het behoud van de voor de ondertekening betaalde bedragen verkiezen boven de nietigheid of vermindering. Zie hierover: R. Steennot, “De totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst onder de nieuwe wet consumentenkrediet”, DCCR 2004, n° 163, 11. Zie evenwel Blommaert en F. Nichels, “Kroniek van het consumentenkrediet (1999-2005)”, TBH 2006, 604-605.
        [108] Met het oog op het elektronisch aangaan van kredietovereenkomsten werd de vereiste van 'handgeschreven vermelding' aangepast naar 'vermelding', zodat deze vermelding ook op elektronische wijze kan worden aangebracht.
        [109] Zie bv. memorie van toelichting bij de wet van 24 maart 2003, Parl.St., Doc. 50, 1730/001, 18 waar gesteld wordt dat de handgeschreven vermelding van het kredietplafond zinvol is met het oog op het vermijden van overschrijdingen. Voor een voorbeeld uit de rechtspraak: zie Rb. Gent 12 april 2002, NjW 2002, 285.
        [110] Deze formulering verschilt van het 'oude' art. 14 WCK dat zoveel exemplaren vereiste als er partijen waren met een onderscheiden belang. Daar de nieuwe formulering 'overeenkomstsluitende partijen' viseert zou er op het eerste gezicht onduidelijkheid kunnen heersen of de borg of steller van een zekerheid op grond van dit artikel recht heeft een exemplaar van de overeenkomst te ontvangen. Art. 34 WCK neemt evenwel elke twijfel daaromtrent weg. Bij gebreke van de verstrekking van een exemplaar van de kredietovereenkomst wordt de borg of zekerheidssteller vrijgesteld van elke verplichting (art. 97 WCK).
        [111] Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 36.
        [112] Bv. de vermelding dat beide partijen de kredietopening die voor onbepaalde duur is gesloten te allen tijde kunnen beëindigen per aangetekend schrijven, mits een opzeggingstermijn van drie maand (art. 58, § 3, WCK).
        [113] Zie bv. Cass. 7 december 2006, Jaarboek Kredietrecht 2006, 48 (met noot J. Van Lysebettens).
        [114] Zie: R. Steennot, “Overzicht van de rechtspraak. Consumentenbescherming”, TPR 2009, 440-443.
        [115] Zie Vred. Grâce-Hollogne 13 augustus 2002, JLMB 2003, 1235, noot P. Dejemeppe.
        [116] Niet-naleving van de verplichte vermeldingen vervat in art. 14, § 2, 5° tot 14°, 18° en 20° tot 22°, WCK.
        [117] Niet-naleving van de verplichte vermeldingen vervat in art. 14, § 2, 1° tot 4° (soort krediet, gegevens consument-kredietgever-kredietbemiddelaar), 15° tot 17° (waarschuwing i.v.m. gevolgen wanbetaling, eventuele notariskosten, gevraagde zekerheden en verzekeringen), 19° (informatie over het herroepingsrecht) en 23° (overige bedingen en contractvoorwaarden).
        [118] Men kan de vraag opwerpen of dergelijke discriminatie tussen enerzijds een kredietnemer die een kredietopening voor onbepaalde duur aangaat (en die kan volstaan met het aanwijzen van de geschonden bepaling) en anderzijds een kredietnemer die een kredietopening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever aangaat (die vermeende schade volgens het gemeen recht zal moeten verhalen op de kredietgever) objectief gerechtvaardigd is.
        [119] Zie art. 3, § 2, WCK. De bestaande koppeling door art. 18 WCK, van het recht van herroeping aan een minimum kredietbedrag van 1.250 EUR (voor wat betreft de verkoop op afbetaling, de financieringshuur of een lening op afbetaling - drempel niet van toepassing op kredietopeningen of onbenoemde kredietovereenkomsten die onder het toepassingsgebied van de WCK ressorteren) werd naar de prullenmand verwezen.
        [120] Slechts een minderheidsstreking in de rechtsleer ging er - o.i. onterecht - vanuit dat de verzakingsbrief de kredietgever diende te bereiken voor het verstrijken van de verzakingstermijn. Zie P. Lettany, Het consumentenkrediet. De wet van 12 juni 1991, Deurne, Kluwer, 1993, 107.
        [121] Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling, Pb.L. 3 februari 2009, afl. 33/10.
        [122] Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende consumentenrechten {SEC(2008) 2544} {SEC(2008) 2545} {SEC(2008) 2547}: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52008PC0614:NL:NOT .
        [123] Wat de overschrijdingen betreft voorziet de wet in een bijzondere informatieplicht (zie infra, nr. 69).
        [124] Hoewel de periodiciteit niet exact wordt gespecificeerd 'verduidelijken' de voorbereidende werken dat de regelmatigheidsgraad afhankelijk is van het soort kredietopening en het tijdstip en de frequentie van sommige verrichtingen. Met verwijzing naar de wet betalingsdiensten wordt een periodiciteit van minstens om de maand naar voren geschoven. Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 51.
        [125] Zie art. 91 WCK. Het is echter waarschijnlijk dat de meeste consumenten niet op de hoogte zullen zijn van dit recht waardoor het praktisch belang van deze sanctie bijgevolg beperkt is.
        [126] Zie bv. Vred. Boom 27 januari 2005, Jaarboek Kredietrecht 2005, 62.
        [127] Over kredietopeningen en het JKP: zie E. Van Hautte, “Le taux annuel effectif global et les intérêts de retard dans les ouvertures de crédit. Quelle protection pour le consommateur?”, Bank Fin. 2000, 498.
        [128] De uniforme vaststelling van het JKP moet toelaten Europese kredietaanbiedingen makkelijker met elkaar te vergelijken (zie overweging 19 richtlijn). Zie het gewijzigde aritkel 1, 6°, WCK dat de invulling van het JKP eveneens aan de Koning laat.
        [129] Zie art. 30, § 1, WCK. Art. 4 WCK brengt met zich mee dat bedingen die alsnog voorzien in de mogelijkheid tot (eenzijdige) wijziging voor ongeschreven worden gehouden. Een niet onbelangrijke uitzondering hierop is de aanpassing van de contractvoorwaarden op verzoek van de consument met het oog op het vermijden van een procedure voor de rechtbank. Dergelijke wijziging dient evenwel binnen de perken van art. 3, § 2, 7de lid, WCK te geschieden wat impliceert dat de kredietvoorwaarden niet minder gunstig mogen zijn voor de consument.
        [130] Zie art. 7 KB van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten.
        [131] De kredietgever dient in dit geval ook informatie over deze nieuwe referentierentevoet ter beschikking te stellen in zijn gebouwen.
        [132] Zie: R. Steennot, “Artikel 16 wet betalingsdiensten” in Artikelsgewijze commentaar. Financieel recht, Kluwer, losbl.
        [133] Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 47.
        [134] Eveneens in die zin: E. Terryn en J. Vannerom, “De implicaties van de nieuwe richtlijn consumentenkrediet voor het Belgisch recht” in R. Blanpain en R. Tas (eds.), Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 45.
        [135] Deze nogal arbitraire drempel gaat uit van een gemiddeld maandloon en kan door de Koning worden aangepast na een advies van de Raad voor Verbruik. Zie Parl.St., Doc. 52 2468/001, 53.
        [136] Deze vallen overigens niet onder het door de richtlijn geharmoniseerde gebied. O.i reguleert art. 13 van de richtlijn de kredietovereenkomsten aangegaan voor onbepaalde duur geenszins uitputtend (zo specificeert overweging 33 bv. dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de nationale wetgeving op het gebied van verbintenissenrecht inzake het recht om de overeenkomst wegens wanprestatie te beëindigen).
        [137] R. Steennot m.m.v. S. De Jonghe, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2007, 356.
        [138] Art. 58, § 3 en 59, § 4, WCK werden ingevolge het nieuwe artikel opgeheven.
        [139] Men zou de vraag kunnen opwerpen of dergelijke bepaling, die inhoudt dat de kredietgever de voor onbepaalde duur aangegane overeenkomst slechts kan opzeggen indien dit recht wordt voorzien in de kredietovereenkomst, rechtmatig is. De onmogelijkheid om overeenkomsten van onbepaalde duur op te zeggen wordt geacht een schending uit te maken van het beginsel van de individuele vrijheid. Overeenkomsten van onbepaalde duur dienen aldus steeds opzegbaar te zijn door één der partijen, ongeacht hierover al dan niet iets is bepaald in de overeenkomst zelf. Aangenomen wordt immers dat deze regel van openbare orde is. Zie Cass. 9 maart 1973, Arr.Cass. 1972-73, 671.
        [140] Onverminderd de mogelijkheid om de overeenkomst op te schorten o.g.v. de gemeenrechtelijke exceptio non adimpleti contractus indien geen opschortingsbeding is opgenomen.
        [141] Denis Waitley.