Article

Actualité : Hof van Cassatie, 24/06/2010, R.D.C.-T.B.H., 2010/9, p. 903

Hof van Cassatie 24 juni 2010

INSOLVENTIE
Faillissement - Rechten van de schuldeisers - Schuldvergelijking
Zaak: C.09.0365.N

Overeenkomstig artikel 17, 2° van de Faillissementswet kan betaling bij schuldvergelijking wegens niet-vervallen of vervallen schulden niet aan de boedel worden tegengeworpen wanneer zij door de schuldenaar is verricht sinds het door de rechtbank bepaalde tijdstip van staking van betaling.

Artikel 1298 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt in het algemeen dat schuldvergelijking geen plaatsheeft ten nadele van de verkregen rechten van derden.

Uit deze regels vloeit voort dat schuldvergelijking na faillissement in beginsel uitgesloten is. Het Hof diende zich echter uit te spreken over de verhouding van deze principiële regel ten opzichte van hetgeen bepaald is in artikel 334 van de Programmawet van 27 december 2004 (hierna: Programmawet).

Artikel 334, 1ste lid Programmawet bepaalt dat elke som die aan een belastingschuldige moet worden teruggegeven of betaald in het kader van de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de inkomstenbelastingen en de ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde of krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan door de bevoegde ambtenaar zonder formaliteit worden aangewend ter betaling van de door deze belastingschuldige verschuldigde voorheffingen, inkomstenbelastingen en ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde, in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, fiscale of administratieve geldboeten, interest en kosten, wanneer deze laatste niet of niet meer worden betwist. Krachtens het 2de lid van dit artikel blijft die bepaling van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure.

Volgens het Hof geldt deze bijzondere regeling die gedeeltelijk afwijkt van de bepaling van artikel 1298 BW alleen voor vorderingen die ontstaan zijn vóór de samenloop, zijnde in casu de faillietverklaring. Zij strekt er niet toe een mogelijkheid te geven aan de Staat om een fundamentele afwijking toe te staan van het gelijkheidsbeginsel en het fixatiebeginsel die aan de basis liggen van de artikelen 1298 BW en 17, 2° Faillissementswet.

Het Hof oordeelt dan ook dat artikel 334 Programmawet geen schuldvergelijking toelaat tussen een fiscale schuldvordering ontstaan voor de faillietverklaring van de belastingschuldige en fiscale tegoeden die aan de curator dienen te worden terugbetaald ingevolge de handelsverrichtingen voortgezet door hem na het faillissement van de betrokken belastingplichtige.